Uw zoekacties: Zeven Grietenijen en Stad Sloten II (1924-1979)

372-18 Zeven Grietenijen en Stad Sloten II (1924-1979) ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1.1. Inleiding
372-18 Zeven Grietenijen en Stad Sloten II (1924-1979)
1.1.
Inleiding
De inventarisatie is geschied op grondslag van de Handleiding, 1898 of 1920, aangepast aan Archivistica nrs. 1 en 2 (1955) en 1962. Zij is aangevangen door de studenten H. Burger en M. Dillo in 1964, dit op voorstel van wijlen Mr. S.J. Fockema Andreae, van 1 juli 1963 tot 6 december 1968 rijksarchivaris en inspecteur der archieven van gemeenten, waterschappen en veenpolders in Friesland. De omstandigheden brachten mede dat de bewerking van het oudste archief en verdere werkzaamheden geschied zijn in het kader van de provinciale archiefinspectie door Mr. H. T. Obreen, met medewerking van M. Dillo. Dankbaar is gebruik gemaakt van uitvoerige inlichtingen omtrent het kaartenmateriaal door de waterschapssecretaris, G. Veen, door de waterschapsambtenaar in vaste dienst, J. ten Brinke en de opzichter J. de Heij. Erkentelijkheid jegens het waterschapsbestuur is hier op haar plaats, doordat thans waardevolle gegevens betreffende Friesland ter algemene kennis kunnen komen.
Het is mogelijk, dat er tengevolge van een tijdelijke en gedwongen ontruiming van het waterschapsgebouw in 1940-'45 archiefstukken verloren zijn gegaan, maar dit betreft geen oude stukken, welke ook al blijkens een vroegere inventarislijst niet verder terugreiken dan het jaar 1614. Men vindt hier niets van voor dit jaartal, ofschoon we stukken van 1533 af konden verwachten. Er heeft een regelmatige vernietiging plaats van daartoe in aanmerking komende bescheiden, zodat o. a. kwitanties en andere bijlagen der rekening niet ouder dan dertig jaar zijn en deze daarom in het algemeen niet zijn aangetroffen onder de beschreven stukken. De beschrijving loopt tot einde 1924, toen voorname -lijk de briefwisseling voortaan volgens voorafvastgesteld plan (code) zou worden gerangschikt en opgeborgen. Ditzelfde is ook bij de plattelandsgemeenten het geval, maar anders dan daar is hier geen scheiding ("caesuur") omstreeks het begin der 19de eeuw. Het onderhavige archief bestrijkt de periode 1614-1924. Dit waterschap, of met de vroeger gebruikelijke term, de zeedijkscontributie of contributie, gaat terug op het jaar 1533. De regeling staat bekend als het Groot arbitrament. Dit is afgedrukt door G.F. baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, , Groot Plakaat en Charterboek van Vriesland, deel II,
pagina 628 en volgende (bij afkorting Ch II 628). Het is naar een ander exemplaar uitgegeven in H. T. Obreen, Dijkplicht en waterschappen, Bolsward 1956, ook opgenomen in M.P. van Buijtenen en H. T. Obreen, Westergo's IJsselmeerdijken, 1956. De verdeling van het onderhoud der zeedijken van 1533 is aldaar uiteengezet en met kaartwerk verduidelijkt. Leest men de tekst van het Groot arbitrament, dan valt de gelijkenis met het tegenwoordige bestuur en de taak van het tegenwoordige waterschap vanzelf op.
Het waterschap dat thans aan de orde is, werd opgericht om de hand te houden aan de instandhouding en verbetering van de zeewering van de zuidkust van Friesland, te weten van het bekende Rode Klif aan de Zuiderzee af (dus niet vanaf Staveren) tot aan de grens van Friesland met Overijssel. Om praktische redenen placht men inspecties andersom in de richting van oost naar west te doen en dus ook de werkobjecten van oost naar west op papier vast te leggen, hetgeen in de inventarisatie is volgehouden.
Tot het onderhoud zijn verplicht geweest en tot het betalen van omslagen of heffingen ter bekostiging van het onderhoud zijn verplicht de eigenaren (of bezitters) van landerijen, gezamenlijk beslaande het "onderhoudplichtige gebied", groot 675, 46 km2 (67546 ha). De naam van het lichaam, gelijk het heet in het oudste der stukken in dit archief: "zeven grietenijen ende de stad Sloten", is ontleend aan dit gebied. Een der kaarten van Chr. Schotanus, (1664), Beschryvinghe van de heerlijckheydt Friesland tusschen 't Flie ende de Lauwers, geeft het hierbedoelde gebied weer.
Nog enkele opmerkingen over dit gebied. De Wielpolder, bewesten het Mirnser klif, in 1664 bij Gaasterland getekend, in de tegenwoordige tijd gelegen in de gemeente Hemelumer Oldeferd, is bij ons waterschap gevoegd in 1869 bij het in werking treden van het desbetreffende reglement. De zeedijk van het waterschap reikt echter nog verder langs de kust van Hemelumer Oldeferd in westelijke richting. In 1533 tot aan het Rode Klif, in later tijd heeft het waterschap ook nog beschermingswerken voor dit klif; het grenst hier aan de werken van het tegenwoordige Westergo's IJsselmeerdljken.
Een der tegenwoordige gemeenten, Heerenveen (in 1934 in het leven geroepen), omvat Aengwirden of Engwird en het oostelijk en zuidelijk daarbij aansluitende, vroegere Schoterland, Westelijk van Aengwirden verloor Haskerland het bebouwde gedeelte van Nijehaske aan Heerenveen. Haskerland werd vermeerderd met het aangrenzende, zuidwaarts gelegen, westelijk gedeelte van Schoterland. Schoterland, te vereenzelvigen met Schoterwerf, omvatte onder deze benaming vóór ca. 1500 mede het Oosterzingerland, voorkomende in het Groot arbitrament. Hiermede wordt de landstreek bedoeld van Oosterzee en Echten, welke de noordoosthoek van de Zuiderzee begrensde en toegevoegd is aan Lemsterland.
Er waren bijeen van west naar oost gerekend: Gaasterland en Lemsterland, beide aan de zuidkust van Friesland (incluis Oosterzingerland); Doniawerstal, benoorden-ten westen van Lemsterland; Schoterland, benoorden-ten oosten van Lemsterland; Haskerland, oostelijk van Doniawerstal; Aengwirden, nu Heerenveen, oostelijk van Haskerland; Opsterland, oostelijk van Aengwirden en noordelijk van Schoterland. Sloten, als plaats voor het eerst vermeld in 1384, als stad in 1422, omvat een klein gebied. Deze kleinste van de Friese steden is ontstaan als sterkte tussen het Slotermeer en Tacozijl; het is de enige stad der Zevenwouden, waar in de 15de-16de eeuw verder toe behoorden de zoëvengenoemde grietenijen of plattelandsgemeenten (zie J. Schaafsma, M. Evers en R. L. Hutter, Archieven der stad Sloten, 1965).
Stellingwerf, onderscheiden in Weststellingwerf en Ooststellingwerf, wordt in 1533 geheel afzonderlijk genoemd en behoort niet tot ons waterschap, al werd dit eind 16de eeuw en vervolgens, in staalkundige zin tot de Zevenwouden gerekend. De grens van het waterschap is het riviertje de Tjonger tot Schoterzijl; in verder dezelfde richting loopt de grens over de Worstslootweg tot aan de tegenwoordige Noordoostpolder.
Het bestuur, bestaande uit een dijkgraaf, twee gedeputeerden-deze drie zijn éérst verkozen tot volmacht-en nog twaalf volmachten, is in deze vorm reeds in de regeling van 1533 te onderkennen. Afgezien van genoemde aantallen, welke in de tegenwoordige tijd gelden, waren er in 1533 één of meer commissarissen uit het Hof van Friesland ook administratief werkzaam en betrokken bij het bestuur van het waterschap. Voor de onderzoeker is het van belang te weten, dat het archief van het Hof, bewaard op het Rijksarchief te Leeuwarden, ook registers bevat met stukken over het onderhavige waterschap, zoals Dijkageboek (inventarisletter V) en Commissieboek (inventarisletter C). Uit laatstgenoemde bron is bekend het waterschapsreglement van 1581, het jaar waarin koning Philips II als landsheer werd afgezworen. De taak van het Hof wordt in de loop der 17de eeuw geheel beperkt tot die van een rechterlijk orgaan, omdat de toezichthoudende functie toevalt aan Gedeputeerde Staten van Friesland.
Het waterschapsbestuur in engere zin heeft ook gefungeerd als dijkgerecht in de betekenis van rechtspraak uitoefenend orgaan. Van de verschillende dijkgraven zijn stukken der 18de-19de eeuw bewaard (zie S. J. Fockema Andreae, Huis- en familiearchieven Van Eysinga-Vegelin van Claerbergen, 1966). De organisatie van dit waterschap op de voet van het kadaster is neergelegd in het reglement, provinciaal blad van Friesland 40 van 1869 en 24 van 1870.
Het Algemeen reglement voor de zeewerende waterschappen in Friesland is op ons waterschap toepasselijk verklaard naast een bijzonder reglement van dit waterschap. Het waterschap of vroeger de contributie op zichzelf is van 1533, waartoe de regelingen van 1503 en 1510 (zie Westergo's IJsselmeerdljken met bijbehorende kaartjes) als voorspel hebben gefungeerd.
Van de dijkwerken is het moeilijk de ouderdom aan te geven: vermoedelijk was dit ca. 1200. Men kan zeggen, dat er toen in Friesland gedijkt werd, waar eb- en vloedbeweging zich voordeed. Dit verschijnsel zou in het Flevo der Romeinen of het Aelmere der middeleeuwen evenwel bezuiden de lijn Hoorn-Enkhuizen-Staveren-Friese zuidkust zich pas later zijn gaan voordoen en wel na doorbraken en vergrote stroming van en naar zee (tussen Enkhuizen en Staveren). Anderzijds is het opwaaien van water met zuidwestenwind telkens hier de grootste bedreiging. Zulks is, nu de kom der Zuiderzee door het aanleggen van de IJselmeerpolders zoveel kleiner is geworden en ook niet meer in open verbinding met de zee staat, ook thans nog het geval. Men kan zich voorstellen dat, toen de zee alleen nog een heel groot meer was, het opwaaien met de daaraan verbonden gevolgen zich ook heeft voorgedaan, zodat de behoefte aan dijken hier gevoeld kan zijn, ook al was er nog geen eb- en vloedbeweging (deze is trouwens in de kom der Zuiderzee tussen Staveren en Lemmer steeds zeer gering geweest). Men kan de behoefte aan dijkverdediging hier niet geheel gelijk stellen met die op plaatsen, waar de Noordzee wel toegang had.
Een andere moeilijkheid is, dat het vrij zeker is, dat de kustlijn van Friesland veranderd is. In de middeleeuwen liep de kust vermoedelijk met een boog om de droogten ten zuiden van Staveren en Gaasterland heen, die op 16de-19de-eeuwse kaarten in de Zuiderzee staan aangegeven. Afwateringen, zoals thans te Lemmer en vanuit de Tjonger en nog andere riviertjes zullen om deze boog heen afgevloeid hebben op het Aelmere, voordat dit vergroot is tot kom der Zuiderzee.
Een vaststaand gegeven is de eerste tocht van hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, tegen de Friezen, door E. Verwijs (De oorlogen van hertog Albrecht van Beieren met de Friezen, Werken Historisch genootschap, 1869) toegelicht o. a. uit de kroniek van Froissart: de landing nabij Kuinre, een gevecht aan de dijk met de Friezen en op 29 augustus 1396 de slag bij Schoterzijl.
Klaarblijkelijk heeft Albrechts leger de tocht kunnen voortzetten. Er zijn verder uiteenlopende berichten, maar even later is Albrecht bij zijn reeds geland leger te Staveren. De benaming Schoterzijl wijst op de aanwezigheid van een dijk ter weerszijden, trouwens de landing vindt plaats op een dijk. Dit alles gebeurde juist voorbij de oostgrens van ons waterschap (in aardrijkskundige zin). Er wordt gezegd dat het landleger o. a. door Gaasterland gaat.
Het leger moet dan welhaast de dijk gevolgd hebben om van Kuinre daarheen te komen en van Gaasterland de dijk tot Staveren. Hoe de dijken toen lagen valt niet op te maken, hoogstens kan men zeggen, dat ze in het algemeen overeen kwamen met de latere waterschapsdijken. Een tweetal benoemingen van dezelfde Albrecht interesseren ons hier. Op 13 december 1398 wordt Tydeman Hopper benoemd tot "onse dycgraefscap van den zeedyc, die men maken sal in onsen lande van Oest-Vrieslandt tusschen den dorpe tot Dycsende (dit is westzijde Mirnserklif) tot neffens Harlingen ende van allen uterdiken daren buten ghelegen". Iets later, op 31 maart 1399, committeert de hertog vervolgens Claes Vroykens zn tot "het dykgraefscap van Dyxende tot in der Kuunre toe mit horen toebehoren in den lande van Oestvrieslandt" (zie de regesten bij G. Colmjon, 1883, nrs. 420 en 436, uit het register Bevelinge fol. 67 resp. 72, Algemeen Rijksarchief, Den Haag).
Ten gevolge van deze benoemingen is zowel aan de westkust als aan de zuidkust de scelta of schout, als grafelijk ambtenaar, de taak van toezicht op het zeedijkswezen ontnomen. Maar aangezien de macht van Albrecht en zijn zoon Willem in Friesland van korte duur is geweest, zijn er geen verdere dijkgraven benoemd, zodat het toezicht opnieuw kwam bij de grietman en gemene rechters (vgl. Colmjon nr. 501).
Omdat de abdij St. Odulf bewesten Staveren de veranderingen der waterstroming vanuit zee moest opvangen en die strijd uiteindelijk in een meer achter waartse positie aan of achter de tegenwoordige dijk heeft volgehouden, is het enigszins voor de hand liggend dat de abt en zijn convent ook het land aan de zuidkust hebben beveiligd. Albrecht heeft o. a. deze abt een overkoepelende rechterlijke functie in dijkzaken verleend, maar formeel bleef deze aanstelling niet in stand,
Het dijkwerk (opmaken, aanleggen en onderhouden van het aardwerk) is een verplichting van de "vrije Fries", gebaseerd op diens grondbezit. Het wordt in hoofdzaak dorpsgewijze uitgeoefend (dit tot in de 18de eeuw; zie J. van Leeuwen, 1857, Alphabetisch register... Charterboek, p. 91-92: 1702-1704).
In het artikel "De Olde Ee en de Sudermude" van O. Santema (Tijdschrift Kon. N. Aardr. Genootschap, 1962) wordt gewag gemaakt van de Ee en van de Eedam (Ch I 726), dit moet zijn nabij Tacozijl. De zijlen of sluizen en dergelijke werken behoren in het algemeen niet tot het ressort van de zeewerende waterschappen, maar ons waterschap kreeg eerst administratieve bemoeienis met Tacozijl en in de negentiende eeuw werd het een der werken van het waterschap. Na de onderhavige archiefperiode is de zijl vervangen door een inlaat, welke voor rekening van de provincie Friesland wordt onderhouden. Met de Lemstersluis heeft het waterschap in zoverre te maken, dat de grote verandering en verlegging daarvan een dijkverlegging van ons waterschap mede heeft gebracht. De aanleg van het Ir. Woudagemaal met stroomkanaal en de Prinses Margrietsluiswerken voor de scheepvaart behoren tot de laatste veranderingen, die in de dijken van het waterschap zijn aangebracht. De zeewering langs de Zuiderzee deed sinds het gereedkomen van de Afsluitdijk in 1932 dienst als IJsselmeerwering. Het gedeelte daarvan oostelijk van Lemmer werd slaperdijk door de aanleg van de Noordoostpolder aan de rand van de kom van de voormalige Zuiderzee in 1940. De IJsselmeerwering bewesten Lemmer moest evenwel tegen ijsgang en het reeds gemelde opwaaien van water-worden versterkt.
H. T. Obreen.

Kenmerken

Periode:
1924 - 1979 (1980)
Beschrijving:
De zeven grietenijen en stad Sloten (1924-1979)