Uw zoekacties: Nederlandse Electrische Lakfabriek (NELF)

1772 Nederlandse Electrische Lakfabriek (NELF) ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. INLEIDING
1772 Nederlandse Electrische Lakfabriek (NELF)
1.
INLEIDING
VOORAF

Van deze inventaris bestaat een andere, geïllustreerde versie, waarbij de inleiding is voorzien van een notenapparaat. Deze is aan te vragen via de bibliotheek.

B.H. de Vries
In deze inventaris zijn de archieven beschreven van de Nederlandse Electrische Lakfabriek, kortweg (de) NELF genoemd, van P.K. Koopmans Verffabriek en van andere overgenomen bedrijven. De fabriek van NELF werd in 1916 opgericht en is gevestigd te Marrum.

Het feit dat er zo weinig over de activiteiten van dergelijke bedrijven bekend is, vormde de aanleiding tot het hier volgende historisch overzicht. Hierin wordt de geschiedenis in het kort geschetst. De informatie over de historie is vooral ontleend aan de archieven zelf; literatuur over de verfindustrie in Nederland is tamelijk schaars. De archieven van NELF zijn heel interessant gezien het feit dat er weinig materiaal van verfproducenten bewaard is gebleven. Belangrijk daarbij is de aanwezigheid van bedrijfsarchieven van overgenomen fabrieken, waardoor het mogelijk is om de geschiedenis van deze branche te volgen.
Verfproductie is weliswaar maar één bedrijfstak, maar de archieven bevatten veel informatie over de bedrijfsvoering van een vijftal noordelijke bedrijven over een periode van meer dan 100 jaar. Uit het onderzoek is gebleken dat zowel NELF als de andere verffabrieken lange tijd familiebedrijven zijn geweest.

DE GESCHIEDENIS VAN DE BEDRIJVEN IN VOGELVLUCHT

De Nederlandse Electrische Lakfabriek

De geschiedenis van de in Marrum gevestigde Nederlandse Electrische Lakfabriek gaat terug tot 1915. In dat jaar besloten Aaldrik Koster (40) en Hermanus Fokko Sterringa (37) in Groningen een lakfabriek te stichten, waarvoor zij een Naamloze Vennootschap oprichtten. De naam duidt erop dat een nieuwe weg werd ingeslagen met behulp van elektriciteit. Koster en Sterringa waren hun loopbaan begonnen als huisschilders maar daarna in dienst getreden bij de lakfabriek van Sikkens. Over hun drijfveren om een eigen fabriek te beginnen is niets bekend; wel iets over hun kwaliteiten. Sterringa was de technische man, Koster was goed voor de commerciële kant van het bedrijf.
Blijkbaar was in de stad Groningen toen naast de bestaande verfindustrie ruimte voor nog een verf- of lakfabriek.
De vroegst bekende activiteiten van de initiatiefnemers met betrekking tot de NELF dateren van 22 oktober 1915. Zij hadden het bedrijf van Sikkens toen al verlaten. Zij vroegen op die datum aan het gemeentebestuur van Groningen een vergunning tot het oprichten van een lakfabriek. Intussen hadden zij via hun relaties gezorgd voor een beginkapitaal. Ook hadden zij contact gezocht met de Groninger architect A.L. van Wissen (1878-1955). Hij genoot onder andere bekendheid door zijn ontwerpen van vijf gemeentehuizen in die provincie. Na een zoektocht naar een goede locatie werd de fabriek gebouwd op een terrein bij de Paterswoldseweg, vlakbij het Hoornse Diep en het N.S.-station. Dit was een strategische plaats maar voor de vestiging moesten wel de nodige moeilijkheden worden overwonnen omdat de eigenaren van naburige bedrijven bang waren voor stankoverlast. De kosten voor de nieuwe fabriek – een lakfabriek met een hoge schoorsteen en kantoorgebouw - werden aanvankelijk begroot op f 5670,=, een bedrag dat ons nu als heel weinig in de oren klinkt! Dit moest echter nog flink naar boven worden bijgesteld.

De directeuren waren voortvarend aan het werk gegaan, want al op 20 januari 1916 werden de statuten van de N.V. goedgekeurd. De doelstelling van de nieuwe N.V. luidde: ‘het bereiden en in den handel brengen van lak en vernis en aanverwante artikelen’. Op 26 maart van dat jaar begon de fabriek te draaien. De nieuwe directeuren zorgden voor de aanstelling van personeel, commissarissen en het uitgeven van aandelen. De houdster van aandeel nummer 1 was Titia Oort-van Mesdag, een verre verwante van de bekende kunstschilder Hendrik Willem Mesdag.
Voor de administratie liet men formulieren, briefpapier en daarnaast ook prijscouranten ontwerpen.
Deze werden vervaardigd door de drukkerij van de bekende Groninger kunstenaar H.N. Werkman (1882-1945), die vermoedelijk de ontwerpen daarvoor maakte. Het eerste jaar werd met een positief resultaat afgesloten, zodat meteen al dividend kon worden uitgekeerd.
Het personeel bestond in 1917 uit de twee directeuren, één stoker, één werknemer in de Japanlakafdeling en een boekhouder. Verder waren vijf agenten in het gehele land actief voor de verkoop.
Van de nieuwe fabriek werd destijds een serie foto’s vervaardigd, zodat we een goed beeld van het bedrijf uit de beginperiode kunnen krijgen. Het ging de fabriek de eerste jaren voor de wind. De omzet van lak- en verfproducten groeide en er ontstond behoefte aan meer fabrieksruimte. In het begin werd het accent gelegd op de lakstokerij. Een belangrijk deel van de omzet bestond uit de levering van bindmiddelen aan verfmalerijen en verder vernis en verf aan schilders. Het is niet uitgesloten dat directeur Koster cliënten van zijn vorige werkgever kon overhalen om in het vervolg zaken met de NELF te doen.
In 1921 werd een nieuwe goederenloods gebouwd en vijf jaar later werd het hoofdgebouw met een verdieping verhoogd. In deze nieuwe ruimte werd de japanlakfabricage, het laboratorium en een nieuwe monsterafdeling ondergebracht. De gestage groei van de NELF kwam in 1932 tot een einde. De economische malaise van de jaren ’30 ging niet aan het bedrijf voorbij. Dit was voor de directie reden om maatregelen te treffen om te proberen de neergaande lijn te stoppen. Men trok toen een afzonderlijke vertegenwoordiger aan om schildersbedrijven rechtstreeks te kunnen benaderen. Ook ging men vanaf 1935 causerieën en demonstraties organiseren voor ‘schilderskringen’ en exposities inrichten. Dit wierp ook zijn vruchten af. De directie merkte op dat men werkte met ‘vooraanstaande fabrikaten’ en met ‘onverwoestbare activiteit’. Het bedrijf hield zich inmiddels ook bezig met het bevorderen van public relations.
Er werden cursussen gehouden en de fabriek kreeg geregeld bezoek van geïnteresseerden in verfproducten. Het aantal klanten verdrievoudigde reeds in de jaren 1936-1937. Het jaar daarop kampte de NELF al met ruimtegebrek in verband met de vele bezoeken aan het bedrijf en de georganiseerde demonstraties. De directie besloot daarom het hoofdgebouw in 1939 nogmaals met een verdieping te verhogen. Gedurende de eerste oorlogsjaren draaide de fabriek nog gewoon door, maar in 1945 kwam de productie vrijwel geheel stil te liggen, vermoedelijk door een gebrek aan grondstoffen. In de tussentijd overwoog men om met verffabriek Kiewiet de Jonge in Groningen te fuseren. De eigenaren van die onderneming bleken hier niet voor te voelen omdat alle aandelen in het bezit van de familie waren.
Na de oorlog volgde een nieuwe start. Eén van de eerste opdrachten was de levering van stopverf in opdracht van de Canadese bevrijders. Er kwamen twee nieuwe directeuren. De eerste was in 1945 boekhouder Steffen Bijl, die al vanaf de oprichting in dienst was. Hij was een schoonzoon van directeur Koster en volgde de in 1939 overleden H.F. Sterringa op. De andere, Harm van der Zee Ezn., werd in 1948 overgehaald om het directeurschap van zijn eigen verffabriek in Groningen te verwisselen met dat van de NELF. Volgens overlevering was zijn komst noodzakelijk om het geringe aantal klanten te vergroten. De klantenkring van zijn eigen bedrijf volgde hem naar NELF, “goed beschouwd begon men opnieuw”. In 1948 waren er behalve de driekoppige directie nog 13 personeelsleden.
Om de naamsbekendheid te vergroten ging men over tot de opbouw van een verkooporganisatie. Deze ging zich toeleggen op p.r.-activiteiten en het verspreiden van reclamemateriaal. Van de vele reclamefolders zijn fraaie voorbeelden in het archief terug te vinden. NELF manifesteerde zich op beurzen en voor cliënten werden speciale showmappen vervaardigd. Hierin trof men folders met uitgebreide gebruiksaanwijzingen aan van de eigen producten.
Intussen richtte men zich steeds meer op de buitenlandse markt. In België werd in 1957 een apart bedrijf opgericht, waarvan de doelstelling dezelfde was als die van NELF in 1916. Directeur H. van der Zee hield meermalen presentaties in België, die als ‘zeer leerrijk’ werden omschreven.
In 1954-1955, maar waarschijnlijk ook al eerder, organiseerde het bedrijf een prijsvraag voor gebruikers van NELF-producten. De inzenders werd ook gevraagd om rijmpjes te bedenken, die na goedkeuring, voor reclamedoeleinden gebruikt konden worden.
NELF maakte intussen een gestage groei door. Het gebouwencomplex werd in 1955 uitgebreid met een groot belendend pand en ook het personeelsbestand nam in aantal toe. In 1957 waren 65 personen in dienst, onder wie een aantal vertegenwoordigers. Wat de productie betreft, is men na de oorlog overgegaan tot de ontwikkeling van nieuwe verfsoorten. De fabriek bracht nieuwe merken op de markt, die gericht was op de bouwnijverheid en de kleine vaart zoals vissers- en binnenschepen maar ook pleziervaartuigen. NELF heeft er altijd naar gestreefd om hoogwaardige producten op de markt te brengen. De naam Nelf-Meesterlakken wijst daar ook op. NELF was niet de grootste verffabriek in Nederland, maar nam wel een belangrijk marktaandeel in.
In 1973 werd de N.V. omgezet in een B.V. Verder werd besloten tot aanpassing en uitbreiding van de bedrijfsgebouwen. Daarnaast is in Duitsland een filiaal geopend in Führt (Beieren). Jarenlange contacten met de firma Kiewiet de Jonge hebben niet tot een fusie of overname geleid, totdat in 1975 bleek dat deze fabriek kampte met teruglopende omzetten en een opvolgingsprobleem binnen de directie. In 1976 nam NELF de fabriek over. Ondanks een dalende conjunctuur, waarbij minder winsten werden geboekt, bleek het mogelijk om het bedrijfscomplex uit te breiden met behulp van de opbrengst van de verkoop van de gebouwen van Kiewiet de Jonge. In 1980 volgde de overname van Feenstra’s Verf- en Lakfabriek.
De ontwikkelingen die het concern verder is ondergaan, worden hieronder in het kort weergegeven. In 1991 kwam een einde aan het karakter van een familiebedrijf. Na het pensioen van directeur P.E. van der Zee in 1991, kocht Jacob Emmelkamp, lid van het managementteam van NELF, via een zogenaamd management buy-out alle aandelen in de fabriek. Hieraan was een oriëntatie binnen de groep aandeelhouders voorafgegaan. Daarbij bleek dat men het meeste voelde voor voortzetting van het bedrijf.
Belangrijk voor de continuïteit waren het ontwikkelen van nieuwe producten en het zorgen voor een goede distributie in sectoren waarin men was gespecialiseerd zoals de bouw, de industrie en de binnenvaart, voorts de export in Europa.
Een volgende overname van een verffabriek was niet gepland. Toch diende deze zich aan in 1998. Na het plotselinge overlijden van de eigenaar van P.K. Koopmans Verffabriek in Marrum in 1997 werd een koper gezocht voor het bedrijf. Bij de verkoop werd de voorkeur gegeven aan NELF, net als Koopmans een middelgrote fabriek. Enkele jaren later deed zich de mogelijkheid voor tot verkoop van het NELF-bedrijvencomplex aan de gemeente Groningen. Besloten werd om de bedrijfsactiviteiten naar Marrum te laten verhuizen.
De laatste ontwikkelingen waren de overname van het bedrijf Drenth Verven te Winschoten en de verkoop van NELF in 2006 aan de huidige directeur Paul Dokter.

De overgenomen bedrijven

P.K. Koopmans Verffabriek, later Lakfabriek

Over de oprichting van Koopmans Verffabriek in Marrum was tot nu weinig concreets bekend. Er bestonden over het oprichtingsjaar twee lezingen. Volgens de ene zou het bedrijf in 1885 zijn opgericht, volgens de andere was het veel eerder. De naam van de oprichter is wel bekend: Klaas Gerbens Koopmans (1851-1909).

De oprichter

Gericht onderzoek naar de oprichtingsdatum van het bedrijf heeft geen officieel document opgeleverd. Over de achtergronden van de oprichter is intussen meer informatie achterhaald.
Klaas Koopmans werd op achtjarige leeftijd halve wees, nadat zijn vader, de schipper Gerben Jans Koopmans was overleden. De zoon koos voor hetzelfde beroep als zijn vader, want bij zijn huwelijk in 1880 met Antje Pieters Leistra, was hij beurtschipper.
Bij het nader lezen van de trouwakte blijkt dat zijn schoonvader Pieter Reinders Leistra (1821-1894) schildersknecht in Holwerd was. Hij oefende dit vak al langer uit, want in 1853 komt hij daar voor het eerst als ‘verwer’ of schilder voor. De kennismaking met Pieter Leistra blijkt achteraf van grote betekenis te zijn geweest voor Klaas Koopmans. De eerste jaren van zijn huwelijk bleef hij nog beurtschipper maar in januari 1884 liet hij zich voor het laatst als zodanig registreren, toen hij aangifte deed van de geboorte van zijn dochter Klaaske. Korte tijd later kwam een wending in zijn leven. In november van dat jaar, toen hij een perceel bouwland kocht, noemde hij zich ‘verwer’! Blijkbaar zag hij meer mogelijkheden voor het beroep van zijn schoonvader dan dat van een schipper. In 1884 is hij dus een eigen bedrijf begonnen. Dit stond aan de wieg van de latere verffabriek.

Het nieuwe schildersbedrijf

Klaas Koopmans had een schildersbedrijf aan huis. Hij bewoonde met zijn vrouw sinds hun huwelijk een huurhuis in Ferwerd. Hier werden hun eerste kinderen geboren: Ybeltje in 1882, Klaaske in 1884 en Pieter in 1885.
In 1886 werd het eenmansbedrijf plotseling uitgebreid door de toetreding van schoonvader Pieter Leistra. Hij woonde toen in Holwerd maar bleef na het overlijden van zijn vrouw in dat jaar alleen achter. Hij verhuisde naar Ferwerd en trok bij zijn dochter en schoonzoon in. Leistra leverde behalve zijn werkkracht ook de nodige vakkennis voor de nieuwe firma. De zaken gingen blijkbaar goed, want in 1889 kocht Koopmans een eigen huis aan de Hoofdstraat in Ferwerd - waar nu het pand van nummer 23 staat – dat hij kort daarna door een nieuw huis liet vervangen.
De nieuwe verfzaak was slechts twee panden verwijderd van de latere fabriek. De eigenaar kon het werk niet alleen af, want in krantenadvertenties vroeg hij enkele malen om schildersknechten.
Klaas Koopmans overleed op 31 mei 1909 op 58-jarige leeftijd in Ferwerd. Tot zijn nalatenschap behoorden de verfwinkel en zijn kort tevoren nieuw gebouwde woonhuis.
Behalve de voorraad verf en ‘oliën’ ter waarde van ruim f 200,= bezat hij een verfmolen, zeven ladders en negen trappen. Aan vorderingen had hij een bedrag van f 3500,= uitstaan.
Daaruit blijkt dat tot zijn klantenkring een aantal belangrijke particulieren behoorde, zoals het Sint Anthonygasthuis te Leeuwarden en de parlementariër en grootgrondbezitter Wilco Julius van Welderen baron Rengers uit dezelfde stad.
De oudste zoon Pieter Klaas Koopmans (1885-1967) nam het bedrijf van zijn vader over. Hij verkocht de verfwinkel in 1920 en vestigde zich meteen daarna aan de overzijde van de Hoofdstraat in Ferwerd in een nieuwe zaak. Op het gebied van de verfproductie werd toen nog het oude procédé toegepast waarbij lijnolie en droge verfstoffen werden gemengd. Zijn zoon Klaas noteerde later hoe zijn vader werkte: ‘In de stille tijd van het jaar maalde hij dan loodwit in olie en zinkwit in olie, de geschatte behoefte voor het komende jaar. Verder kocht hij dan drooge verfstoffen als geel oker, bruin oker, chromaat groen … enz. enz. Met krijt en lijnolie kneedde hij eigenhandig stopverf’. De lakverven, die zijn vader ook nog zelf maakte van standolie en zink wit, werden ‘… reeds in verffabrieken gemaakt’. Pieter Koopmans noemde zich eerst nog ‘verver’, maar in 1927 bleek hij inmiddels grossier te zijn. Hij was met zijn tijd meegegaan, want kort tevoren had hij een auto aangeschaft.

De fabrieken in Ferwerd

De activiteiten van P.K. Koopmans breidden zich meer en meer uit. Daarom besloot hij samen met zijn zoon Klaas in 1942 een vennootschap onder firma te beginnen.
Na verloop van tijd kregen zij behoefte aan meer bedrijfsruimte. De aankoop in 1951 van een woonhuis met grote schuur aan de westkant van de Hoofdstraat in Ferwerd kan men beschouwen als de start van de fabriek. Over de innovatie in de verfbranche, van het handmatige naar het fabrieksmatige procédé, heeft Klaas Koopmans (1910-2004) ook aantekeningen nagelaten. Net als de andere lak- en verffabrieken maakte Koopmans na de oorlog een flinke groei door. Het meest bekende merk van de fabriek was Perkoleum; later werd ook verf voor de wegenbouw vervaardigd. Omdat veel producten aan kleine firma’s werd geleverd hoefde men nauwelijks te adverteren. Door de toename van de productie ontstond op den duur ruimtegebrek. Koopmans kocht daarom steeds meer belendende panden en pandjes aan. Deze situatie was op den duur niet meer goed werkbaar, men groeide uit zijn jas.
In 1972 werd de N.V. omgezet in een B.V. en twee jaar later werd besloten om een geheel nieuwe fabriek te bouwen. Deze verrees aan de Hogebeintumerweg, aan de oostzijde van het dorp, omdat het niet mogelijk bleek om op de plaats van het oude bedrijf nieuwbouw te plegen. De oude fabriek werd aan de gemeente Ferwerderadeel verkocht. Al in 1979 werd besloten tot uitbreiding van de nieuwe fabriek. De leiding was in handen van ir. Piet Koopmans (1944-1997), die nog werd bijgestaan door zijn vader Klaas Koopmans. Eerstgenoemde had chemie gestudeerd in Delft.
Eén van de sterke punten van Koopmans was: ‘Wat vandaag besteld wordt, wordt in principe morgen bezorgd’. Ook de levering van producten die afweken van de standaard was een belangrijke activiteit van de fabriek . Het personeel bestond in 1975 uit ongeveer 30 personen; ontslagen kwamen nauwelijks voor.
In 1993 werd de fabriek geconfronteerd met de milieuwetgeving. Volgens de nieuwe milieu-richtlijnen zou het bedrijf te dicht bij de dorpskern liggen. Ook bij de productie van verf moest men rekening gaan houden met het milieu.
Het aloude merk carbolineum werd daarom vervangen door ecoleum. Intussen was de reclame-slogan ‘En Piet seit: it strykt as bûter’ op de radiozender van Omrop Fryslân een begrip geworden. Piet was de verffabrikant Piet Koopmans zelf! De firma maakte ook op andere wijze reclame: zo werd erop gewezen dat belangrijke objecten met haar producten werden geverfd. Eén daarvan was het complex van de Stevin-sluizen aan de Afsluitdijk.
In 1996 werd besloten een nieuwe fabriek te bouwen. Deze verrees aan de Nieuweweg te Marrum, ver buiten het dorp, naar een ontwerp van architectenbureau Baarsma en Wolthekker. Het omvangrijke hypermoderne gebouw kwam in 1997 gereed. Geheel onverwacht overleed nog hetzelfde jaar de stichter, Piet Koopmans.
Na een periode van onderhandelingen werd de fabriek in 1998 overgenomen door NELF. De naam van Koopmans bleef gehandhaafd. Deze prijkt evenals die van NELF aan de buitenzijde van het bedrijf.

N.V. Fabriek van lakken en vernissen voorheen K. Kiewiet de Jonge

De lak- en verffabriek van Kiewiet de Jonge was een oud bedrijf in de stad Groningen. In de loop der tijd had men zelf geen weet meer van het oprichtingsjaar. Volgens een eigen prijscourant uit de jaren ‘50 zou dat 1830 zijn geweest. Uit de bewaard gebleven archivalia blijkt echter, dat de oprichter Geert Jans Kiewiet (1801-1881) al in 1824 als schilder actief was in de stad. Bij zijn huwelijk in 1829 noemde hij zich rijtuigschilder. Hij was afkomstig uit Finsterwolde. In 1863 werd bij Koninklijk Besluit de naam de Jonge aan de zijne toegevoegd. Welke redenen aan die naamsuitbreiding ten grondslag lagen is niet bekend.
Door zijn ondernemersgeest wist Kiewiet in de jaren ’30 van de negentiende eeuw belangrijke klanten te verwerven. Zo bleek hij in 1832 veel werk te verrichten voor de Maatschappij van Weldadigheid te Veenhuizen. Veel later, in 1867, was zijn bedrijf actief bij het Academiegebouw en de Rijks HBS te Groningen.
In 1870 droeg hij de zaken over aan zijn zoon Klaas (1845-1927), die een jaar later als ‘fabrikant van vernissen en politour’ te boek stond. Hij stichtte in 1877 een kleine fabriek aan de Friesestraatweg, destijds te Hoogkerk (nu Groningen), die omschreven werd als ‘eene stook- en bergplaats voor oliën en lakken’. In dezelfde tijd kocht hij in de Oude Ebbingestraat een woonhuis met pakhuis en later ook allerlei belendende panden. Daardoor ontstond een flink bedrijvencomplex. Op beide locaties werd vervolgens het bedrijf uitgeoefend. In 1891 nam Kiewiet de Jonge het bedrijf van Willem Hendrik de Witt, een handelaar in verf in Groningen over. In 1910 werd de bedrijfsvorm gewijzigd. Klaas Kiewiet de Jonge richtte toen samen met zijn zoon Tiddo en zijn schoonzoon Arie Visser de ‘N.V. Fabriek van lakken en vernissen voorheen K. Kiewiet de Jonge’ op. Als logo voerde men later een kievit. Een houten model van de kievit van het bedrijf is nu in een vitrine bij NELF in Marrum te zien.
De verffabriek ging goede tijden tegemoet. Na de oorlog werd op grote schaal verf verkocht, die, behalve voor woningen, werd gebruikt voor treinen en schepen. Een bijzondere opdracht betrof paleis Soestdijk, waarvoor verf van Kiewiet de Jonge werd gebruikt. Hoewel de N.V. in 1972 nog in een B.V. werd omgezet, kwam het einde snel in zicht. Door een dalende verkoop, afnemende liquiditeit en te weinig zicht op opvolging in de directie, werd men gedwongen tot overname door de NELF. Dit vond in 1976 plaats.

Feenstra’s Verf- en Lakfabriek

Over deze kleine Groninger fabriek is vrij weinig bekend. Volgens gegevens van het bedrijf zelf, is het in 1895 opgericht. De oprichter moet de verfhandelaar Meindert de Witt zijn geweest, die in dat jaar in het huwelijk trad.
De firma was eerst gevestigd in de binnenstad, maar vanaf 1935 kocht men panden aan het Damsterdiep en de achterliggende Lijnbaanstraat aan, waardoor er ruimte voor uitbreiding ontstond.
In dat jaar stond de firma bekend als ‘N.V. Verf- en Glashandel de Witt en Feenstra’. Albert Feenstra (1893-1957), een zoon van een huisschilder uit het Friese Westergeest, was één van de firmanten.
Vóór de oorlog beperkte de afzet zich tot Noord-Nederland. In 1944 was de gehele productie van het bedrijf stilgelegd. Na 1945 is een sluitend net van verkooppunten in geheel Nederland opgebouwd. Vanaf die tijd werd ook verf geëxporteerd. In de jaren ’60 richtte de afzet zich voornamelijk op het schildersambacht en daarnaast op de verfverwerkende industrie.
Na een brand in 1955 kocht het bedrijf 4000 m2 industrieterrein aan de Ulgersmaweg te Groningen voor de vestiging van een nieuwe lakfabriek. De merken die men voerde waren onder andere Trioxyd, Aldolux, AntiZink, WEnvex, en Ratio.
Niet lang daarna, in 1957, overleed directeur Albert Feenstra. Nog in het jaar van zijn overlijden was hij naar Amerika geweest om zich op de hoogte te stellen van de ‘Amerikaanse methoden’. Hij had er alles aan gedaan om het bedrijf te laten groeien. Zo waren er in 1962 zeventig werknemers in dienst. In diezelfde tijd experimenteerde men met het product Tint-lu-nol, dat gebruikt werd voor onderwijsdoeleinden. In Groningen werkte kunstenaar en docent Arent Ronda hiermee. Hij benaderde hiervoor onder meer de Friese kunstenaar Meinte Walta om hem er mee te laten werken. Ronda en Feenstra kregen ook octrooi op een product. Verder kreeg men het recht om het keurmerk van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen te voeren. Ondanks het feit dat men firma’s in Amersfoort en Utrecht overnam, bleek het bedrijf toch niet zelfstandig te kunnen voortbestaan. In 1980 werd het overgenomen door de NELF.
Verffabriek v/h H. van der Zee Ezn. N.V.

In 1948 trad Harm van der Zee (1900-1994) toe tot de directie van de NELF. Vóór die tijd had hij een eigen bedrijf in Groningen met de hierboven genoemde naam; nog eerder was hij depothouder van het landelijk opererende verfconcern Doelfray. Hij was een zoon van de huisschilder Eeltje van der Zee, die verwant was aan de bekende Friese scheepsbouwer Eeltje Holtrop van der Zee. Na zijn benoeming tot directeur bij de NELF is zijn eigen bedrijf omgezet in een N.V., waarin behalve hijzelf, ook NELF-directeur S. Bijl aandelen bezat. Deze N.V. bleef tot 1972 bestaan. Over dit bedrijf is verder weinig informatie voorhanden.
Verantwoording van de inventarisatie

Het ‘bedrijfsarchief’ van de NELF werd in 2013 aan Tresoar overgedragen. Al snel bleek het niet om één maar om een complex van archieven te gaan. Behalve het archief van de NELF betrof het de archieven van overgenomen bedrijven. Van veel belang is dat van Koopmans Verffabriek, waarvan het gehele gebouwencomplex in 1998 werd overgenomen en waar de NELF vervolgens werd gevestigd. In de inventaris is het archief van NELF vooraan geplaatst, gevolgd door dat Koopmans en die van de andere fabrieken.
Bij de ordening van de stukken is zoveel mogelijk uitgegaan van de activiteiten van de fabrieken. De rubrieken in de inventaris verwijzen daarnaar. Binnen de rubrieken zijn de beschrijvingen van stukken in chronologische volgorde opgenomen. Alleen bij de rubriek financiën zijn de verschillende kasboeken in volgorde van algemeen naar bijzonder geplaatst.

Ten aanzien van het archief van de NELF moet worden opgemerkt dat zich hierin enkele stukken bevinden die dateren van vóór de oprichting, zoals inv. nr. 252. Het gaat hier om enkele receptenboekjes die vermoedelijk door één van de firmanten zijn meegenomen van zijn vorige werkkring, de verffabriek van Sikkens.
Opmerkelijk is dat al in 1915 melding wordt gemaakt van een N.V., terwijl de officiële oprichting in 1916 plaatsvond.
Jaarverslagen treft men behalve in de notulen van de directie ook aan bij de financiële jaarstukken (inv. nrs. 85 e.v.)

Het oudste stuk uit de archieven (1745) is een retroactum van een aankomsttitel van een pand in de stad Groningen, dat later eigendom werd van de firma Kiewiet de Jonge (inv. nr. 543). Opmerkelijk is ook de aanwezigheid van een ‘transfix’ ofwel een charter waarvan de zegelstaart door een andere is gestoken (inv. nr. 545). Dit type stukken komt niet vaak voor in archieven.

De verffabriek H. van der Zee Ezn. is niet overgenomen door de NELF. Het fragment-archief van dit bedrijf is later aan dat van NELF toegevoegd.
Omvang en openbaarheid.

De omvang van de archieven bedraagt ongeveer 13 meter.

Ten aanzien van de openbaarheid is het volgende bepaald:
1.Stukken jonger dan 50 jaar zijn slechts openbaar met schriftelijke toestemming van de eigenaar. Dit geldt niet voor de stukken uit de rubrieken ‘ter documentatie verzamelde stukken’.
2.Stukken betreffende individuele personen, betreffende overname van bedrijven en contracten zijn openbaar, tenzij deze stukken jonger dan 75 jaar zijn. Hiervoor geldt dezelfde toestemming als bij 1.
3.Stukken betreffende de productie: deze zijn niet openbaar, onder dezelfde restrictie als hiervoor bij 1.

Kenmerken

Auteur:
B.H. de Vries