Uw zoekacties: Persoonlijk Archief Diet Huber

1723 Persoonlijk Archief Diet Huber ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inleiding
1723 Persoonlijk Archief Diet Huber
Inleiding
‘Aan de vrouw Diet Huber de dichtster’: Inventarisatie van een literaire nalatenschap / een leven vol literatuur en andere cultuur

Het hield nogal wat in toen we er in maart 2013 mee begonnen: 26 verhuisdozen vol papieren, kranten en aantekeningen, de literaire nalatenschap van Diet Huber. Maar als je in een brief van Diet uit 1984 leest: ‘Ik bewarje alles’, is de verwondering iets minder groot! Nu zijn we twee jaar verder en is het archief geïnventariseerd.
De titel van deze inleiding is een van de verrassinkjes die we tegenkwamen. Het is de adressering op een schriftblaadje met een verhaal en een tekening van Martijn Versteege, waarschijnlijk een van de vele kinderen die een bijeenkomst met de enthousiaste Diet Huber hebben meegemaakt. In deze inleiding willen we iets laten zien van die vrouw, vooral in haar werk en van andere verrassingen die we tegenkwamen.
Diet Huber was afkomstig uit de patriciërsfamilie Huber, oorspronkelijk uit het Zwitserse Altikon. Het is een familie waarin we hoogleraren, burgemeesters èn patriotten tegenkomen. Haar vader was geboren in Paramaribo, terwijl haar moeder, de Friezin Jeltje van der Sloot, familie was van de beeldende kunstenaars Jentje, Andries en Bouke van der Sloot. De laatste twee komen we tegen in het autobiografische Nûmer alve (1988) van Diet. Voor Jentje schreef Diet later teksten bij tentoonstellingen van zijn werk (Franeker, 1972; Gersloot, 1997). Voor haar moeder was dit huwelijk met Bernardus Huber haar tweede. Uit een vorig huwelijk stamde Diets halfzuster Tine. Na Leeuwarden en Bolsward bracht Diet een deel van haar jeugd in Oranjewoud door. Zelf schrijft ze daarover: ‘Ik hie dêr myn eigen skûlplakje dêr ik siet te dichtsjen (tige earnstich yn dy tiid) en te tekenjen.’
Diet Huber groeide tweetalig op met een Nederlands sprekende vader en een Friestalige moeder. Die tweetaligheid zien we in haar literaire werk terug. Ze vond dat zelf heel vanzelfsprekend en schreef graag in de rijk genuanceerde taal die het Fries volgens haar was.
Jeugd en opleiding
Diet Huber wordt op 9 april 1924 geboren te Leeuwarden. Al jong vindt ze tekenen en het verzinnen van verhaaltjes prachtig. Ze is nog maar zes jaar, als ze haar eerste nonsensversje bedenkt. Haar moeder schrijft het voor haar op en zelf maakt ze er een tekening bij. 1) Ze groeit op in Leeuwarden, Bolsward en Oranjewoud. Over de tijd in Bolsward weten we niet veel. Wel stonden met name Leeuwarden en Oranjewoud in werk van haar centraal, zoals we verderop zullen zien.
Na haar schoolopleiding is ze tussen 1938-1940 werkzaam in manufacturenwinkel “De Zon” in Heerenveen en begint ze hoogstwaarschijnlijk ook al te schrijven. In haar nalatenschap vonden we een vijftal vergeelde blaadjes met daarop in keurig schoonschrift het verhaal Schuld. 2) Hoewel haar handschrift in de loop van de tijd wel wat veranderde, herkende haar dochter Yelka het toch als van Diet. Zij dateert dit verhaal rond 1940 of ervoor.
Daarnaast is er natuurlijk het tekenen, mede geïnspireerd door het werk van haar oom Andries van der Sloot en diens zoon Bouke. Dit leidt pas na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1946 en 1950, tot een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam als illustrator, met de vakken typografie, natuurtekenen en boetseren. 3) Toch is ze ook daarvoor al bezig getuige een artikeltje ‘Vijftienduizend broches in bestelling.
Friesch schilderesje met talent’, uit De Telegraaf (26-2-1943). 4) In 1946 heeft ze zelfs voordat ze de opleiding in Amsterdam volgde, een verkoop-expositie in Heerenveen. In eerste instantie gebruikt ze veel motieven uit de volkskunst, later zien we dat element nauwelijks meer terug.
Huwelijk en gezin
Omdat er in Nederland niet veel emplooi voor illustratoren was, ging Diet naar Zweden. Daar werkte ze in de jaren 1950 en 1951 als freelance illustrator van boeken en tijdschriften en schreef onder andere ook een verhaal over Sinterklaas met bijbehorende illustraties.
Terug in Nederland trouwt ze in 1955 met de geoloog drs. Louis Albert Barkey (1927-2005), in het dagelijks leven Bert genoemd. In 1959 wordt dochter Yelka geboren en twee jaar later, in 1961, verhuist het gezin naar Zweden in verband met het werk van vader Bert. 5) Daar wonen ze tien jaar, en wel in Boliden, een mijndorp in Noord-Zweden, niet ver van de Poolcirkel. Vaak heb ik me afgevraagd of ze in die tijd misschien ook contact heeft gehad met de dan al zeer bekende Zweedse auteur van kinderboeken, Astrid Lindgren (1907-2002). Dat blijkt inderdaad het geval te zijn zoals valt te concluderen uit een verrassende vondst, een brief van Astrid, duidelijk als antwoord op een brief van Diet. Van die laatste brief hebben we jammer genoeg niet een copy kunnen vinden. Daarin moet ze zich beklaagd hebben over de geslotenheid van de Zweden en over het ‘koude’ culturele klimaat in het noordelijk deel van Zweden waar ze toen woonde. Astrid Lindgren werkte in die tijd bij uitgeverij Rabén & Sjögren in Stockholm. Diet had al eerder contact met deze uitgeverij gehad. 6) Dochter Yelka herinnert zich nog wel dat ze daar op bezoek gingen en dat zij dan mooie prentenboeken mocht bekijken. Maar of Astrid bij de aanwezigen was, weet ze niet meer. In het bedoelde briefje komt ook de naam Charles Berens voor.
Dat is hoogstwaarschijnlijk de lang in Zweden wonende Nederlandse journalist Charles Behrens (1907-1965); zijn naam staat in haar adressenboekje vermeld. Hij was daar voor de Tweede Wereldoorlog verslaggever voor diverse Nederlandse kranten, maar specialiseerde zich na de oorlog als grafisch vormgever en boekverzorger en was daarnaast vertaler uit het Zweeds. 7)
Activiteiten in Zweden
Vanuit Zweden hield ze contact met Nederland. Zo leverde ze bijdragen aan de kinderrubriek in Het Parool als opvolgster van Annie M.G. Schmidt. Annie had waardering voor haar werk 8) en stak haar al eerder een hart onder de riem, toen Diet een slechte recensie kreeg. 9)
Graag had Diet in het Zweeds willen publiceren, zoals geconstateerd kan worden naar aanleiding van de brief van Astrid Lindgren. Daarin heeft Astrid het over Diets ‘Klumpe Dumpe’-boek. Ook was er in haar inventaris een blad met allerlei probeersels in het Zweeds. Het is niet tot een uitgave gekomen, misschien ook omdat het literair beheersen van een taal toch nog iets anders is dan het gewone alledaagse en zakelijke gebruik. Daarom ook zal ze naar andere mogelijkheden hebben gezocht, omdat ook het werk voor Het Parool ophield. Om meer direct contact met kinderen te krijgen richtte ze zich op het poppenspel. Op het verjaarspartijtje ter ere van de 5-jarige Yelka ontdekte ze dat ook Zweedse kinderen, die het fenomeen poppenkast en poppenvoorstelling niet kenden, dat mooi vonden. De poppen maakte ze zelf, evenals de voorstellingen die ze ermee gaf. Het poppentheatertje op de zolder van haar huis groeide uit tot een reistheater. Daarmee gaf ze in opdracht van onder andere de gemeente en scholen in de provincie voorstellingen.
Verder maakte ze als vrij kunstenaar in deze tijd wandkleden en plastieken, waarbij de tussentijdse bezoeken aan Amsterdam als inspiratiebron fungeerden. In Zweden nam ze ook deel aan culturele weken door met kinderen te tekenen en te schilderen. Diet Huber woonde na de tweede Zweedse periode tot haar dood (2008) in Amster¬dam. Daar ontstonden de vele boeken, vaak om en om Fries en Nederlands, dichtbundels en verhalen. Vandaar ook hield ze de situatie in Fryslân bij, zowel wat het Fries en het gebruik ervan betreft als de Fries-literaire wereld. Ze had contact met vele Friezen in die gremia, hield de daar verschijnende kranten en tijdschriften bij en was een strijdster voor auteurs- en gebruiksrechten. De correspondentie met diverse uitgevers en instellingen over auteursrechten en over honoraria getuigen daarvan, zoals bijvoorbeeld die met het Mienskiplik Sintrum foar Underwiisbegelieding 10) en met uitgever/boekhandelaar Tabe Beintema. 11)
Na haar overlijden in 2008 stond er op 10 oktober van dat jaar een In Memoriam in beide regionale kranten, het Friesch Dagblad en de Leeuwarder Courant.

Literaire activiteiten

Eigen werk

Diet Huber debuteerde met een Nederlands gedicht in De Friese Koerier: Kaa-boebelebom (24-12-1951). Haar eerste Friese gedicht publiceerde ze in dezelfde krant: ‘It winkeltsje’ (15-3-1952). In 1955 verscheen haar eerste bundel, Tutte mei de linten, die sindsdien heel wat herdrukken beleefde. Het titelgedicht werd zelfs een algemeen bekende klassieker. Vaak kregen de opgenomen gedichten bij herdruk een facelift, perfectionist als ze was in navolging van de Engelse auteur Roald Dahl. Van hem had ze een zevental ‘geboden voor het schrijven’ boven haar bureau hangen, waarvan het perfectionist-zijn er een was. Zo schrijft ze later over de verhalen in ‘De kleine koerier’: ‘Dit is niet goed geschreven (vroeg werk), maar van het idee is een nieuw verhaal te maken.’
Een andere Engelse auteur, maar van een eeuw eerder, heeft eveneens invloed op haar werk gehad. Zo zei Diet in een interview dat ik haar voor het Friesch Dagblad afnam (18-9-1993), dat het vers ‘De Snie-iters’ ontstaan was naar aanleiding van ‘The Jumblies’ van Edward Lear (1812-1888).In 1993 werd de 40e verjaardag van Tutte gevierd met een studiedag in Heerenveen en met een Tuttefeest in Theater Romein, Leeuwarden. Hierbij werd de eerste publicatie van het gedicht in de kinderrubriek ‘De Kleine Koerier’ van het dagblad De Friese Koerier als uitgangspunt genomen (17-10-1953). Het Tuttegedicht werd bij die gelegenheid ook een Tuttelied, op muziek gezet door Jaap Oosterwijk, dat werd uitgezonden door Operaesje Fers. 12) De bundel kreeg in dat jaar een 10e druk, door Diet van een feestelijk uiterlijk voorzien 13) , terwijl er in 2009 nog een 11e verscheen. Soms kom je de titelfiguur Tutte nog weleens tegen in dorpsoptochten. 14)
Je zou zeggen dat zo’n populaire bundel wel vertalingen zal krijgen. Maar juist het taalspel gooit hier roet in het eten. Diet heeft contact gehad met een Zweedse vertaler, maar ze zagen het beide, auteur en vertaler, uiteindelijk niet zitten met een dergelijke vertaling. Ook waren er plannen voor een Engelse vertaling. De Amerikaanse Henrietta ten Harmsel was genegen om dit te doen, ze stuurde Diet wat vertalingen van gedichten van Annie M.G. Schmidt (1979). Maar het overleg met de uitgever Eerdmans Publishing in Grand Rapids heeft blijkbaar geen resultaat gehad. Al veel eerder, in 1956, was er sprake van een Duitse vertaling. De Duits-Friese auteur James Krüss, afkomstig van het eiland Helgoland, wilde graag zo’n vertaling maken, maar ook dat lukte niet, Diet vond het onmogelijk. 15)
Wel verdroeg het titelgedicht van de bundel een persiflage of variatie, maar dan wel in het Fries. 16) Deze versie is anoniem, maar is hoogstwaarschijnlijk van Fedde Schurer.
Vier regels eruit citeert Diet zelf in haar Strikelartikel over Fedde Schurer. 17) Zelf heeft Diet Huber verteld over het ontstaan van de Tutte-bundel en van De Mâlbroekmich. 18) Ze deed dat vaker; later vertelde ze ook over het ontstaan van de Boukje-boekjes en van De Teltsjebeam. Het boek met titelfiguur Tutte werd niet alleen goed ontvangen door het eigenlijke lezerspubliek, ook de recensenten wilden er graag goede woorden aan wijden. Anne Wadman sprak in ‘Literair kwartier’ van de RON (17-2-1956) er zijn waardering over uit: ‘Ook de Friese kinderpoëzie heeft al te lang in het teken gestaan van de genoeglijke dorpsanekdotiek. Daarom is het zo verheugend dat Diet Huber tracht deze barrière te doorbreken. Haar versjes (sic!), … behoren tot het beste wat er aan Friese kinderpoëzie bestaat.‘ Ook latere critici roemden het vernieuwende werk van Diet Huber.
In haar tweede bundel De Mâlbroekmich (1957) vervolgde de auteur haar in de Tuttebundel ingeslagen weg. Na deze beide Friese dichtbundels publiceerde Diet Huber ook Nederlandse bundels, soms met voor het Nederlands bewerkte gedichten uit de vroegere bundels, vaak ook met nieuw werk. Ze debuteerde wat deze bundels betreft met De uil met de zeven zuurtjes (1959), gevolgd door onder andere De Veter-eter (1979). Ook bij deze bundels valt het taalspel op met figuren als de Koekedorus, de Flikvlooi en Uultje Molekuultje. Andere Friese bundels als Fryske poesyalbumferskes (1979) en it abee fan Boukje (1980) brengen het folkloristische uit haar beginperiode weer in herinnering. De laatste titelfiguur Boukje figureerde ook nog in It telboekje fan Boukje (1996). Voor de onderwijsuitgever Zwijsen in Tilburg stelde ze vier bundels met Nederlandstalige gedichten samen, onder andere De spookjesprins (2002). Naast gedichten voor kinderen schreef Diet Huber ook proza.
Het Friese Nûmer alve (1988) was het begin van een kleine serie autobiografische verhalen die met haar eigen jeugd hebben te maken. Dit eerste boek gaat over haar kleuterjaren in de Leeuwarder Koestraat. In de boeken Rinske en de stoomtram (1986) – geschreven op aandringen van dochter Yelka - en de opvolger Meisjes trouwen toch (zei tante Dirkje) (1993) zijn eveneens veel zaken uit haar jeugd verwerkt, maar dan uit de latere jaren in Bolsward en Oranjewoud. De boeken beschrijven de jaren, voordat ze naar Amsterdam vertrekt en vertellen over een tijd die nog niet eens zo heel lang geleden is. Ze zijn vooral zo boeiend, omdat ze het alledaagse leven van gewone mensen in moeilijke tijden laten zien. Het verhaal De Teltsjebeam (1976) heeft een speciale voorgeschiedenis, die Diet zoals gezegd zelf heeft beschreven. 19) Ze was in haar Zweedse tijd van plan een boek over trollen te schrijven, waarin ook een vliegende boom voorkwam. De prachtige natuur inspireerde haar en de 8-jarige Yelka vond zo’n verhaal een goed idee. ‘In haar Zweedse kinderboeken kwamen ze in alle soorten voor’, schrijft Diet. Ze schreef en tekende er met veel plezier aan. Maar toen het gezin weer in Nederland terug was, kwam het onvoltooide verhaal in een kast. Langzamerhand kwam Diet tot de conclusie dat Nederlandse kinderen niets met trollen hadden, niet eens wisten wat dat waren. De boom gaf wel mogelijkheden en zo ontstond er een nieuw verhaal over die boom, De Teltsjebeam.
Diet Huber leverde ook materiaal voor andere bundels, zoals bijvoorbeeld aan Alle dagen dierendag (2006). Ook werkte ze mee aan een boekje voor de nieuwe troonopvolger (2003), waarbij ze in het contact met de uitgever nogal twijfelde over eigen gezondheidstoestand en daarmee over voltooiing van deze opdracht.
In het Friese winterboek De waarmte fan desimber (2010) is eveneens een verhaal van haar opgenomen, dat heel direct vertelt over een gebeurtenis in de tijd toen ze nog in Zweden woonde: ‘Aventoer yn' e poalnacht’.Er zat blijkbaar nog een boek in de pen. Wij vonden namelijk aantekeningen over een mogelijk verhaal of boek No goeie hear! En ’t alderbêste! waarbij een indeling werd gegeven van de te behandelen onderwerpen: Humor – De wrâld – Ljouwert – Fryslân – Laplân en andere. 20)
Andere activiteiten

Vanaf 1952 tot 1961 is Diet Huber redacteur van de kinderrubriek ‘De kleine Koerier’ in de krant De Friese Koerier. Fedde Schurer vroeg haar hiervoor en over haar contacten met hem schreef ze later in De Strikel (zomer 1990). Ze noemt hem haar inspirator en citeert een tekst van zijn gedicht uit 1959 op de geboorte van Yelka. 21) In deze kinderrubriek gebruikt ze vaak het pseudoniem Marja. Naast eigen werk, verhalen en gedichten in het Fries en in het Nederlands, publiceert ze er ook door haar vertaalde sprookjes van Grimm en Andersen. In 1959 wordt ze zoals gezegd de opvolgster van A.M.G. Schmidt in Het ParoolDe uil met de zeven zuurtjes (1959). Daarnaast schreef Diet ook voor het kindertijdschrift Kris Kras. Later verschenen haar gedichten in meerdere kranten en tijdschriften, onder andere in de Friese Bernekrante. In de laatste krant verscheen in 1982 haar bekende gedicht met prentjes ‘It karke fan bakker Harke’ met, heel curieus, een illustratie van een andere illustrator, Wim Swart.
De rubriek ‘Lezingen en voordrachten’ in deze inventaris is nogal omvangrijk. Diet Huber was veel onderweg naar scholen en bibliotheken en vaak kwam er achteraf nog reactie van kinderen 22), maar ook van volwassenen.
De grote koffer uit haar nalatenschap bevat heel wat fantasievolle kleding die bij de voordrachten werd gebruikt. Daarnaast zijn er de exposities waarbij haar werk aan een breed publiek werd gepresenteerd. Zo kon ze in 1981 werk opsturen voor de grote internationale illustratorententoonstelling, de Biennale, in Bratislava. Daar waren de illustraties van De veter-eter te bewonderen, al viel het werk niet in de prijzen. Al eerder waren er onder andere tentoonstellingen in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum (1973, 1981), Museum Willem van Haren te Heerenveen (1986) en in Museum Smallingerland te Drachten (2005-2006). Bij de FLMD-tentoonstelling van 1981 sprak Douwe Tamminga een prachtige ode uit op Diet, geheel in haar stijl. 23) Ook elders in het land was haar werk op tentoonstellingen te zien.
Haar werk werd ook bekroond. Zo kreeg de tweede (Friese) bundel van Diet Huber, De Mâlbroekmich, bij de landelijke prijs voor het best verzorgde boek een plekje op de lijst met de vijftig best verzorgde boeken van het jaar 1957. In 1980 kreeg het boek De veter-eter bij de jaarlijkse Griffel- en Penseelregen een Vlag-en-Wimpel-bekroning. Diezelfde eer kreeg ook Rinske en de stoomtram in 1987. In 1982 kreeg Diet Huber een internationale prijs voor haar Friese abc-boek, it abee fan Boukje, en wel een eervolle vermelding bij de Italiaanse prijs 'Premio Europeo di Letteratura Giovanile' (Europese prijs voor kinderliteratuur).
Een bekroning van haar werk is ook het lidmaatschap van de Fryske Akademy (1993), een erkenning van haar bijdrage aan het Friese culturele leven.

Het bovenstaande geeft een eerste indruk van het werk van Diet Huber. De inventaris van haar papieren nalatenschap die u in dit boekje vindt, laat iets zien van een leven vol inspiratie en schrijflust.

Jant van der Weg
Het archief

Van de vele archieven die bij Tresoar worden bewaard, is dat van de Friese auteur en illustratrice Diet Huber één van de meest bijzondere. Volgens het Lexicon van Nederlandse archieftermen wordt onder een archief verstaan “het geheel aan archiefstukken, ontvangen of opgemaakt door een instelling, persoon of groep personen”. 24)

Diet Huber heeft tijdens haar leven veel materiaal bewaard. Al heel vroeg, in 1959, was er bij het juist tevoren opgerichte Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum interesse voor haar literaire werk. Zij kreeg toen het verzoek om stukken af te staan. 25) In de loop der tijd heeft zij inderdaad verschillende stukken, waaronder typoscripten, overgedragen. 26)
In 2013, enkele jaren na haar overlijden, is het persoonlijk archief aan Tresoar in bewaring gegeven. Het bestond uit een groot aantal losse papieren, mappen en doosjes waarvan de mate van ordening voor de schrijfster zelf destijds voldoende was.

De inventarisatie

Na de overdracht van het archief was het aan ons, inventarisatoren, de taak om de stukken te beschrijven en zodanig te ordenen dat het materiaal toegankelijk werd voor onderzoekers. Voor dat doel is een archiefschema opgesteld waarin de titels van de rubrieken zoveel mogelijk zijn ontleend aan de activiteiten van de schrijfster. De rubrieken betreffen onder andere: contacten met uitgevers, het schrijven van teksten en het vervaardigen van illustraties, het onderhouden van p.r. en het maken van reclame voor haar werk, de medewerking aan diverse media en het houden van voordrachten.
Een belangrijke rubriek bevat stukken betreffende de afzonderlijke uitgaven van Diet Huber. Hier zijn per publicatie de beschrijvingen van verschillende manuscripten en van boeken, alsmede vele schetsen, tekeningen en ook omslagen van boeken bijeengebracht.
Curieus zijn de banden van een zogenaamde videowriter, een voorloper van een tekstverwerker, die de schrijfster gebruikte. 27) Het bleek in het bestek van de inventarisatie niet mogelijk om alle uitgaven van Diet Huber op te sporen. Daarom is een rubriek ‘Diverse teksten’ opgenomen, waaronder beschrijvingen van allerlei verhalen en gedichten zijn opgenomen. Veel van de aanwezige teksten bevonden zich in de concept-fase.
Een flink aantal stukken heeft betrekking op lezingen en voordrachten die zij in het land heeft gehouden. Hieruit blijkt een grote bekendheid van het oeuvre van de schrijfster. De verzamelde recensies zijn zoveel mogelijk per boek beschreven. Voor zover bekend, nam zij twee keer schriftelijk contact op met een recensente. 28)
Daarnaast waren er veel verzamelde stukken zoals artikelen over Diet Huber en teksten van interviews. Eigen artikelen in kranten en tijdschriften heeft zij eveneens verzameld.

Het belang van het archief.

Voor zover het is na te gaan, bevat het archief van Diet Huber binnen het fonds van archieven van Friese schrijvers de meeste variëteit aan stukken. Bijzonder is dat er veel schetsen, uitgewerkte tekeningen en ontwerpen van boekomslagen aanwezig zijn. De schrijfster had een groot tekentalent, dat zij vooral in de jaren dat zij in Zweden woonde, verder heeft ontwikkeld. In de jaren vijftig blijkt haar werk nog onder invloed te staan van andere tekenaars, maar daarna ontwikkelde zij een eigen stijl.
In de correspondentie met uitgevers is veel informatie te vinden over het proces van de totstandkoming van publicaties. In haar brieven schreef zij ook over persoonlijke omstandigheden, het leven in Zweden en de terugkeer naar Nederland. 29) Dergelijke gegevens zijn eveneens terug te vinden in de conceptteksten van haar voordrachten.
Deze hadden niet alleen betrekking op haar werk en haar wijze van werken maar ook op haar persoonlijk leven. 30) Door haar werk kwam zij in contact met lezers. In eerste instantie waren dat de nog jonge lezers, later ook andere. Het valt op dat er vraag naar meer teksten was. 31) Het oeuvre van Diet Huber bleek verder een bron voor onderzoek te zijn. Al tijdens haar leven verscheen een korte biografie van de hand van P. Aukema, waaraan zij zelf materiaal had bijgedragen. 32)
Belangrijk is dat het gehele scala aan stukken over de totstandkoming van boeken in het archief is terug te vinden.
Tijdens de inventarisatie en het daarbij verrichte onderzoek is gebleken dat bepaalde stukken niet bewaard zijn gebleven. Dit geldt bijvoorbeeld voor correspondentie met de schrijver en filosoof Nico van Suchtelen (1878-1949), waarvan P. Aukema gewag maakt en van vele tekeningen zoals de oorspronkelijke voor het boek Tutte mei de linten en De Mâlbroekmich. 33)
Openbaarheid

Ten aanzien van de openbaarheid van het archief is het volgende bepaald: stukken jonger dan 50 jaar zijn slechts openbaar na schriftelijke toestemming van de bewaargeefster; voor de inventarisnummers 693 en 747-785 geldt een termijn van 75 jaar De beperking van de openbaarheid geldt niet voor de stukken in de Rubriek verzamelde stukken in de inventaris.
Het auteursrecht over het materiaal blijft bij de rechthebbenden.
Voor materiaal waarvan Diet Huber de auteur is, verleent bewaargeefster als rechthebbende aan Tresoar alle bevoegdheden die het in het kader van zijn missie en publieke taak redelijkerwijs nodig heeft om het materiaal optimaal te kunnen beheren, behouden en presenteren.

Elders aanwezige stukken

Van een aantal elders aanwezige stukken is een specificatie opgenomen in de bijlagen 1 en 2. 34) Het betreft hier materiaal uit de collectie van het voormalige Frysk Letterkundich Museum (nu bij Tresoar) en stukken die aanwezig zijn bij het Nederlands Letterkundig Museum in Den Haag. In de verzameling knipselmappen van schrijvers, ook aanwezig bij Tresoar, bevindt zich veel materiaal over Diet Huber.


Barteld de Vries

Noten.

1. Inv. nr. 379.
2. Inv. nr. 380.
3. Zie voor het diploma inv. nr. 37. De Kunstnijverheidsschool was de voorloper van de Gerrit Rietveld Academie.
4. Inv. nr. 809.
5. Inv. nr. 384.
6. Inv. nr. 46.
7. In een boek uit haar bibliotheek, C.W. Ceram, Fynd forskare och forntids gator, 1950, waarvoor zij het omslag ontwierp, staat 'presentexemplaar van Charles'. Dat zou deze Behrens kunnen zijn.
8. Inv. nr. 421.
9. Inv. nr. 97.
10. Inv. nr. 740.
11. Inv. nr. 742.
12. Inv. nr. 196.
13. Inv. nr. 365.
14. Inv. nr. 721.
15. Inv. nr. 94.
16. Inv. nr. 104.
17. 'Fedde Schurer as ynspirator', in De Strikel, 1990.
18. Inv. nr. 216.
19. Inv. nr. 231.
20. Inv. nr. 378.
21. Inv. nr. 517.
22. Zie bijvoorbeeld inv. nr. 154.
23. Inv. nr. 659.
24. Uitgave 's-Gravenhage, 1983.
25. Inv. nr. 160.
26. Zie Hânskriften FLMD. Zie ook bijlage 1.
27. Inv. nr. 337.
28. Inv. nrs. 142 en 796.
29. Zie ook Toegang 109-02, archief van drukkerij J. Laverman N.V., inv. nr. 105.
30. Inv. nr. 639.
31. Inv. nr. 126.
32. Inv. nrs. 140, 150, 162. Zie ook: Jant van der Weg, Boeken en bern: Kinderliteratuur in soorten. Ljouwert, 2014, 130-145, met name de titels 'Teannen en dogeneaten: Diet Huber as fernijer', 'Diet Huber: bepaald gjin Tutte', 'Diet Huber en Sweden: Wat die dat mei har wurk?'
33. P. Aukema, Diet Huber. 's-Gravenhage, 1977, 8. Ook in het archief van Laverman ontbreken de tekeningen.
Afkortingen:

AFÛK: Algemiene Fryske Ûnderrjochts Kommisje
FLMD: Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum
MSÛ: Mienskiplik Sintrum foar Ûnderwiisbegelieding
NBLC: Nederlands Bibliotheek- en Lektuur Centrum

Kenmerken

Auteur:
Dr. J. van der Weg-Laverman en B.H. de Vries