Binnen 15 jaar zijn alle drie deze buren van Oosterhesselen overleden, want op 26 april 1519 verkopen Grethe van Zwinderen en haar zoon Gherde, Roloff Hebinge en haar zoon Johannes en Hylle Blommenge en haar zoon Tonys elk hun aandeel in de Klencke aan Hinrick van Haerszolte of Haerst *  . De buren van Oosterhesselen zijn het echter niet eens met deze eigendomsovergang. Zij willen het door Van Haerst bezeten goed naasten *  . Normaal waren zij hiertoe gerechtigd geweest, maar een formele reden verhinderde deze naarkoop nu: zij waren te laat met hun procedure begonnen. Hinrick van Haerst was getrouwd met Lucia van Barmentloe, die hem financieel steunde bij de aankoop van de Klencke en daarvoor in ruil van haar man het goed (of een aandeel hierin) kreeg *  . In 1558 verkopen zij namelijk samen de Klencke aan Herman van Welvelde *  . Bij de overdracht behoort ook weer de windmolen. Van Welvelde draagt van zijn kant over zes stukken erf in het gerecht van Delden en Borne en belooft bovendien jaarlijks een Van Haersholte en zijn vrouw een lijfrente uit de Klencke. Ook Van Welvelde was getrouwd met een Barmentloe, namelijk Josyna. Hij was geboren in 1523 en in 1556 gehuwd *  .

Hij behoorde tot de upper-ten van Drenthe, want hij komt lange tijd voor als ette in Zuidenveld en vertegenwoordigt Drenthe in 1580 in de Staten-Generaal. Daarnaast fungeert hij als ambtman van de abdis van Essen. Zijn twee zonen Seino en Johan zetten hun vaders politieke leven voort. Ook Seino is ette en lid van de Drentse Ridderschap, maar hij overlijdt al in 1601. Seino van Welvelde werd genoemd als wonende "tot de Klenke". Na zijn dood treedt zijn broer Johan op, die ook al direct verschijnt op de landdagen wegens de Klencke. Gedurende de jaren 1614-1616 verschijnt hij op de Overijsselse landdagen wegens de Hachmeule, het adellijk goed van zijn moeder Josyna van Barmentloe. Sinds 1628 is hij heer van Woltersum door zijn huwelijk met Fouwelina Rengers. Johan van Welvelde is zeer lange tijd gedeputeerde van de Landschap geweest, namelijk van 1604 tot 1638, met enige tussenpozen. Dat hij op de havezate de Klencke woonde, is wel duidelijk, evenals dat hij daarmee verbonden rechten uitoefende, zoals dat van collatie in de kerk te Oosterhesselen en dat in de marke *  . Van de adellijke goederen, die na de dood van Johan van Welvelde verdeeld moesten worden, kwam de Klencke aan zijn zoon Willem Hendrik. Ook hij speelde een belangrijke rol in de Drentse politiek , want van 1639 tot 1641 was hij ette in het dingspel Zuidenveld, van 1641 tot 1642 gedeputeerde en in 1643 werd hij zelfs door de landdag tot drost van Coevorden en Drenthe gekozen. De Staten-Generaal waren het met deze benoeming echter niet eens en stelden Rutger van den Boetzelaer aan. Willem Hendrik, die in 1640 gehuwd was met Florentina Rengers (ovl. 1652), overleed in 1647.

De oudste zoon Jan, die toen pas ongeveer zes jaar was, volgde hem op in het huis de Klencke, maar natuurlijk niet voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd (dus rond 1665). Zijn moeder was namelijk in 1649 getrouwd met Hendrik van Coeverden ten Berge, die in de Overijsselse ridderschap verschreven werd. Maar ook Jan overleed zeer jeugdig en wel in 1666 of 1667. De havezate de Klencke liet hij na aan zijn jongere zuster Wilhelmina J. van Welvelde, die in de herfst van 1667 trouwde met Rutger van Loen ter Harsevoort, vaandrig bij de compagnie van de drost Van den Boetzelaer. Hierdoor wordt Van Loen heer van de Klencke, in welke hoedanigheid hij ook op de landdagen na 1675 als comparant verschijnt.