In 1399 vaardigde het hoogheemraadschap van Rijnland een keur uit op het graven van een watering in een gebied ten zuiden van de Rijn onder Zoeterwoude. Uit de grensomschrijving blijkt dat het hier om de Barrepolder gaat: het gebied werd begrensd door de Hoge Rijndijk, de Burmade, de Swiet (de Zwetsloot) en de Nieuwe Wetering, vanouds genoemd de Willeken. *  De nieuw te graven watering betrof de Hoogeveensche Vaart, die in de Rijn uitmondt.
Pas in 1484 werd aan de ingelanden vergunning verleend om een molen te plaatsen tussen de Zwetsloot en de Hoogeveensche Vaart. In 1551 diende de polder een verzoek in bij het Rijnland om de zogeheten Barremolen te verplaatsen naar het midden van de polder. De molen was inmiddels omringd door huizen en bomen, wat de windvang niet ten goede kwam. De ambachtsbewaarders van Zegwaard en Zoetermeer kwamen echter in het geweer tegen dit verzoek. Een jaar later waaide de molen bij een storm omver, zodat direct voorzieningen moesten worden getroffen. Weer verzocht de polder om op een andere plek een molen te mogen oprichten. Hiertegen schijnen geen bezwaren te zijn ingebracht.
In 1661 werd een nieuwe molen gebouwd. Deze molen bestaat nog steeds.

In 1745 sloot het polderbestuur met goedkeuring van Rijnland een overeenkomst met mr. Dirk de Raet, burgemeester van Leiden, om diens landerijen die buiten de Hoge Rijndijk lagen onder bemaling van de polder te brengen. Hiervoor werd een duiker aangebracht onder de Rijndijk, zodat de buitendijkse landen op de Barrepolder konden afwateren. * 
In 1813 werd de Barrepolder samengevoegd met de Oude Groenendijksche polder onder de naam Oude Groenendijksche- en Barrepolder.