Uw zoekacties: Administratiekantoor Lenshoek, Kloetinge, 1568-1952 Algemeene Bond van Christelijke Mijnwerkers (ABCM) (1907-192...

EAN_0065 Algemeene Bond van Christelijke Mijnwerkers (ABCM) (1907-1926), de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond (NKMB) (1926-1975), 1907-1975 ( Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) )

beacon
 
 
Introductie
Korte geschiedenis
Inhoud
Literatuur
Inleiding
Historische inleiding
EAN_0065 Algemeene Bond van Christelijke Mijnwerkers (ABCM) (1907-1926), de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond (NKMB) (1926-1975), 1907-1975
1. Inleiding
Historische inleiding
De statuten werden goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 15 maart 1904. Dr Nolens werd de eerste geestelijke adviseur. Henri A. Poels (1868-1948) zou hem in 1909 opvolgen. Zowel Nolens als Poels baseerden hun sociale opvattingen vooral op de pauselijke encycliek Rerum Novarum uit 1891, door paus Leo XIII. uitgevaardigd. De bond stelde zich ten doel:
- Het bevorderen van het godsdienstig en zedelijk welzijn der Limburgse mijnwerkers;
- de verhoging van hun stoffelijke welvaart en hun steun in stoffelijke nood;
- de regeling van de arbeidsvoorwaarden in het mijnwerkersvak overeenkomstig de beginselen van christelijke gerechtigheid en liefde.
Het jaar 1903 wordt daarom beschouwd als het officiële oprichtingsjaar. Er zou evenwel geen zeer nauwe band tussen de centrale bond en de afzonderlijke, nog steeds zelfstandige verenigingen ontstaan. In 1905 kwamen vanuit Duitsland veel mijnwerkers in Limburg terug, omdat zij uitgewezen waren in verband met mijnwerkersstakingen in het Roergebied. Deze mensen waren, na terugkomst in Limburg, zwaar teleurgesteld door de gang van zaken hier en wensten meer activiteiten. Na lange strijd werd op 20 oktober van het jaar 1907 te Heerlen de Algemeene Bond van Christelijke Mijnwerkers (de Christelijke Mijnwerkersbond), een interconfessionele vakbond opgericht, geschoeid op Duitse interconfessionele leest. De eveneens uit Duitsland verbannen Chris Zielemans werd de eerste voorzitter, opgevolgd in 1913 door G. Notermans. Ofschoon de Nederlandse bisschoppen principieel tegen interconfessionele bonden waren, maakten ze voor de mijnwerkersbond in Limburg een uitzondering, omdat het aantal protestantse leden te verwaarlozen was. De bond was zelfs medeoprichter van het in 1909 opgerichte Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Er vond aansluiting plaats bij de Duitse Christelijke Mijnwerkersbond in 1914. In 1922 volgde de afscheiding van de Duitse Christelijke Mijnwerkersbond. Intussen was reeds in 1918 een zelfstandige Protestants-Christelijke Mijnwerkersbond opgericht. Pas in 1926 werd teruggekeerd tot de oorspronkelijke katholieke of confessionele grondslag en werd de bond herdoopt onder de naam Nederlandsche Roomsch Katholieke Mijnwerkersbond (NRKMB) en volgt aansluiting met het Nederlandsche RK Werkliedenverbond.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog weigerde het Bondsbestuur onder haar oude naam maar dan wel onder nationaal-socialistische vlag voort te bestaan en besloot in 1941 tot opheffing. De bezetter wilde nu dat de socialistische ANMB de vakbond van alle mijnwerkers ging worden. Sommige bestuurders van de socialistische bond hebben misbruik gemaakt van deze precaire situatie om hun bond ten koste van de in deze kwestie meer principiële NRKMB te vergroten. In 1944 werd de bond heropgericht om in 1947 verder te gaan onder de naam Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond (NKMB). In deze naoorlogse periode kwamen diep ingrijpende veranderingen tot stand op het terrein van de medezeggenschap en de sociale verzekering. Voor de bond was het een periode van ongekende groei. Het aantal leden nam snel toe, mede als gevolg van een nauwere samenwerking met de andere mijnwerkersbonden, maar vooral van de toenemende verantwoordelijkheid in het kader van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO). In 1953 werd reeds een ingrijpende statutenwijziging doorgevoerd. In 1957 kwam de bond in de landelijke schijnwerpers toen zij de zogenaamde langzaam aan actie, ook wel prestatie naar loon actie geheten van tweemaal 24 uur op 1 en 2 april van dat jaar uitriep. De regering had een bestedingsbeperking afgeroepen om de lonen te bevriezen. Ondanks dat hadden enkele mijndirecteuren via de media te kennen gegeven dat er voor het ondergrondse mijnpersoneel enige verbetering in de arbeidsvoorwaarden moest komen om te voorkomen dat ze beter betaalde banen vlak over de grens zouden aanvaarden. Bij monde van de Katholieke Federatie werd toen binnen de Mijnindustrieraad (MIR) op een verbetering van de arbeidsvoorwaarden van zowel boven- als ondergronds personeel aangedrongen. De Katholieke Federatie vond de werkgevers in de MIR tegenover zich, die uitsluitend vasthielden aan enige verbeteringen voor de ondergronders.
De Katholieke Federatie organiseerde daarom een langzaam aan actie in de mijnen. De eerste actiedag daalde de productie meteen al met tientallen procenten. Heel Nederland, vooral de socialistische vakbeweging, maar ook de KAB keurde deze actie ten sterkste af, maar Frans Dohmen, de voorzitter van de NKMB en woordvoerder van de Katholieke Federatie zette stug door. Na twee dagen werd er een compromis bereikt met de mijndirecties. De relatie met de KAB was evenwel zozeer verkoeld, dat Dohmen weigerde nog zitting te nemen in het verbondsbestuur van de KAB.
Om de inmiddels 40.000 leden tellende, steeds sterker wordende bond nog slagvaardiger te maken, werd in 1958 besloten tot het invoeren van kringraden, elf in getal en zesentwintig bedrijfsraden. Een kringraad stond aan het hoofd van de kringen, die weer werden gevormd door bestuursleden van de plaatselijke afdelingen. De kringraden kozen een bestuur uit hun midden. De bedrijfsraden stonden aan het hoofd van de bedrijfsafdelingen, gevormd door leden van de bond, die werkzaam waren op één van de mijnzetels of chemische bedrijven, de daarmede verbonden nevenbedrijven, instellingen of onderdelen daarvan. De bedrijfsraden waren samengesteld uit leden van de bedrijfsafdelingen, die deel uitmaakten van medezeggenschapsorganen, overlegorganen of beroepsorganen, ofwel voorzitter, secretaris of penningmeester waren van de plaatselijke afdeling. De bedrijfsraden kozen uit hun midden eveneens een bestuur. Tevens werd de Algemene Vergadering voortaan Bondsraad genoemd, het wetgevende orgaan van de bond. De Bondsraad bestond uit honderd leden van de kringraden en honderd leden, aangewezen door de bedrijfsraden. Deze interne vernieuwing van de organisatie was dus gefundeerd op afdelingskader en op bedrijfskader en gericht op een zo goed mogelijk functioneren binnen de PBO. De NKMB maakte deel uit van de Katholieke Federatie, waarbij ook de Katholieke Vereniging van Mijnbeambten (KVM) was aangesloten. De NKMB was ook aangesloten bij de Christelijke Internationale van Mijnwerkersbonden.
Met het groeien van de medezeggenschap in het kader van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie na de oorlog nam het aantal instellingen, organen en commissies, waarin de bond vertegenwoordigers moest aanwijzen gigantisch toe. De bond, die voor de oorlog slechts zitting had in de Contactcommissie en het Algemeen Mijnwerkersfonds (AMF), nam nu zitting in het DB van de Mijnindustrieraad (MIR) en in veel MIR-commissies, het DB van het AMF en in zijn commissies. Verder had de bond vertegenwoordigers in de Bedrijfsvereniging voor Wachtgeld- en Werkeloosheidsverzekering van de mijnen, in de commissie van toezicht op de houwersexamens, de Geschillencommissie, het Toezicht opleiding van jonge mijnwerkers, de Culturele Contactcommissie van de gezamelijke mijnen en de commissie voor de apostolaatkernen in het mijnbedrijf en vele anderen. Op nationaal niveau had een vertegenwoordiger van de NKMB zitting in de SER als plaatsvervangend lid. Internationaal vervulde de bond eveneens een belangrijke taak. De reeds genoemde Frans Dohmen, de charismatische en onconventionele voorzitter van 1944 tot 1971, was tevens voorzitter van de Christelijke Mijnwerkersinternationale. De bond had zitting in de Internationale Christelijke Vakbeweging. Daarnaast had de bond een prominente plaats in de EGKS. Zijn vertegenwoordigers waren lid van het Raadgevend Comité, het Bureau van het Raadgevend Comité, de commissie voor beroepsopleiding, voor lonen, voor verplaatsing van arbeidskrachten, voor woningbouw, voor veiligheid en voor werkgelegenheid. De sluiting van de mijnen in Nederlands Limburg in de jaren zeventig betekende het definitieve einde van de NKMB. De bond zette zich nog tot het laatste moment in voor de herplaatsing van mijnwerkers in vervangende industrieën in de regio.
De NKMB fuseerde in 1972, samen met de Katholieke Bond van Werknemers in het Metaal- en Elektrotechnisch bedrijf en aanverwante bedrijven Sint Eloy, de Nederlandse Katholieke Bond van Werknemers(sters) in Industriële Bedrijven Sint Willibrordus en de katholieke Bond van Werknemers in het Kleding- en textielbedrijf Sint Lambertus tot de Industriebond-NKV, die in 1979 weer fuseerde met de Industriebond NVV tot de Industriebond FNV, sinds 1998, na een nieuwe fusie FNV-Bondgenoten geheten. Tot in de jaren zestig van de 20e eeuw heeft de NKMB naast de eigenlijke vakbondsstrijd zich vooral ingezet voor de verankering en de versterking van de Rooms Katholieke zuil in de Nederlandse samenleving. Deze oriëntatie veroorzaakte dikwijls een verbeten strijd met de socialistische bond, omdat de NKMB zich met kracht verzette tegen alles wat niet strookte met het katholiek sociale denken.
Geschiedenis van het archief en verantwoording van de inventarisatie door H. D. Hondius
Gebruikershandleiding

Kenmerken

Datering:
1907-1975
Omvang m1:
54,62 meter
Inventaris:
Inventaris van de archieven van de Algemeene Bond van Christelijke Mijnwerkers in Nederland te Heerlen (1908-1940) en de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond (NKMB) en voorgangers te Heerlen (1907-1975) (Maastricht 2004)
Auteur:
H. Duursma en H.D. Hondius met medewerking van A.M.T. Peeters