2515 Kamer van Retorica 'Missus scholieren' te Veere, 1530, 1590-1794 ( Zeeuws Archief )
2515
Kamer van Retorica 'Missus scholieren' te Veere, 1530, 1590-1794
Inleiding
2. De rederijkers te Veere
2515 Kamer van Retorica 'Missus scholieren' te Veere, 1530, 1590-1794
Inleiding
2.
De rederijkers te Veere
De rederijkerij heeft zich vrij snel over Zeeland verbreid. Tegen het eind van de 15e eeuw hadden Middelburg, Veere, Goes, Reimerswaal en in Zeeuws-Vlaanderen Sluis, Hulst, Axel en Zaamslag een eigen kamer.
In Veere bestonden in de middeleeuwen twee rederijkerskamers: Missus Scholieren en Sint Annakinderen. Wanneer deze kamers zijn ontstaan is niet precies bekend. In de stadsrekeningen van 1455, 1466 en 1471 worden posten opgevoerd waaruit zou blijken dat er in dat jaar nog geen Veerse rederijkers waren. In deze jaren werden spelers uit Middelburg en Reimerswaal ontboden voor de feestelijkheden bij de omgang met het heilig kruis (Van der Horst, 195-196).
In de 'oordene op de processie' uit circa 1500 volgt het Sint Annagilde als tiende gilde in de processie welke bij feesten en hoogtijdagen door Veere trok (archief Stad Veere, vrl. inv.nr 311, f.119v). In 1519 zijn de Veerse rederijkers actief in de Sint Pieterskerk in Middelburg (Tollé, 49). Rond deze tijd zal eveneens de kamer 'Missus Scholieren zijn opgericht. Deze naam duidt op één van de feestdagen waarop de Annuntiatie wordt gevierd, de woensdag na Sint Lucia (13 december). In het Latijn wordt deze dag 'Missus est angelus' genoemd. Missus is hier de verkorting van. Naderhand werd de naam verbasterd tot 'Missende Scholieren'. Scholieren is op te vatten als leerlingen, zodat de naam betekent: de leerlingen van Onze Lieve Vrouwe Boodschap, parallel aan de naam Sint Anna kinderen, de kinderen van Sint Anna, de moeder van Maria. De woensdag na Sint Lucia was dan ook de grote feestdag voor de Veerse rederijkerskamer (Kluiver, 21-23).
In 1530 blijkt dat beide kamers een kwijnend bestaan leidden doordat zij weinig leden hadden en niet over renten of andere inkomsten beschikten. In 1530 besloot Adolf van Bourgondië, heer van Veere en Vlissingen, daarin verbetering te brengen door beide kamers samen te voegen. De gildebrief van 3 juni 1530 waarmee hij dit effectueerde, beschrijft zeer uitgebreid de rechten en verplichtingen van de nieuwe kamer (inv.nr 1; in druk: Kops, bijlage B).
De patroon en het devies van het gilde worden genoemd in het eerste artikel van de gildebrief: "In den eersten, sal 't geselschap van dezen twee cameren maar een Camer ende geselschap zijn, hebbende tot hare patronesse onser Lieven Vrouwen bootscap, ende voor haar bloemen de Lelie ende Accoleije doer malcanderen spruitende uut eenen pot, ende tot ter divisen, In reijnder jonsten groijende; Ende deze rolle sal draijen doer de tacken van den bloemen, ende onder den pot een bardeken met a.b.c. ende sullen genaernt sijn Missus Scholieren".
In de zuidkamer van het stadhuis waar de Kamer van Retorica haar vergadering placht te houden werd in 1589 een gebrandschilderd raam met het hiervoor beschreven tafereel aangebracht. De kamer met het raam zijn in het begin van de 19e eeuw afgebroken (een tekening in kleur van het raam op perkament uit het vierde kwart van de achttiende eeuw door Jacob Schwartzenbach bevindt zich in: Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata, deel III, cat.nr 1361; in 1991 werd deze gereproduceerd op een ansichtkaart). Van 1628 tot 1795 hielden de Veerse dichters hun bijeenkomsten op de bovenkamer van het Gildehuis aan de Markt.
De organisatie van de rederijkerskamers komt grotendeels overeen met die van de gilden. Het bestuur van de Veerse kamer 'Missende scholieren' bestond uit een overdeken, een prins en hooguit drie dekens en 'gesworens' of kolfmeesters. De leden werden confreren of gildebroeders genoemd. Soms waren een aantal vrouwen opgenomen als gildezusters.
De overdeken stond als beschermheer aan het hoofd. Met de prins, dekens en 'gesworens' kon hij ordonnanties maken, de kamer bijeen roepen of de beslissing in geschillen geven. De prins en de dekens hadden de specifieke taak van het opstellen van de rekening. De prins was eveneens degene die op de kolven de vraag stelde waarop de gildebroeders en -zusters moesten antwoorden.
De Veerse predikant Tollé vermeldt in zijn 'Berigt nopens de rederijkamers der stad Vere' dat deze "geen gering aantal van Leden [had]; want zedert 't jaar 1593 tot 1637 was het minste getal der Rederykers 23, en 't grootste 40; ook waren 'er zomtyds Vrouwen onder [...] Zelfs is 't getal in 't Jaar 1658 44 geweest" (Tollé, 50). In 1790 telde dit genootschap nog 21 leden.
Het bekendste lid van dit gilde werd Adriaen Valerius (Meertens). Van 1617 tot zijn dood in 1625 was hij overdeken. De zesenzeventig historieliederen die hij verzamelde verschenen na zijn dood in de 'Nederlandtsche Gedenckclanck'. Het Wilhelmus is een van de drie liederen die Adriaan Valerius uit de Geuzenliedboeken heeft overgenomen. Spoormaker schreef in 1625 een aantal herdenkingsgedichten op het sterven van Valerius (inv.nr 3, de liederen zijn afgedrukt in de inleiding van de herdruk van de Nederlandtsche Gedenck-Clanck (Amsterdam 1942)).
De rekeningenboeken en verzenboeken geven voor de 17e en 18e eeuw "niet alleen de geschiedenis der kamer 'de missende scholieren' met de kenspreuk 'in reijnder jonsten groeyende', maar teekenen getrouw zoowel den staatkundigen als zedelijken toestand van onze gemeenebest af", schrijft Van der Horst. Hoog opgeven van hun kunnen doet hij niet, want zo vervolgt hij: "Aan de door den prins der kamer voorgestelde vragen, en de daarop ingeleverde antwoorden, hoe kreupel en van valschen smaak de rijmen ook wezen mogen, kunt ge den geest kennen, die in de verschillende tijdperken de gemoederen beheerschte. Nu eens waren alle vragen gerigt tegen een of ander rijk, waarmede men dan in oorlog was; dan weder oost of west, of over den grooten handel; op een anderen tijd werd er geene vraag gedaan, of zij was tegen de predikanten gerigt, of tegen het staatsbeleid van eenen bewindvoerder; terwijl een lange reeks van maanden de schandelijkste en liederlijkste zedeloosheid met overgroot genot en als met woede werd behandeld en bezongen. De heeren waren dus wel verre afgedwaald van hetgeen zij in hun wapen voerden, 'de witte lely ende blaeuwen accolyen' - de zinnebeelden en kleuren der zuiverheid" (Van der Horst, 195).
In 1795 werden de goederen van de kamer geconfisqueerd en werden geen bijeenkomsten meer gehouden (inv.nr 8). De Veerse notabelen konden al vanaf 1789 terecht in 'de sociëteit binnen de stad Veere', een gezelschap dat onder de naam 'heerensociëteit Belvedère' nog steeds bestaat. In 1871 werd een poging ondernomen om de rederijkerij te Veere nieuw leven in te blazen. Op 14 december 1871 zou te Veere de rederijkerskamer 'Exelsior' opgericht zijn, onder de zinspreuk 'Oefening baart Kunst' (de enige informatie hieromtrent geeft een aantekening in de verzameling De Brakke, inv.nr 33 I, map rederijkers). Hoelang dit gezelschap heelt bestaan is onbekend.
laatste wijziging 21-08-2020
28 beschreven archiefstukken
26 gedigitaliseerd
totaal 2.890 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 21-08-2020
28 beschreven archiefstukken
26 gedigitaliseerd
totaal 2.890 bestanden
Regestenlijst
laatste wijziging 21-08-2020
28 beschreven archiefstukken
26 gedigitaliseerd
totaal 2.890 bestanden
Kenmerken
Datering:
1530, 1590-1794
Andere namen:
Kamer van Rhetorica, Rhetoricagilde, Retoricagilde, Rederijkerskamer Veere
Vestigingsplaats:
Veere
Omvang:
1 meter
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
1992
Titel publicatie:
P. Blom, Archief van de Kamer van Retorica Missus Scholieren te Veere 1530, 1590-1794. Veerse Inventaris 2 (Veere 1992)
Inzage:
Studiezaal; deels online
Collectie:
Gemeente Veere
Categorie:
laatste wijziging 21-08-2020
28 beschreven archiefstukken
26 gedigitaliseerd
totaal 2.890 bestanden