Uw zoekacties: Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799)

2 Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799) ( Zeeuws Archief )

Hulp bij uw onderzoek.
De informatie in deze website is zeer divers en bedoeld voor mensen met een belangstelling voor historisch of genealogisch onderzoek.
Wij trachten de informatie zo eenvoudig mogelijk te houden, maar beseffen ook dat de aard van de informatie soms wel enige studie of historische inzicht vereist.

Zoeken en bladeren

  • Bladeren
    De meest eenvoudige manier van werken is het zoeken te starten zonder zoekterm. U kunt dan bladeren door alle aanwezige toegangen.
  • Eenvoudig zoeken
    Wilt u een specifieker resultaat dan adviseren wij u te starten met één zoekterm. Het resultaat dat u krijgt voldoet aan de zoekterm. U kunt het resultaat verder verkleinen door meerdere zoektermen op te geven.
  • Uitgebreid zoeken
    Kiest u voor uitgebreid zoeken dan kunt u afhankelijk van de situatie meerdere zoekvelden invullen, waarna het resultaat zal voldoen aan de specifieke zoekactie. In iedere veld kunnen meerdere zoektermen worden ingevuld.
  • Zoektermen combineren
    Zoektermen worden gecombineerd De zoekfunctie voegt automatisch "en" toe tussen de verschillende zoekmogelijkheden die worden gebruikt. Zo kunnen 'zoeken met alle woorden' en 'zoeken met één van de woorden' worden gecombineerd.
  • Booleaanse operatoren
    Normaal worden meerdere zoektermen altijd gecombineerd met AND. U kunt bij het zoeken in een zoekveld ook gebruik maken van de Booleaanse operatoren: NOT en OR. De zoekacties met NOT beperken het zoekresultaat, terwijl OR veel meer resultaten oplevert.
    OR wordt vooral geadviseerd bij een bekende variatie op de schrijfwijze, bijvoorbeeld:
    - Den Haag OR ’s-Gravenhage
    - Vereeniging OR Vereniging
  • Woordcombinatie
    Wilt u zoeken met een woordcombinatie in een vaste volgorde (bijv. Vereniging tot behoud van natuurmonumenten), zet deze woorden dan "tussen aanhalingstekens".

Verfijnen
In de meeste gevallen zal naast het zoekresultaat een mogelijkheid tot verfijnen worden aangeboden. Verfijnen kan bijvoorbeeld op materiaalsoort, maar in andere gevallen op plaats en straat. Dit is afhankelijk van het archiefmateriaal dat geselecteerd is.

Sorteren
De resultaten staan gesorteerd in een standaard sortering. Dit kan per toegang verschillend zijn. In de meeste gevallen kan voor een andere sortering worden gekozen.

Digitaliseren op verzoek
Zie http://www.zeeuwsarchief.nl/over-ons/tarieven

beacon
 
 
Inleiding
1. De Staten van Zeeland
2. De Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland
3. Het comptoir of de griffie van de Staten en hun archief
2 Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799)
Inleiding
3.
Het comptoir of de griffie van de Staten en hun archief
Organisatie: Zeeuws Archief
Van de wijze, waarop de staatszaken in den tijd der troebelen werden behandeld, is weinig bekend. Wij weten, dat mr. Chr. Roels, voor dien tijd pensionaris van de Staten, of van Prelaat en edelen, bij het in Brabant vergaderende deel van die Staten dienst gedaan heeft, en dat het college van Gouverneurs en Raden volgens de instructie van 2 Maart 1574 twee secretarissen in dienst hebben zou, t. w. "mrs. Cornelis Teymont ende Marinus Balthezoon", van wie echter de tweede verder in geen enkel uit dien tijd bewaard stuk van het archief voorkomt. Toen de beide deelen van Zeeland werden hereenigd, heeft men de moeilijkheid opgelost door zoowel Roels als Taymon in dienst te houden, en wel op gelijke bezoldiging. De instructie van 22 Mei 1578 zegt niet duidelijk, hoe hunne werkzaamheden verdeeld zouden worden, en ook de punten van Juni 1578 en de ontwerp-instructie van Januari 1580 spreken van "pensionaris of secretaris". Wel staat de eerste meestal voorop en het moet dus het meest voor de hand gelegen hebben, dat aan het tweehoofdig bestuur een einde gemaakt is door het wijken van den laatste. 11 Februari 1581 nam Taymon van den Raad afscheid. Roels kreeg daarna drie of vier dagen vrij om de hem overgeleverde papieren te rangschikken. Het komt mij niet onmogelijk voor, dat hij toen order gegeven heeft de op losse vellen geschreven resolutiën van 1574-1578 in twee boeken af te schrijven, en dat hiervan het eerste bewaard is (nr. 1), terwijl het tweede vertegenwoordigd wordt door eene latere kopie (nr. 2); evenwel ben ik er niet in geslaagd de handschriften van beide te herkennen.
Intusschen had de vergadering van de Staten van het hereenigde Zeeland zich met de inrichting van eene griffie moeten bezighouden. Onder de punten voor de bijeenkomst van Februari 1578 kwam de vraag voor, waar men de kosten vinden zou van de kopieën, die men aan de gedeputeerden van de steden uitreikte, terwijl het laatste punt handelde over een "comptoirkiste van den Staten zaecken ende secreten". De gestelde vraag werd 11 April 1578 aldus beantwoord, dat de bedoelde kopieën voor rekening van het gewest gemaakt zouden worden, voor één stuiver per blad. Ten slotte is in de vergadering van April aan Roels "geordonneert, het comptoir van de Staeten te nemen op het bequaemste in der Abdye, midtsgaders oick zijne wooninge, daert onbewoont is". Hij koos de vroegere woning van den prior, terwijl het comptoir daarbij werd ingericht onder de vergaderzaal van den Raad *  .
Omtrent de eerste inrichting van de griffie zijn wij toevallig zeer goed ingelicht, doordat de rekening daarvan bewaard is *  . Zelfs is het mogelijk uit de banden, of waar deze vervangen zijn, uit de watermerken af te leiden, welke bestemming gegeven is aan de vijftien registers, welke als eerste post onder de uitgaven voorkomen; het zijn de nrs. 4, 5, 604, 1565-1567, 1622, 1667, 1688, 1693, 1713, 1819, 1820, 1838 en een deel, dat verloren geraakt is, maar hier en daar is aangehaald. In deze registers zijn de handschriften terug te vinden van de beide klerken, die in de tweede rekening van den tresorier Manmaker worden onderscheiden als de klerk van Roels en de klerk van Taymon, en sedert 22 Mei 1578, den datum van de instructie voor Gecommitteerde Raden, betaling hebben genoten; in de volgende rekeningen van Manmaker heeten zij klerken van den Raad. Volgens deze bron is op 1 Juli 1584 de werkzaamheid begonnen van Pieter Coorne, die het gewest ongeveer eene halve eeuw heeft gediend, eerst in het Staten-comptoir en sedert 1594 in de Rekenkamer *  , en die op de inrichting van de administratie blijkbaar veel invloed heeft gehad, daar vele details met vertrouwen aan hem werden overgelaten. Volgens de instructie voor de klerken van 23 December 1585 was hij o. a. belast met de taak om de andere klerken op te leiden. Deze waren toen twee in getal, maar art. 11 van de instructie gewaagt van hulpkrachten, die met verlof van den pensionaris konden worden aangenomen. Zij spreekt in de art. 15 en 16 ook van inventarissen, die van de aanwezige boeken, papieren en meubels behoorden te worden gemaakt en bijgehouden; wij leeren er uit, dat de boeken van den lande "in fronte" de letters A. B. C. enz. moesten dragen, welke wij op de nrs. 4 en 1565-1567 ons mogen denken, op het laatste nog terugvinden.
Toen Coorne naar de Rekenkamer overging, werd Jan Somer de hoofdpersoon in de griffie. Het schijnt wel, dat de carrière, die Coorne gemaakt had, Somer tot navolging verlokt heeft *  en dat de registratuur, welke in 1603 ingesteld is als afzonderlijke administratie, doch op den duur aan de Rekenkamer is opgedragen, vooral de bedoeling gehad heeft Somer aan eene positie te helpen.
Sedert 1581 is het ambt van secretaris langen tijd vacant gebleven. Uit de punten van beschrijving voor de Staten-vergadering van December 1585 blijkt, dat Johan Nicolaï, oud-burgemeester van Brussel, er voor in aanmerking gekomen is, maar daarna hoort men niets meer van de vervulling van deze plaats. Vermoedelijk was tusschen Roels en Coorne geene positie voor hem af te bakenen, zoodat het overlijden van den eerste en het overgaan van den laatste naar de Rekenkamer het herstel van het ambt eerst mogelijk hebben gemaakt.
Toen het conflict over de propositie - zie hiervoor § 1- geëindigd was, zijn een pensionaris en een secretaris benoemd, wier werkzaamheden bij afzonderlijke instructiën zijn geregeld, zooals zij in hoofdzaak tot het einde van de Republiek onderscheiden gebleven zijn. De instructiën voor den pensionaris en den secretaris van 20 Januari 1599 zijn te vinden in het tweede register der commissiën en instructiën (nr. 1668) fol. 143 en 144 verso; die voor den pensionaris is gedrukt met de Notulen van 1630. 18 Februari 1615 is het 7de artikel dezer instructie geamplieerd; zie de resolutiën in dato. De resolutiën van 8 October 1603 en 7 December 1605 betreffen den secretaris. De instructie voor den secretaris Boreel staat in het derde register van commissiën en instructiën (nr. 1669) fol. 75 verso; één artikel verviel, omdat de Rekenkamer den daarin genoemden arbeid beter verrichten kon - zie de resolutiën van 30 Mei 1615 - twee andere zijn ingevoegd op grond der bovengenoemde resolutiën van 1603 en 1605.
De instructie voor den pensionaris van 1630 is opgenomen in het derde register van Commissiën en instructiën, fol. 156 verso, en gedrukt met de Notulen van 19 Februari 1630. Die voor den secretaris staat in genoemd register, fol. 159 verso; zij is daar gedateerd 14 Juni en zijne commissie 15 Juni; volgens de resolutiën van den 15den is toen besloten de instructie voor den secretaris te amplieeren met de practicabele ampliaties uit die voor den pensionaris, alleen zou hij geen geboren Zeeuw behoeven te wezen - dit vanwege het verzet van Holland, vergelijk de Notulen op 20 September 1631. Over moeilijkheden met art. 4 van de instructie voor den pensionaris: Notulen 28 November, 14 December 1640. De instructie voor den secretaris is 2 April 1705 herzien; zij is gedrukt onder de insertiën van de Notulen van dit jaar. Die voor den pensionaris is 31 Mei 1751 herzien; men vindt ze in het zevende register van commissiën en instructiën (nr. 1673), fol. 107 verso, en gedrukt onder de insertiën van de Notulen van dit jaar.
De pensionaris maakte de "notulen" van de Staten, de secretaris die van de Raden; voor verdere bijzonderheden zij verwezen naar de noten bij de afzonderlijke hoofdstukken van den inventaris.
De secretaris zorgde volgens art. 5 der instructie van 20 Maart 1599 voor "de pampieren ende registers", d.w.z. voor het archief. Uit de resolutiën van de Gecommitteerde Raden en de landsrekeningen blijkt voorts, dat de klerken in den loop van de zeventiende eeuw talrijker werden; naast den eersten, tweeden en derden klerk verschijnen in 1630 een extra-ordinaris klerk en een onderklerk of dienaar, en in 1662 wordt de dienaar van den secretaris van het land als zesde en jongste klerk toegelaten. De gewone loop van zaken was, dat de secretaris, wanneer dit noodig bleek, een jongsten klerk opspoorde, die dan door de Gecommitteerde Raden werd benoemd; de andere benoemingen waren slechts de officieele bevestigingen van de regelmatige opschuiving bij overlijden. Dat de Staten met de vermeerdering van het getal klerken in evenredigheid beter gediend zijn geweest, blijkt niet, integendeel is er herhaaldelijk over den toestand op de griffie geklaagd, en tal van resolutiën van de Gecommitteerde Raden hebben betrekking op de hoog loopende schrijfloonen, waarop geen behoorlijke controle scheen te houden te zijn.
Onder de stukken afkomstig van de familie De Huybert (Bijlage tot het verslag van den Rijksarchivaris in Zeeland over 1902) komen (onder nr. 6) een aantal stukken voor betreffende de klerken van 's lands comptoir, 1662-1668, met retroacta sinds 1578. Hierbij bevindt zich een afschrift van de overeenkomst, die 20 Februari 1644 door de klerken A. Cau, J. de Vos en J. Trissens is gesloten en onderteekend, omtrent de verdeeling van hun arbeid. Door de vergelijking van de handschriften in de verschillende registers kan men leeren, dat de toen getroffen regeling niet is uitgevoerd. Of de overeenkomst, tusschen Joh. de Vos, J. Trijssens en Joh. Cau gesloten op 19 September 1647 en 30 November 1648 door de Vos, Cau en Letsius geteekend, meer kracht gehad heeft-zie het afschrift er van t. a. p.-valt mede te betwijfelen, ook op grond van de door Joh. Cau en Evert van Hullen nagelaten aanteekeningen, nrs. 3149-3150 van dezen inventaris. Wel kan men uit deze overeenkomsten en aanteekeningen afleiden, welk werk er destijds aan de griffie te verdeelen was.
31 December 1658 overwogen de Gecommitteerde Raden de herziening van de instructie voor de klerken. Het duurde echter geruimen tijd, voordat de zaak eenigen voortgang had. Ook is de voorgeschiedenis van de nadere order voor de griffie, welke ingelascht is in de resolutiën van de Raden van 25 Augustus 1662, niet bekend. Deze regeling was niet afdoende, weshalve in September 1665 besloten is een beter reglement samen te stellen. Het draagt den datum van 15 September, is den 20sten geresumeerd en onder de resolutiën' van den 30sten geregistreerd. Nog is de zaak hiermede niet geacht in orde geweest te zijn, want in 1670 is wederom sprake geweest van de instructie voor de klerken: res. Raden 22 Augustus en 16 December. Omstreeks dezen tijd begon men de drukpers voor de vermenigvuldiging van de stukken, weldra zelfs van de Staten-resolutiën, te gebruiken, en het geheele vraagstuk kreeg daardoor een gansch ander aanzien.
Uit de aangeduide reglementen en uit verschillende resolutiën van de Gecommitteerde Raden blijkt de aanwezigheid van tal van registers en stukken, welke nu nog in het archief worden aangetroffen. Maar ook blijkt, dat een aantal er van verloren gegaan is. Zoo zegt eene resolutie van 7 Augustus 1585: "In 't lesen van de ontvangen brieven zal men straks aenteeckenen ende subreguleren de poincten, deliberatiën ofte antwoord verdienende, opdat by tyde daerop gedelibereert ende deselve beantwoort mogen worden", en eene latere, van 26 April 1593: "dat men voortaen tboek van de agenda zal annemen, ende dagelijcx anteeckenen die voorvallende agenda, die men mede des anderen daechs sal resumeeren ende voorderen". Dit boek van de agenda schijnt 9 April 1624 nog bestaan te hebben; ook art. 4 van de instructie van den pensionaris van 1630 handelt over de agenda, die gekopieerd en rondgezonden werd. De methode om in de ontvangen brieven belangrijke passages te onderstreepen, is meermalen toegepast, doch verre van constant.
Dat er reeds in den aanvang van de nieuwe administratie voor de bewaring van de stukken maatregelen noodig waren, is reeds terloops aangeduid. 17 Februari 1581 is de tresorier-generaal belast 21 gulden te betalen "over den coop van een comptoir ofte schrappraye op de camer van den Rade, om daerin te bewaren de secreten van den lande". Zooals wij gezien hebben, bevond het Staten-comptoir zich beneden de kamer van den Raad, en wij mogen aannemen, dat de groote massa van de papieren aldaar bewaard werden.
De vraag, hoe het bij de vermeerdering van het aantal dezer bescheiden daarmede gegaan is, kan niet met zekerheid worden beantwoord, doch een vaag licht wordt op de zaak geworpen door deze plaats uit de Staten-resolutiën, van 19 Augustus 1593: "Op 't versouck van den pensionaris Roels, om een camer gemaeckt te worden op 't besteck alsdoen overgegeven tottet vertreck ende vergaderinge van den Rade, ende daerinne te mogen bergen die pampieren van den lande, die bederven daer se nu liggen, ende omdat die Staten te gevougelicker zouden mogen besigen die ordinaris camere van de vergaderinge, eensamentlick om het comptoir van de Staten wat uyt te mogen zetten: is affgeslagen vooralsnoch 't maken van de voorscr. camere; dan zal men 't comptoir moghen uytsetten". Volgens de instructie voor den secretaris van 30 Mei 1615 had deze te zorgen, dat de brieven van het land gelegd werden in de raadkamer in een loket, waarvan elk lid van den Raad een sleutel bezat.
Eene resolutie van de Raden van 7 Augustus 1655 behelst hetzelfde, doch spreekt alleen van stukken "van importantie", terwijl buiten de raadsheeren ook de pensionaris en de secretaris worden gezegd een sleutel van de "casse" te hebben, gelijk ook wel voor den vroegeren tijd aan te nemen is; voorts hebben de leden volgens deze resolutie beloofd geene stukken mee te nemen zonder voorkennis van het college. Dit was overigens reeds bemoeilijkt door de Staten-resolutie van 8 October 1603: geene brieven mochten uit de raadkamer worden gedragen, noch aan iemand kopie daarvan verleend worden - tenzij van zaken eenige van de leden aangaande en dan met consent van de Staten of de Raden - maar zij moesten terstond worden "geënfilaceert", ten einde de heeren Staten en Raden acces mochten hebben om ze te lezen.
Vermoedelijk raakte de kast op de raadkamer op den duur vol en werd de orde daarin verstoord. 13 Juni 1664 besloten dan de Gecommitteerde Raden, "dat de notulen, pampieren en andere munimenten van het landt in een goede staat en distincte ordre sullen werden geredigeert ende in exacte bewaringe gehouden, sonder daervan yets aen yemand te laeten volgen, als onder behoorlijcke recepisse; daervan excuserende sooveel als mogelijck is de originele stucken, omme die altoos in hare behoorlijcke loquetten te houden, namelick die van merckelijcke importantie sijn en die van elders by vermissinge niet wederomme souden connen werden gerecouvreert; dat daertoe bij provisie de plaetse boven het vertreck van de essajeurs sal werden geapproprieert ende bequaem gemaect, om vervolgens de pampieren, die in de raedcaemer jegenwoordich sijn, aldaer over te brengen, en deselve van de cassen te ontruymen ende voords in een convenabelder ordre te brengen, alsmede de vertreckcamer, daertoe de heeren fabrijckmeesters neven den raedpensionaris van 't lant by desen werden geauthoriseert".
De genoemde raadpensionaris was mr. P. de Huybert, kort te voren als zoodanig opgetreden, wien straks mr. J. de Huybert als secretaris vervangen zou. Deze heeren zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de reorganisatie van het archief, de nieuwe reglementen voor de griffie, het beginnen met het drukken van de resolutiën, ook voor het alleen in 1664 toegepaste systeem om de resolutiën over een zeker onderwerp, de krijgszaken, afzonderlijk te registreeren - zie nr. 783 -, voor het bijeen laten binden van de brieven aan de gedeputeerden in de Staten-Generaal - zie nr. 3072 vg.-en voor het laten afschrijven van oudere gezantschaps-verbalen - zie nr. 3014 vg. Niet al deze maatregelen waren even gelukkig en doeltreffend. Men mag misschien voor een deel op rekening van de oorlogen van 1672 en later stellen, dat sommige belangen toen verwaarloosd zijn -zie de noot bij nrs. 2314-2651. De brieven uit het laatste gedeelte van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw zijn minder goed bewaard dan die van de voorafgegane en de volgende tijden. De resolutiën spreken niet van de oorzaken daarvan, noch motiveeren zij de handelingen van mr. C. Van Citters, die sedert 1711 als secretaris, sedert 1718 als pensionaris, in dezen bevoegd was om in te grijpen. Hij blijkt een vriend geweest te zijn van het vormen van banden, inderdaad tegen het wegraken van stukken een radicaler middel dan het oudere "enfilaceeren".
Het systeem had eenige bezwaren en men is er dan ook na een kwart eeuw van teruggekomen, maar de orde, die hij in de griffie geschapen had, blijkt verder toch wel bewaard te zijn. Onzeker is het intusschen, wat van Citters gedaan heeft met de losse stukken van vroegeren tijd. Het lijkt wel, dat het in de resolutie van Juni 1664 aangewezen systeem om de papieren, die de ruimte in beslag namen, welke voor andere doeleinden noodig was, naar een ander vertrek over te brengen, navolging gevonden heeft, maar dat het in dezelfde resolutie voorgeschreven "in convenabelder ordre brengen" achterwege gebleven is. Immers uit de nu zoekgeraakte aanteekeningen van J. W. te Water, historieschrijver der provincie Zeeland, is aan F. Nagtglas gebleken, dat die heer de perkamenten en papieren in een staat van grenzenlooze verwarring en verwaarloozing op de donkere en vochtige zolders der Abdij had aangetroffen *  . De bescheiden van jongeren datum dan 1717 werden evenwel in de kasten van de griffie bewaard, en bevonden zich nog aldaar, toen de geheele administratie van een zelfstandig gewest Zeeland werd opgeheven. Ook had van Citters in de oudere bescheiden gesnuffeld en daaruit eenige naar de griffie overgebracht, waar ze sedert in spanen doozen werden bewaard - zie afdeeling B IV c.
Behalve de griffie, de vergaderkamer van de Raden en vaag aangeduide bovenvertrekken of zolders bestond er nog eene plaats, waar archiefstukken konden worden aangetroffen, t. w. de kamer van den pensionaris. Uit de resolutiën van de Gecommitteerde Raden, van 17 Juli 1597, vernemen wij het bestaan van een klerk van den pensionaris, die geen klerk van de griffie was, en de aanwezigheid van zulk een dienaar laat zich ook in lateren tijd vermoeden. Eene resolutie van de Staten van 31 Mei 1751 gaf aan de betrekking een officieel cachet, zoodat de titularis voortaan nog wel door den pensionaris zelf werd uitgekozen, maar eene instructie ontving van de Gecommitteerde Raden, in wier handen hij ook den eed aflegde *  . Zie voor de werkzaamheid van dezen klerk (commies) de noot bij afdeeling A II.
De vraag, wat er bij het overlijden of het vertrek van den pensionaris met de onder hem berustende bescheiden gebeurd is, valt omtrent de verschillende dragers van het ambt niet met dezelfde zekerheid te beantwoorden. Mr. J. van den Warck (? 1615) heeft bij testament bepaald, dat "aent lant van Zeelant souden volgen alle alsoodanige stucken ende pampieren als tselve lant eenichssints sijn raeckende"-res. Raden, 20 Maart 1615 -, en zoodoende zijn in het archief van de Staten tal van bescheiden gekomen, die hoogstens op Zeeland betrekking hadden, maar niet uit het genoemde archief afkomstig waren - zie de beschrijving van deze papieren in bijlage II tot het Verslag betreffende het Rijksarchief in Zeeland over 1919. Dat bij het overlijden van de drie volgende pensionarissen de stukken uit de sterfhuizen zijn overgebracht, blijkt niet rechtstreeks, maar bij gelegenheid van het voorschrijven der overneming van stukken uit het sterfhuis van Stavenisse (? 1649) wordt van eene in dezen bestaande gewoonte melding gemaakt. Van eene inventarisatie wordt daarbij niet gerept, wat wel geschiedt na het overlijden van De Brune (? 1658) en Veth (? 1663). Deze inventarissen zijn niet gevonden. Wel bestaat die van de stukken, welke, na het aftreden van De Huybert, in het voorjaar en in October 1687 overgebracht zijn.
Van de stukken van Verheye is wederom geen inventaris gevonden, maar wel treft men in zijne schriftelijke denunciatie over het nemen van zijne demissie d.d. 15 Juli 1715, het aanbod aan van overgifte naar oude gewoonte van de onder hem berustende stukken. Het gebeurde na het overlijden van Van Citters wordt in de resolutiën van de Gecommitteerde Raden, van 11, 21 October, 2, 9 December 1734 uitvoerig beschreven; er heet van de overgenomen bescheiden een inventaris opgemaakt te zijn, waarvan een dubbel ter griffie zou worden bewaard - zie in nr. 1347; een ander exemplaar, vermeld onder letter T in doos nr. 2, over welke de noot bij afdeeling B IV c handelt, is verloren. Dat er in 1750 van de papieren in het sterfhuis van Keetlaer een inventaris gemaakt is, blijkt uit de genoemde resolutiën, maar het stuk zelf is niet gevonden. Het zwijgen van de resolutiën omtrent de overbrenging van stukken na het overlijden der latere pensionarissen kan verklaard worden uit het meer officieel karakter, dat het kantoor van den raadpensionaris in dezen tijd ontvangen had. Een aantal stukken in het archief van Van de Spiegel, die in het Zeeuwsche Staten-archief schijnen te behooren, zullen onder zijne berusting zijn gebleven, toen hij van Zeeland naar Holland verhuisde; zie de verslagen omtrent's Rijks oude archieven, 1895, bl. 99-103.
De omwenteling van 1795 veranderde in den gang van zaken aan de griffie vooreerst weinig, maar de wijzigingen, die aan de oppervlakte plaats grepen, mogen hier toch medegedeeld worden. De raadpensionaris mr. W. A. van Citters legde 27 Februari 1795 zijn ambt neer, en dit werd niet meer vervuld. De secretaris mr. W. A. de Beveren nam zijne taak over, formeel krachtens een besluit van de Provisioneele Representanten van 3 Maart, feitelijk volgens overoud gebruik bij vacature en ziekte. 24 Juli is hij beëedigd op de nieuwe instructie, welke met de resolutiën van dien dag is geregistreerd en gedrukt, en op denzelfden datum is mr. F. Ermerins tot tweeden secretaris aangesteld. 22 April 1796 hebben de Vertegenwoordigers van het Volk van Zeeland beide heeren weder aangesteld, op eene nader te arresteeren instructie, en is mr. J. H. Appelius met de waarneming van het secretariaat belast, zoolang De Beveren in de Algemeene Nationale Vergadering zitting zou hebben. Hunne instructie vindt men onder de resolutiën van 26 April.
Onder den raadpensionaris en den secretaris waren in 1795 een commies werkzaam geweest en een aantal klerken ter griffie, van wie de voornaamste in de 18de eeuw griffier heette. De commies mr. J. A. Modera bleef in dienst, maar kreeg 24 Juli naast zich S. Dassevael, tot nog toe extra-ordinaris (of jongste) klerk ter griffie. Deze "commiesen van het ministerie" bleven bij de wijziging van 1796 aan als "commiesen der secretarissen van de volksvertegenwoordigers".
Het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest van Zeeland heeft in zijne eerste zitting op 30 Januari 1798 de secretarissen en commiezen weder willen aanstellen, maar zoowel Ermerins als Appelius excuseerden zich, en van de commiezen heeft Modera op 9 Februari 1798 geweigerd de gevorderde staatkundige verklaring af te leggen. Dassevael is toen gemachtigd tot teekening loco secretarii en belast met het toezicht op de griffie, nadat A. van Schelle, agent van het Uitvoerend Bewind,. tot secretaris benoemd had A. J. Sinclair. In Maart zijn de diensten van Dassevael door het Uitvoerend Bewind gerequireerd en is de klerk Ritter gemachtigd om zijn post voorloopig waar te nemen. 18 Mei is dan J. Masson tot commies aangesteld. Nadat Dassevael voor goed bedankt had - Notulen van het Intermediair Administratief Bestuur, 7 September 1798 - is 5 October Modera tot eersten commies gekozen.
Volgens besluit van het Uitvoerend Bewind van 22 Februari 1799 moesten de administratieve besturen zich op 30 Maart ontbinden, nadat zij te voren de commissiën hadden geïnstalleerd, die hunne financieele werkzaamheden zouden overnemen, en aan deze de archieven hadden overgedragen. 15 Maart 1799 verzocht het Intermediair Administratief Bestuur van den secretaris Sinclair schriftelijke consideratie en advies. Deze bracht ze 29 Maart ter tafel. Omdat er geen inventaris was, stelde hij voor, dat of eene commissie of hijzelf geautoriseerd werd om dadelijk na de ontbinding van de vergadering aan de leden, uitmakende de commissie van Finantie, de sleutels over te geven van 's lands griffie, charterkamer en secrete kas, en aan deze van de aldaar berustende stukken zooveel mogelijk aanwijzing te doen. Dienovereenkomstig is besloten.
Sedert 30 Maart 1799 bevond het archief van de Staten van Zeeland en hunne Gecommitteerde Raden zich onder de hoede van de "Commissie tot administratie der financiën over het voormalig gewest Zeeland", wier "notulen" omtrent de lotgevallen er van eenig licht te geven. In de eerste plaats leeren zij, dat op den genoemden dag de vereischte aanwijzingen door Sinclair gegeven zijn en dat de Commissie de allernoodigste bepalingen heeft gemaakt omtrent de wijze, waarop het terzelfder tijd in werking tredende Departementaal Bestuur de voor zijne administratie noodige stukken zou kunnen bekomen. Voorts heeft zij de zorg voor het oude archief verbonden aan de zorg voor een paar ambtenaren, die wegens hun leeftijd door het nieuwe bestuur niet weder in dienst waren genomen. Het waren de heeren J. C. te Water, sedert 1772 commies van den raadpensionaris, op 29 April 1793 door de Staten, op zijn verzoek wegens "aanhoudende lichaamszwakheid", als zoodanig eervol ontslagen en tevens versierd met den titel van griffier van Hunne Edelmogenden, en de commies-"notularis" J. Masson. Na gehouden gedachtewisseling met het Uitvoerend Bewind heeft men deze personen met de inventarisatie belast *  .
Doch "in aanmerking genomen zijnde, dat het redigeren van een inventaris der onderscheidene archieven, charters en andere staatspapieren, ter secretarie en op de andere localen alhier berustende, en het schikken van deselve in eene geregelde orde, voornaamlijk zal afhangen van de wijze, waarop dat werk aangevangen, voortgezet en voltooyd zal worden, is goedgevonden en verstaan, hetselve poinct te stellen in handen van den burger Exrik, het secretariaat provisioneel waarnemende, ten einde aan de vergadering, zoo spoedig doenlijk, te suppediteren desselvs consideratiën omtrent den voet, op welke voorschreve werkzaamheden met het meest succes behooren ondernomen te worden".
Exrik rapporteerde na elf dagen (28 Mei), dat hij "wel gewenscht had, deswegens eene volledige en bepaalde instructie voor de burgers J. C. te Water en J. Masson, met dat werk gechargeerd, te kunnen concipiëren; dog dat de menigvuldige voorhanden zijnde papieren, gevoegd bij de disorde, waarin deselve geplaatst zijn, zodanig eene bepaling volstrekt ondoenlijk maken; dat hij dierhalven, na het een en ander op de lands griffie en andere localen te hebben geïnspecteert, van oordeel was geworden, dat er vooralsnog niet anders dan een generaal regulativ kan worden daargesteld, waarnaar de werkzaamheden der inventarisatie provisioneel zullen moeten worden ingericht, terwijl het verder aan de prudentie van de in dezen geëmploieerd wordende burgers zal behooren te worden overgelaten om daarin verder pro re nata te handelen; en welk regulativ hij de vrijheid nam bij dezen ter deliberatie van de vergadering over te leggen". De commissie kon zich met den inhoud van dit stuk vereenigen, dat kort daarop aan de heeren Te Water en Masson ter hand gesteld is *  . Het luidde: "Regulativ, waarnaar zig zullen gedragen de burgers J. C. te Water en J. Masson, bij besluyt van het Uytvoerend Bewind der Bataavsche Republicq van den 8sten Mey 1799 gequalificeerd tot het inventariseren en in orde schikken van de charters, boeken en alle andere staatspapieren, ter griffie en andere localen van het voormalig gewest Zeeland berustende.
Art. 1. Alle de kasten, loquetten, schuyven, lessenaars etc. op de zoogenaamde griffie, ministers-, grote raads-, finantie- en charterkamers, den toren en andere daaraan grenzende localen, zullen exact worden naargezien; en zal accurate aanteekening worden gehouden van alle de archieven, charters, boeken, notulen, relativen, missives, marginalen, kaarten en alle andere stukken, hoe ook genaamd, die aldaar gevonden worden, voor zooverre dezelve geoordeeld kunnen worden van eenige essentie te zijn.
Art. 2. Dezelve boeken en verdere stukken aldus opgetekend zijnde, zullen in eene geschikte orde en zooveel doenlijk, naar derselver data, in de kasten, loquetten en andere plaatsen worden ingeschikt, zoodanig dat dezulke, welke het meest te pas zullen komen, hetzij ten gebruyke van de Commissie tot de administratie der finantiën, of van het Departementaal Bestuur van Schelde en Maas, ook het meest voor de hand gesteld worden; dit echter met desen verstande, dat de stukken, in de Secrete kas geseponeerd, nadat die van hetgeen van geen aanbelang daarin is, zal zijn gezuyverd, in deselve wederom geplaatst worden, zoowel als andere documenten, die bij verder onderzoek zullen gerekend worden met meerdere securiteit te moeten worden bewaard, terwijl de archieven, papieren, etc. van de Financieele commissie zorgvuldig in ééne of meerdere kasten, afgezonderd van alle andere stukken, zullen worden geseponeerd en daarvan aanteekening gehouden.
Art. 3. Deze opschrijving en plaatsing der stukken gedaan zijnde, zullen de kisten, loquetten, lessenaars, schuyven etc., alwaar dezelve geplaatst zijn, behoorlijk genummerd, en het nummer zelv op den inventaris aangetekend worden, met opgave, zooveel mooglijk van de boorden, op welke de papieren respectivelijk zullen zijn ingeschikt, ten einde alles gemaklijk te kunnen vinden, en wederom op de daartoe gedestineerde plaats, en in de vereischte orde weg te bergen.
Art. 4. Alle maanden zal aan de Commissie tot de administratie der finantiën schriftelijk rapport worden gedaan, zoo van de vorderingen van het werk zelve, als van alle andere, onvoorziens voorkomende zaken, terwijl overigens in alle dese verrichtingen communicativ met den secretaris dier commissie zal moeten worden te werk gegaan, en voor zooveel noodig, geraadpleegd omtrent het al of niet seponeren van stukken, welke of van geen aanbelang, of van weynich nut voor 't vervolg geoordeeld zullen worden te zijn".
In hoeverre Te Water en Masson in hunne mondelinge besprekingen met den secretaris bewijzen van waardeering, kritiek of aansporing ontvangen hebben, is niet bekend. Men kan er dus van denken, wat men wil, zelfs dat men de oude heeren heeft laten voorttobben, totdat zij door hun overlijden hunne verdere bezoldiging overbodig maakten. In den eersten tijd bevatten de resolutiën van de Commissie tamelijk geregeld mededeelingen omtrent de resultaten van hun arbeid, maar daarna ontbreken zij en het blijkt niet, dat de Commissieleden een gevoel hebben gehad dat zij iets misten. Hier volgt eene opsomming van de beschrijvingen, die Te Water en Masson aan de Commissie hebben toegezonden, met de data, waarop deze ze heeft ontvangen, blijkens de resolutiën.
1. Catalogus der boekverzameling van het gewezen gewest Zeeland. 13 Juli 1799.
2. Catalogus der boeken van den voormaligen Raad van Vlaanderen. 6 Augustus 1799.
3. Provisioneele inventaris der charters en papieren, thans op 's lands griffie en in ééne kast op de finantiekamer berustende. 15 November 1799.
4. Inventaris van kaarten, projecten, teekeningen. 14 Februari 1800.
5. Generaal verslag van werkzaamheden. 17 Juni 1800.
6. Inventaris der generale en particuliere ordonnantiën tot den opheve van de impositiën op de gemeene middelen in het voormalig Zeeland, alsmede van de stukken betreffende den vrijen doorvoer van aan impost subjecte speciën, voorts van eenige oude, gederogeerde of in onbruyck zijnde ordonnantiën, eindelijk van enkele Generaliteits of Hollandsche ordonnantiën. 30 Juli 1800.
7. Inventaris van de plakkaten, publicatiën, notificatiën etc. van de Staten en Gecommitteerde Kaden van Zeeland en de sedert 1795 opgevolgde provinciale colleges, beginnende met 1583. 19 November 1800.
8. Inventaris van de plakkaten, publicatiën etc. van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden en de sedert 1795 opgevolgde hoogst-geconstitueerde machten der Bataafsche Republiek, 1586-1799, mitsgaders van den Raad van State en andere colleges en personen, gelijk mede eenige missives en resolutiën. 6 Maart 1801.
9. Alphabetische index op den 6 Maart overgeleverden inventaris. 6 Mei 1801.
- N.B. Dit werk was 6 Maart verlangd.
10. Resolutiën van de Staten en de Gecommitteerde Raden, alsmede van de opgevolgde colleges, 1644-1799. 22 Augustus 1801.
11. Inventaris van gedrukte missives, instructiën, requesten, memoden, propositiën, adviezen etc. 24 November 1801.
12. Inventaris van stukken betrekking hebbende op de kolonie van Suriname, de rivier Essequebo en Demerary, voorts op de calamiteuze dijkages. 8 April 1802.
13. Inventaris van diverse staatsstukken, behelzende generale petitiën van den Raad van State met de staten van oorlog etc., petitiën tot aanbouw van schepen, stukken betreffende de krijgsgevangenen, de quote's etc., alles geplaatst op de charterkamer in de loketten sub la W 5 tot en met P 6. 19 Juni 1802.
Bij de opvolgende bestuursveranderingen zijn de beide heeren in hunne positie gehandhaafd; zie res. Departementaal Bestuur 21 Juni 1802 en 1 Augustus 1805. Na het overlijden van Te Water is de klerk C. M. van de Graaf een tijd lang met het in orde houden der charters belast. Eene instructie voor den chartermeester is geconcipieerd en gearresteerd - res. Dep. Bestuur 17, 24 November 1806 - en mr. Jacobus Willemsen de Fremery tot het ambt benoemd, waarnaar met hem Joh. de Kanter Pz. had gedongen. Van de werkzaamheid van dezen chartermeester verneemt men niets; zelfs heet in 1809 niet hij, maar A. I. A. Andriessen het ambt waar te nemen - verbaal Landdrost, 27 Wintermaand 1809. Mogelijk is deze dezelfde als de charterklerk-indexmaker, die op een staat van 1808 voorkomt. Overigens blijkt na 1802 niets van eenige inventarisatie.
Van de 13 bovenvermelde vruchten der werkzaamheid van Te Water en Masson bevindt nr. 5, een onbelangrijk document in zeer algemeene termen, zich onder de ingekomen stukken van de Commissie. De andere stukken treft men alle aan in de verzameling van inventarissen in het Rijksarchief in Zeeland, ten deele, blijkbaar lang geleden, bijeengenaaid. Deze band bevat bovendien een aantal beschrijvingen van stukken, die in de resolutiën van de commissie met geen woord worden vermeld, terwijl de daarin beschreven stukken voor het meerendeel verdwenen zijn. Bij aandachtige beschouwing begrijpt men, dat hier sprake is van gedrukte stukken, gelijk er mede in nrs. 6-13 beschreven zijn. Deze vulden destijds tal van loketten, welke van letters en cijfers voorzien waren - zie nr. 13-en kunnen opgevat worden als de bewijsnummers of overgeschoten exemplaren van drukwerken, welke bij de Statenleden werden rondgezonden. Men is met deze gedrukte stukken later niet zorgvuldig te werk gegaan en vermoedelijk is het verlies niet groot. De belangrijkste door Te Water en Masson geleverde arbeid is de onder nr. 3 vermelde provisioneele inventaris met een boven niet genoemden inventaris van de secrete kast. In het algemeen moet en kan de inhoud van achterstaanden inventaris tot dit werk teruggebracht worden; alleen komen de voor 1718 ingekomen stukken er niet in voor; zie boven.
Sommige van de beschrijvingen van Te Water en Masson zijn na de data van aanbieding nog door henzelf of anderen aangevuld. De evenvermelde inventaris van de secrete kast is misschien niet door hen ingeleverd, maar onder Te Water gebleven; eene potloodaanteekening "behoord aan de Prov. van Zeeland", waarschijnlijk van zijne hand, zal dan de reden geweest zijn van de overbrenging naar een of ander bureau van het gewest. Aan dezen inventaris is een paar malen de eer van eene omwerking, weinig anders dan een afschrijven, te beurt gevallen.
Van de lotgevallen der archieven in den volgenden tijd is op te merken, dat de prefect van het Departement der Monden van de Schelde 18 Juni 1810 het volgende arrêté (nr. 14) heeft uitgevaardigd:
"Le préfet, Considérant qu'il est instant de faire procéder à la réunion des archives des différentes administrations dépendant du ci-devant departement de la Zeelande dans un seul et même local:
Arrêté: Le sieur Fokker fils et advocat a Middelbourg est nommé com-missaire spécial a l'effet de faire réunir au local de la préfecture les archives de Ia ci-devant chambre des finances, ceux venus de Tholen, ainsi que (les) papiers déposés a la Chambre des Indes.
Art. 2. Monsieur Fokker fera ce travail sous la direction et d'après les instructions de Mr. le secrétaire général de la préfecture. Une expédition du présent arrêté sera envoyé au sieur Fokker pour lui servir de commission".
In het Rijksarchief is een "Inventaris der charters berustende op de oude charterkamer" aanwezig, naar ik meen, van de hand van den commies Feys, waaronder de volgende door J. P. Fokker geschreven en onderteekende verklaring: "Welke inventaris door mij ondergeschreven commissaris, speciaal benoemd bij arrêté van den heere prefect van den 18 Juni, is opgemaakt den 1 September 1810". De inventaris is bij uitstek sommier; hij staat ver beneden het werk van Te Water.
Vervolgens ontmoeten wij het arrêté van 12 November 1811, nr. 63:
"Le préfet, sous l'approbation de S. Ex. le Ministre de l'lntérieur. Arrêté: Les archives de tous les établissements supprimés dans ce departement seront réunis dans un seul et même local dans les batiments de l'abbaye situés entre l'ancien palais et les archives de la chambre des comptes qui en fera partie.
Art. 2. Les archives de l'administration de la Zeelande et celles de l'administration actuelle seront placées dans la salie qu' occupait jadis la Cour de justice départementale, et les pièces y attenants.
Art. 3. Il sera fait un devis estimatif des constructions et des démolitions à y faire, pour approprier les bâtiments, dont il s'agit, au service pour lequel on les destine.
Art. 4. Le sieur P. Martens, commis greffier au tribunal de 1 re instance a Middelbourg, est nommé archiviste du département. Il jouira d'un traitement de 2000 francs.
Le sieur Van Der Meer est nommé premier commis aux archives avec un traitement de 1500 francs. Le sieur Lantsheer, 2me commis, aura 1000 francs. Le sieur Hendriks est nommé gargon de bureau aux archives avec un traitement de 600 francs. Ils entreront en exercice au premier Janvier prochain.
Art. 5. Ces employés sont sous les ordres et la discrétion de Mr. le secrétaire général.
Art. 6. Mr. le secrétaire général fera former tous les mois par l'archiviste l'état des frais de transport des papiers. Il sera joint a celui des traitements des employés et acquittés sur les fonds a ce destinés.
Art. 7. Monsieur le secrétaire général règlera les heures du travail et fera faire les diligences nécessaires pour que le triage et le placement de tous les archives soyent terminés avant la fin de l'an 1812.
Le présent arrêté sera remis a Monsieur le secrétaire général de la préfecture chargé de son exécution."
Men mag dus aannemen, dat in den loop van 1812 het archief van de Staten en hunne Gecommitteerde Raden naar den overkant van het Abdijplein gebracht is, ongeveer op de plaats waar het zich nu nog bevindt. Wat de werkzaamheden van den in het arrêté genoemden staf van archiefambtenaren aangaat, tast men overigens in het duister. Eenig licht geven de papieren van mr. N. C. Lambrechtsen, oud-staatsraad van den Koning van Holland, voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, in en buiten Zeeland bekend als geschied- en oudheidkundige, en daarom eertijds, met mr. J. Verheye van Citters, aangewezen om met den archivaris VAN WIJN in verbinding te treden *  . Lambrechtsen is in het laatst van December 1812 door den conseiller de préfecture mr. J. Snouck Hurgronje geraadpleegd, toen dezen door den prefect eene lijst van vragen betreffende de archieven ter beantwoording toegezonden was. Uit zijn uitvoerig schrijven haal ik aan:
"Nog is er ten aanzien van de archieven ter Staten-griffie:
1. een inventaris van alle de stukken in de secrete kas ter griffie van Zeeland door den heer Te Water;
2. een nadere inventaris van denselven aart door Feys;
3. een alphabetisch register der placaten door Masson;
4. een inventaris der kaarten in de respective localen van Zeeland
......De heer P. Martens is door den heer prefect gelast, onder mijn opzigt te doen le triage des archives des Indes. Zedert 1 Mey is de man aan 't werk geweest en zal nog lang moeten werken bij faute van genoegsame kennis van zaken......
P.S. Na het schrijven dezes valt mijn aandagt op den voormaligen kamerbewaarder der Rekenkamer Andriessen, wiens dienst van het grootste nut zou kunnen zijn, indien men bedoelen mogt de archiven van Zeeland te sorteeren. Maar er een triage van te doen, dat is zoogenaamde nuttelooze papieren uit te schieten en verwerpen, hiertoe is noodig de vereenigde arbeid van meer dan een ambtenaar, bijzonder kennis der oude historie en lotgevallen van dit land, bedaardheid en assiduiteit, vereischtens die in de drukte dezer tijden en schaarsheid der kassen niet weinig tegenstand vinden".
De zorg voor de oude archieven van Zeeland is in 1814 opgedragen aan den reeds genoemden A. J. A. Andriessen, adjunct-commies ter provinciale griffie, die daarmede belast is gebleven tot 1839. Na zijn overlijden hebben de Staten van het gewest bewilligd in de benoeming van een provincialen archivaris, als hoedanig de heer J. P. van Visvliet 8 December 1843 door Gedeputeerde Staten is aangesteld. Van 1888-1890 is het archief beheerd door den adjunct-archivaris J. Broekema en dan begint de werkzaamheid van de rijksarchivarissen, eerst mr. J. P. N. Ermerins, dan van 1894 tot 1910 mr. R. Fruin.
Aan het archief van de Staten en hunne Raden is onder deze beheerders eene bescheiden belangstelling ten deel gevallen. Dat van de Rekenkamer - theoretisch een onderdeel van het Staten-archief, maar dank zij de beteekenis van P. Coorne, over wien boven gehandeld is, van den beginne eene zelfstandige instelling naast de Staten-griffie - trok veel meer de aandacht, omdat zich daarin de oudste bescheiden voor de geschiedenis van Zeeland bevonden. Vermoedelijk is, toen in 1812 de archivalia over het Abdijplein vervoerd zijn, ook op den zolder de massa losse bescheiden uit den tijd voor 1718, die J. C. te Water niet gezien had, ontdekt, en heeft iemand last gekregen ze chronologisch bijeen te zamelen.
Het werk is blijkbaar door een onbevoegde verricht, die bovendien niet vlot schreef, volgens de talrijke door hem aangebrachte jaartallen; de garçon de bureau Hendriks uit het arrêté van 12 November 1811 vestigt eenige verdenking op zich. Brieven aan de Staten, brieven aan de Raden, minuten van beide, tallooze afschriften, als bijlagen toegevoegd aan de brieven van de gedeputeerden in de Staten-Generaal, en nog andere stukken zijn bijeengepakt, indien zij van hetzelfde jaar schenen te zijn ; wanneer een cijfer onduidelijk geschreven was, verdwaalde een stuk of een bundel één jaar of tien jaar of honderd jaar. Andriessen schijnt aan deze pakken niet veel gedaan te hebben, evenmin Van Visvliet. Mr. Ermerins heeft een overzicht van de onder zijn beheer gestelde archieven vervaardigd, dat afgedrukt is in de Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven van 1893; het geeft een oppervlakkigen kijk op de aanwezige "notulen" en "relatieven". Opmerkelijk is zijne bewering, dat de relatieven tot de notulen van de Staten en van de Raden tot aan het jaar 1745 vereenigd geweest zijn, doch daarna voor elk college afzonderlijk gehouden. Dit is onjuist; de pakken en banden, die van de griffie afkomstig waren, onderscheiden de serieën van September 1717 af, en wanneer mr. Ermerins de pakken opengemaakt had, had hij nog eene serie van brieven van gedeputeerden in de vergadering der Staten-Generaal, met bijlagen, leeren kennen.
Mr. Fruin heeft tijdens zijn beheer veel te kampen gehad met de moeilijkheden, die voortvloeiden uit de restauratie van de Abdij-gebouwen. De archieven moesten herhaaldelijk verplaatst en opeengestapeld worden en zoo geraakte het Staten-archief op zichzelf in wanorde en werd het tevens vermengd met allerlei vreemde bestanddeelen. Naast zijn hoofdwerk, de wetenschappelijke beschrijving van de middeleeuwsche archieven - die zooals gezegd is, in hoofdzaak bij de Rekenkamer aangeland waren - zag hij kans het Staten-archief bijna geheel van deze vreemde bestanddeelen te zuiveren: de archieven der colleges, die van 1795 tot 1810 Zeeland hebben bestuurd; de collectie Verheye van Citters; de archieven van de Directe en indirecte belastingen van Zeeland. Van de laatste is de beschrijving gedrukt als bijlage tot het jaarverslag over 1899.
Toen ik in 1911 mijn ambt aanvaardde en bevond, dat de archieven uit den landsheerlijken tijd nagenoeg geheel bewerkt waren, scheen de behandeling van het Staten-archief mijne aangewezen taak. De registers en stukken, welke in twee van de benedenkamers van het depot vereenigd en door mijn voorganger nagenoeg van vreemde elementen gezuiverd waren, beschreef ik in een voorloopigen inventaris, die in 1912 gereed kwam, en tegelijker tijd begon ik de oude staatsinrichting, welke voor de definitieve ordening beslissend moest zijn, te bestudeeren. Op den duur ging ik de doelmatigheid betwijfelen van de door mr. Fruin aangenomen grens, het jaar 1795; hiervoor moest 30 Maart 1799, het einde van de zelfstandigheid van Zeeland, aangenomen worden. Bij het doorzoeken van de bescheiden, welke zich op den zolder bevonden, kwamen een aantal deelen en stukken voor den dag, welke tot de door mr. Fruin gevormde afdeeling 1795-1810 behoorden. Deze was bovendien door hem slechts tot 1807 beschreven, zoodat het landdrost-archief nog te behandelen viel. Toen ik een nieuwen voorloopigen inventaris van de archieven van 1795 af, nu werkelijk tot 1810, vervaardigd had, kon ik zien, welk gedeelte hiervan naar het Staten-archief moest worden overgebracht. Voor de resolutiën en de bijlagen was dit eenvoudig, maar omtrent een aantal deelen was tweeërlei beslissing mogelijk. Men zal enkele deelen in dezen inventaris vinden, die nog na 1799 gebruikt zijn, terwijl omgekeerd alle bescheiden betreffende de gewapende burgermacht, welke aanvangen met December 1796, niet opgenomen zijn, omdat deze organisatie nog jaren na 1799 bestaan heeft en het niet raadzaam scheen de stukken te scheiden.
Daar de Rekenkamer een aan de Staten ondergeschikt college geweest is, is haar archief te beschouwen als een onderdeel van het Staten-archief in ruimen zin. Er zou dus veel voor te zeggen geweest zijn, ook dit archief te beschrijven en pas daarna den inventaris ineen te zetten. Twijfel aan de herkomst van verschillende bundels, welke thans beschouwd worden tot het archief der Rekenkamer te behooren, omdat, en alleen omdat, zij zich sinds lang in hetzelfde vertrek als dit bevinden, zoude uitgesloten zijn. De groote omvang van het archief der Rekenkamer *  , dat meer dan het dubbele van de ruimte van het Staten-archief beslaat, deed hiervan afzien. Wel zijn de door mr. Fruin samengestelde voorloopige inventarissen doorloopen en is een aantal der daarin opgenomen bescheiden naar het Staten-archief overgebracht, terwijl die stukken in de copulaatboeken, welke zeker uit dit archief afkomstig zijn, in den inventaris zijn vermeld; zie afdeeling B IV b. Coorne heeft in den eersten tijd van het bestaan der Rekenkamer zooveel vrijmoedigheid ten opzichte van de boeken en papieren van de griffie gebruikt, dat de Gecommitteerde Raden zich genoodzaakt gezien hebben hem daarvoor op de vingers te tikken - zie res. 14 Februari 1597; ik heb daardoor de vrijheid gevonden om te handelen zooals ik gedaan heb, en een aantal bescheiden uit den tijd, die aan de oprichting van de Rekenkamer voorafgaat, terug te brengen *  , nochtans geene rekeningen of bijlagen hiervan.
Nadat aldus de grens van het archief naar voren en zijwaarts afgebakend was, is de ordening van den inhoud verbeterd. Het groote werk was hierbij het beheerschen van de materie, die verscholen lag in de pakken, welke voor honderd jaar gevormd waren uit de losse papieren vóór 1718. Tijdens mr. Ermerins waren deze in portefeuilles geborgen, terwijl de archivaris zelf eenige jaargangen aldus behandeld had, dat hij den inhoud had verdeeld over dertien omslagen, t. w. twaalf voor de maanden van het jaar, en den dertienden voor de niet nauwkeurig te dateeren stukken. Deze bewerking kon ik niet als een vooruitgang beschouwen. Ik heb wel eene chronologische ordening aangebracht, doch ondergeschikt aan de materieele indeeling in stukken ingekomen bij de Staten, stukken ingekomen bij de Raden, minuten van resolutiën en van uitgaande brieven, afschriften behoorende bij de brieven van de gedeputeerden in Den Haag. Eene kennismaking met den inhoud der portefeuilles en banden van de achttiende eeuw leerde mij, dat men toen naast de bij de Staten en de bij de Raden ingekomen stukken eene derde serie had gevormd uit de laatstgenoemde brieven met eenige bijlagen; de meeste gedrukte bijlagen werden echter elders of niet zorgvuldig bewaard. Daarom heb ik de brieven van de gedeputeerden uit de 16de en de 17de eeuw bijeengezocht en aldus de serie ook voor dien tijd hersteld.
De verdere ordening van de stukken werd bepaald door de staatsinrichting, welke ik meer en meer had leeren kennen. De voorafgaande paragrafen van deze inleiding en de aanteekeningen bij de verschillende afdeelingen van den inventaris mogen volstaan om de indeeling te doen begrijpen en beoordeelen. Een vijftal punten wensch ik hier nog op te helderen.
In de veel besproken pakken bevonden zich ook tal van brieven, die niet het adres droegen van de Staten of van hunne Raden, maar dat van andere colleges, van particuliere leden van den Raad. of van geheel bijzondere personen. Hierbij kon in eenige gevallen aan vergissingen gedacht worden, en een niet onbelangrijk aantal van aan de Staten-Generaal, den Raad van State, de admiraliteit van Zeeland - waarvan het archief van 1586 af, toen het college een generaliteitscollege werd, in Den Haag berust - gerichte brieven zijn met machtiging van den betrokken Minister aan den Algemeenen Rijksarchivaris overgedragen. De brieven aan de raadsleden persoonlijk konden beschouwd worden door hen in de vergadering te zijn overgelegd, en ook de brieven aan bijzondere personen, dikwijls toch subalterne ambtenaren, schenen ook betrekking te hebben op zaken, die in den Raad behandeld waren, al viel dit niet steeds uit de resolutiën te bewijzen. Deze stukken vindt men nu in een omslag bij het pak der bij de Gecommitteerde Raden ingekomen stukken, zonder dat hiervan in den inventaris bijzonder melding gemaakt is. Dezelfde behandeling is ten deel gevallen aan een aantal ongedateerde stukken en fragmenten. Wel heb ik eenigen tijd besteed om ze terecht te brengen, maar de arbeid bleek niet loonend te zijn. Daar er altoos reden is om aan te nemen, dat er eenige grond bestaan heeft voor hunne aanwezigheid in een pak van een bepaald jaar, leek het doelmatiger ze daarbij te laten, dan er ééne, voor latere behandeling te reserveeren, collectie van te maken.
Afschriften van stukken zijn in ontelbare massa aanwezig. De meeste zijn in Holland vervaardigd en behooren als bijlagen bij de brieven van gedeputeerden, maar er zijn er ook in Zeeland geschreven. Daar vele van deze zonder twijfel voor de Statenleden vermenigvuldigd zijn, leek het eenvoudig ze alle te behandelen als voor de leden vervaardigde stukken en ze te verwijzen naar het eerste aanhangsel, waar men ook de overblijfselen vindt van de in Te Water's tijd nog zoo talrijke drukwerken.
De aan pensionarissen en secretarissen gerichte brieven, een aantal afschriften en staten in hunne bureaux gevonden, vormen een semi-officieel bestanddeel, waartusschen soms particuliere brieven verdwaald zijn. Van het archief van den pensionaris Van den Warck, dat van bijzonderen omvang is, heb ik eene afzonderlijke beschrijving vervaardigd, welke als bijlage tot het jaarverslag over 1919 is uitgegeven. Aan de collectie Verheye van Citters had ik te voren geruimen tijd besteed - de beschrijving verscheen als bijlage tot het jaarverslag over 1917 - o. a. om mij te vergewissen, of en welke stukken naar het Staten-archief behooren te worden overgebracht. Op de beschrijving der stukken afkomstig van de familie De Huybert is mede de aandacht gevestigd in het aan de archieven der pensionarissen gewijde tweede aanhangsel. In dit aanhangsel zijn nog een aantal bescheiden opgenomen, welke zich te voren in de bibliotheek van handschriften bevonden, omdat ook deze van pensionarissen afkomstig waren. Omgekeerd zijn echter een gering aantal stukken, afkomstig van het lid van den Raad van State Aleman en den Goeschen pensionaris Westerwijk, die in den voorloopigen inventaris of in de pakken voorkwamen, naar de bedoelde bibliotheek overgebracht.
Dat van een aantal indices op de resolutiën van de Staten, welke zich in de bibliotheek van handschriften bevonden, een derde aanhangsel gevormd is, behoeft geene nadere verdediging.
Alsnog moge hier de verklaring volgen van het ontbreken van een en ander, dat men wellicht in den inventaris of daarbij zou verwachten. Ik bedoel in de eerste plaats de gedrukte "Notulen". Deze hebben de plaats van het officieel register ingenomen - zie de aanteekening bij afdeeling A II - en zouden dus recht hebben op eene plaats in den inventaris. Maar dit geldt op de keper beschouwd toch slechts van de resolutiën van 1672 af; die van 1671 en voorafgaande jaren zijn in de 18de eeuw gedrukt, vanwege het gemak en om meer exemplaren te bezitten, en deze zijn eerder te beschouwen als eene bronnenpublicatie, wat zeker het geval is met de vijf deelen, tot de uitgave waarvan ik zelf het initiatief genomen heb, loopende over de jaren 1574-1586, in het licht verschenen 1915-1919. De belanghebbende moge weten, dat alle (Staten)-resolutiën uit de jaren 1574-1797 gedrukt zijn; hij kan den gevraagden jaargang opgeven en het heeft geen nut deze deelen te voorzien van een inventarisnummer.
Dan ontbreekt achter dezen inventaris een regestenlijst. Bij een aantal nummers zal men in eene noot vermeld vinden, dat zij afschriften van stukken uit den landsheerlijken tijd bevatten; voorts heb ik van de nrs. 1565-1567, die een schat van documenten uit den tijd van het ontstaan der Republiek bevatten, eene regestenlijst vervaardigd, welke men ten bureele van het Rijksarchief in Zeeland kan raadplegen [deze is in 1940 verloren gegaan]. Hiermede meen ik in deze richting het noodige te hebben gedaan.
Plaatsnamen en persoonsnamen komen in den inventaris zeer weinig voor en daarom schenen indices daarvan overbodig. Ik hoop dat de inhoudsopgave den gebruikers voldoende zal zijn.
4. De resolutiën van de Staten van Zeeland en van de hen opvolgende colleges
5. Stukken welke bijeengelegd zijn door mr C. van Citters
6. Rechtspraak
7. In de inleiding verkort aangehaalde literatuur
8. Bijlage: Overzicht van beschikbare indices

Kenmerken

Datering:
(1574) 1578-1795 (1799)
Andere namen:
Gouverneur en Raden
Vestigingsplaats:
Middelburg
Omvang:
436 meter
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
1922
Titel publicatie:
K. Heeringa, Het archief van de Staten van Zeeland en hunne Gecommitteerde Raden (1574) 1578-1795 (1799) ('s-Gravenhage 1922).
Opmerking:
In 1940 zijn de volgende inventarisnummers verloren gegaan: 1-5, 470, 883, 890-895, 1193-1196, 1204-1206, 1455-1499, 1565-1571, 1573-1579, 1849-1855, 1896, 1897, 2237, 2296-2298, 3157. De verloren gegane nummers zijn in de inventaris als zodanig gemerkt. De in 1922 gepubliceerde inventaris van de hand van K. Heeringa was aanvankelijk in het toegangensysteem opgenomen als toegang 2, tussen 1989-2014 als toegang 2.1 en sinds 2015 weer als toegang 2. De tussen 1989 en 2014 in gebruik zijnde plaatsingslijsten voor het aanvragen van de gedrukte notulen van de Staten van Zeeland (toegang 2.2) en de ingekomen gedrukte resoluties van de Staten van Holland en de Staten-Generaal (toegang 2.3) zijn sinds 2015 in toegang 2 opgenomen (inv.nrs 3301-3933).
Inzage:
Studiezaal, in origineel
Raadpleegvestiging:
Middelburg, Hofplein
Collectie:
Provincie Zeeland