Uw zoekacties: Ambachtsbestuur van Aalsmeer

1933 Ambachtsbestuur van Aalsmeer ( Noord-Hollands Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Beknopte geschiedenis van Aalsmeer tot 1811 * 
1933 Ambachtsbestuur van Aalsmeer
Inleiding
1.
Beknopte geschiedenis van Aalsmeer tot 1811 * 
Organisatie: Noord-Hollands Archief
Aalsmeer is vermoedelijk tussen 1050 en 1133 ontstaan als laatste veenontginning van Kennemerland, een groot veengebied in het uiterste oosten van het toenmalige graafschap Holland. Het betreffende gebied liep in het oosten over in het veen dat toebehoorde aan de bisschop van Utrecht. *  De vervening vond plaats vanuit de Kerkwetering, een restant van een veenstroompje. De oudste vermelding van Aalsmeer dateert uit 1199; in 1238 is er al sprake van een kerk, waarschijnlijk op de plaats van de huidige, in de 15e of 16e eeuw nieuw gebouwde en in 1653 vergrote dorpskerk.
De aanwas van de bevolking, mogelijk voor een groot deel afkomstig uit de kop van Noord-Holland, noodzaakte tot het winnen van brandstoffen, mede omdat de bodem niet zo geschikt was voor de landbouw en veeteelt. De turfwinning bracht hier uitkomst en werkgelegenheid. Tot omstreeks 1530 werd alleen turf gedolven tot aan het grondwaterpeil, het slagturven met behulp van baggerbeugels, hetgeen grote gaten achterliet waardoor plassen ontstonden, werd pas sinds circa 1500 algemeen gebruik. Vanaf het begin hebben overheden getracht door middel van het uitvaardigen van verordeningen ('keuren") de turfwinning te beperken om landverlies tegen te gaan. In 1720 was echter bijna de helft van het grondgebied van Aalsmeer door vervening en afslag verdwenen. Dirk Slob, schout van Aalsmeer verzuchtte in zijn in 1766 uitgegeven publicatie dat de afgelopen 100 jaar veel land was verzwolgen door de Haarlemmermeer, in het bijzonder aan de Aalsmeerse kant. In 1764 was het water tot op "45 roeden van de kerkdeur" genaderd. * 
Wellicht had dit resultaat want bij resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland van 17 maart 1767 werd besloten om een nieuwe waterkering (de Aalsmeerderdijk) aan te leggen.
Dit besluit veroorzaakte zoveel blijdschap bij de inwoners dat werd besloten tot het houden van een jaarlijkse dankdag, voor het eerst op 2e Pinksterdag 1767 en vervolgens ieder jaar op 8 maart (de verjaardag van Prins Willem V). Dit gebruik is tot 1795 gehandhaafd.
De ingezetenen hadden tolvrijheid in Holland, Zeeland en Friesland. Met Leiden hadden de Aalsmeerders een aparte regeling omdat zij meegewerkt hadden aan de bouw van de Vischbrug in die stad. Leiden verpachtte ook de viswateren in de regio en hield toezicht op deze belangrijke bron van werkgelegenheid.
De bewoning was verdeeld in een kern rond de dorpskerk, een lintbebouwing langs de Uiterweg en enkele geïsoleerde boerderijen en molens langs de verbindingswegen.
Naast de turfwinning en visserij was de katoenblekerij (gedrukte en witte katoenen) van belang voor de inwoners van Aalsmeer. Het bleken gebeurde op blekersvelden, grasland in de polder, met name de Zwarte- of Schinkelpolder. Bij de oprichting van het Katoenblekersgilde, in 1721, waren er 21 blekerijen. Het Gilde werd bestuurd door vier hoofdlieden, waarvan er jaarlijks twee aftraden.
Nieuwe overlieden of hoofdlieden werden jaarlijks door de baljuw van Kennemerland gekozen uit een door het bestuur voorgedragen aantal.
In het College van Hoofdlieden fungeerde de schout als voorzitter; de secretaris van het ambacht nam het secretariaat waar. Het doel van het Gilde was het ondersteunen van behoeftigen door middel van de oprichting van een fonds.
In de loop van de 18e eeuw nam het aantal blekerijen af, in 1790 waren er nog acht.
Een apart archiefje heeft dit Gilde nagelaten en is in deze inventaris beschreven.
Zoals al vermeld was de waterhuishouding in dit gebied een bron van permanente zorg.
Naast de problemen, ontstaan door de turfwinning en de bedreiging van de Haarlemmermeer was een goede waterlozing van belang. Men trachtte dit te bereiken door verdere inpolderingen, veelal samen met naastgelegen ambachten. Voorbeelden hiervan zijn de Grote of Generale Polder, die sinds de 17e eeuw het grootste gedeelte van de ambachten Aalsmeer, Amstelveen, Calslagen en Kudelstaart omvatte en de Thamerpolder. De Schinkelpolder is vermoedelijk in het begin van de 17e eeuw gesticht, mogelijk door aansluiting bij de Grote Polder.
Dit is dan ook de reden dat zich in de archieven van de betreffende ambachten, waaronder Aalsmeer, stukken betreffende deze polders bevinden.
Daarnaast bevonden zich binnen het grondgebied van het Ambacht Aalsmeer nog enkele particuliere polders. Voorbeelden hiervan zijn de Hornmeer (octrooi verleend 4 mei 1657) en de Stommeer (octrooi verleend 23 juli 1622). Deze laatste, destijds door de stad Leiden verkocht aan Amsterdamse kooplieden, is tussen 1650 en 1652 drooggemalen. Kennelijk had het ambacht hier nogal veel bemoeienis mee aangezien relatief veel archiefstukken betreffende deze polder bij het archief van het ambacht werden aangetroffen. * 
In het begin van de 17e eeuw ontstond veel vraag naar laan- en sierbomen, vooral door de aanleg van de vele buitenplaatsen in geheel Nederland. De grond langs de Uiterweg bleek hiervoor zeer geschikt. Veel boeren stapten in die tijd over van de landbouw naar de bomenteelt. Daarnaast specialiseerden enkele bedrijven zich op de teelt van fruitbomen.
Als tussenteelt (op bermen tussen de boomperken) werden eveneens sinds de 17e eeuw vooral aardbeien gekweekt, als voorloper van de eind 19e eeuw opgekomen bloementeelt.
2. Bestuurlijke en rechterlijke organisatie
3. Het archief en de verantwoording van de inventarisatie
4. Literatuur
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1567-1811
Omvang in meters:
18,10
Periode documenten:
(1549) 1567-1811 (1930)
Openbaarheid:
openbaar
Raadpleegmogelijkheid:
Gebruiksinformatie:
Inventaris inv. nrs. 1-623. Inv. nr. 520 ontbreekt. Het archief bevat ook stukken betreffende de Schinkelpolder, Stommeerpolder, Hornmeer en Grote Polder.
Gemeente:
Aalsmeer