Uw zoekacties: Klooster Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg, 1266 - 1593

240 Klooster Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg, 1266 - 1593 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht i
Erfgoedstuk
Archief i
240 Klooster Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg, 1266 - 1593
Inleiding
Archief

Gebruik CTRL + scroll om te scrollen

Ga
Inleiding

Om de struktuur van het archief van het Hollandse Huis te kunnen doorgronden bezitten we belangrijke hulpmiddelen in de cartularia. Bovendien gunnen zij ons door ogenschijnlijk kleine aantekeningen een blik in het archief op het tijdstip van hun vervaardiging die vaak wat verder reikt dan de strukturele opbouw. Voor het eerst wordt ons deze mogelijkheid geboden door het cartularium uit de vijftiende eeuw. *  Een veel gedetailleerder overzicht met name van het niet uit charters bestaande deel van het archief krijgen we aan de hand van het cartularium uit 1518. *  Een fragmentarisch overgebleven cartularium uit de jaren zeventig van de zestiende eeuw is ons voor die tijd enigszins behulpzaam. *  De verwoesting van het klooster en de definitieve vlucht van zijn bewoners doen ook in het archief het nodige stof opwaaien. In laatste instantie zullen de lotgevallen van de archivalia na die tijd besproken worden.
De periode ca. 1425-1450

Als belangrijkste getuige van het archiefbeheer in deze tijd staat ons het vijftiende-eeuwse cartularium ter beschikking. In eerste aanleg dateert het uit de periode 1420-1430. Daarna is het door verschillende schrijvers bijgewerkt tot 1454. *  Als oorzaak van het tot stand komen wordt wel de schade genoemd die door de Sint Elizabetsvloed van 1421 aan het archief werd toegebracht. *  Van het bestaan van een ouder cartularium zijn geen duidelijke sporen ontdekt, *  wel van de invloed van de overstroming op het archief. * 

Dit perkamenten cartularium bestaat uit twee hoofdafdelingen. Voor ieder is een aparte inhoudsopgave vóórin aangelegd. De hoofdstukken zijn echter doorlopend genummerd.
De eerste afdeling (hoofdstuk I)
Deze bestaat uit stukken die handelen over de stichting van het klooster, onmiddellijk gevolgd door allerlei privileges en rechten van wereldlijke heren. Binnen dit hoofdstuk is ieder afgeschreven stuk met een Romeins cijfer genummerd. Dit cijfer is ook te vinden op de achterzijde van de originele stukken. Omdat de onderlinge volgorde nagenoeg chronologisch is, moesten stukken van na de vervaardiging van dit cartularium later tussengevoegd worden.

De tweede afdeling (hoofdstuk II-XLI)
Deze wordt gevormd door eigendomsbewijzen, soms met retroacta. Iedere stad of ambacht is met een Romeins cijfer aangeduid, in enkele gevallen vormen meer ambachten een hoofdstuk. Dit gedeelte is dus geografisch gerangschikt. Eerst is Raamsdonk met omgeving behandeld, waarna het gebied ten noorden ervan volgt. Vervolgens zijn stukken afgeschreven die het gebied beslaan dat tegen Gelre aan ligt, en Gelre zelf. Tenslotte zijn de schrijvers van dit cartularium de grote Hollandse steden en hun omgeving afgegaan in de volgorde Rotterdam - Delft - 's-Gravenhage - Leiden. *  De originele charters hebben als dorsale aantekening een letter (minuskel). In ieder hoofdstuk van het cartularium zijn de charters alfabetisch naar hun dorsale letter afgeschreven. Onder "Geertruidenberg" werd dus als eerste het charter met de letter a in dorso afgeschreven, gevolgd door charter nummer b, enzovoorts. Overtrof het aantal charters van een plaats het aantal letters in het alfabet, dan liep de nummering door met aa, ab, ac, enzovoorts. Bij het vaststellen van de onderlinge volgorde van de charters van een plaats is soms het chronologisch criterium gevolgd.
Vóóraan in het cartularium is, zoals gezegd, voor beide afdelingen een aparte inhoudsopgave gemaakt. Voor de eerste afdeling is een korte inhoud van de afgeschreven charters gegeven, voor de tweede is de geografische indeling vermeld, waarbij tevens aangegeven staat hoe de archivalia in het archief geborgen waren. De charters uit het eerste deel werden bewaard in drie dozen, waarin respectievelijk de nummers I-IX (doos a), X-XXIIIprimo (doos b) en XXIII-XXV1/2 (doos c) *  een plaats hadden. *  Uit de inhoudsopgave van de tweede afdeling kan ook een dergelijke verdeling gereconstrueerd worden. Deze charters werden oorspronkelijk in 14 dozen opgeborgen, later is dit aantal tot 17 uitgebreid. *  De bij elkaar horende charters werden meestal samengebonden bewaard, *  aankomsttitel en retroacta kregen dan ook vaak dezelfde letter.
Als eerste foliëring werd het nummer van het desbetreffende hoofdstuk gebruikt. Later werd ieder folium apart genummerd met Arabische cijfers. Dit is nog voor het inbinden geschied en aangezien deze nummering in de eerste katernen verstoord is, zijn nog ter elfder ure enige gedeelten verplaatst. *  De hoofdstukken over 's-Hertogenbosch en Hardinxveld zijn al voor het aanbrengen van deze nieuwe foliëring verwijderd, gezien de ononderbroken nummering. Het cartularium uit 1518 wijst op hun afwezigheid. *  Ook tussen f. 131 en 132 zijn twee folio's uitgesneden, wat ook voor de nummering met Arabische cijfers gebeurd moet zijn. * 
De tijd rond 1518

Het nieuwe cartularium stamt uit 1518 en is bijgewerkt ot 1571. In plaats van perkament is papier gebruikt. De doelstelling is uitgebreid. Het probeert een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de rechten, plichten, bezittingen en dergelijke van het klooster. Daarvoor zijn alle in het archief, aanwezige charters zo afgeschreven en genummerd, dat ze gemakkelijk terug te vinden zijn. *  Volstond de schrijver van het eerste cartularium er in veel gevallen mee te vermelden dat er nog een aantal retroacta betreffende een bezitting aanwezig was, in dit cartularium vindt men ze volledig uitgeschreven. Aan het begin van een hoofdstuk zijn bovendien vaak alle bezittingen opgesomd die het klooster in de in dat hoofdstuk behandelde plaats had volgens een goederenregister uit 1401, aan het eind ervan zijn vaak relevante posten of aantekeningen opgenomen uit rekeningen of cijnsboeken.

Voorin het cartularium geeft de schrijver een overzicht van de archivalia die hij gebruikt heeft voor de samenstelling van dit werk. Als eerste noemt hij de "dormitor vetustus", *  de oude slaper, waarmee hij het vijftiende-eeuwse cartularium bedoelt. Vervolgens, zo schrijft hij, heeft hij gebruik gemaakt van alle schepenbrieven en registers die het klooster bezit. Van de nog aanwezige registers geeft hij een specificatie:
- een perkamenten register van alle goederen van het klooster, 1401 * 
- een goederenregister in tweevoud, gebonden in een band, 1421 * 
- registers uit 1434 en 1435, in een band bijeengebonden
- registers van 1437 tot en met 1439 in een band * 
- een register uit 1444, geschreven door procurator Overcamp
- de registers van prior Steenken, lopend van 1445 tot en met 1464 * 
- de registers van prior Nicolaas van Heusden vanaf 1472 en registers vanaf 1489 * 
- registers van procurator Reppelmunda van 1489 tot en met 1498
- registers van 1499 tot aan 1503
- registers van 1503 tot aan 1508 * 
Oudere registers, zo verzekert de schrijver, worden in het klooster niet 'bewaard. Na de registers van priores en procuratores volgen de "registra Noirt-Hollandie." Het gebied ten noorden van de Grote Waard werd waarschijnlijk door één rentmeester beheerd, die in deze registers verantwoording verschafte. In 1518 zijn nog in het archief de registers over de jaren 1421-1463 aanwezig. De registers ten tijde van het rentmeesterschap van Johannes Nicolaassoen ontbreken, maar daarna (1488-1518) loopt de reeks onafgebroken verder.
Hoewel de cartularist niet meer bronnen in zijn voorwoord noemt, blijkt hij toch nog over enkele andere registers te beschikken en ze ook te raadplegen. Hij ontleent gegevens aan een register van pocurator Overcamp uit 1457, *  registers van Nicolaus, een convers, uit 1482, 1483 en 1486, *  en registers van procurator Adrianus Reppelmunda vanaf 1433, waarin zijn procurator-schap aanving *  tot en met 1488. *  Bovendien raadpleegt de schrijver voor de roggepachten in Oosterhout en Dongen een register dat vervaardigd is door een zekere Arnoldus Meersele, klerk in Oosterhout, in 1508. *  In de rekening van de rentmeester van dat gebied over 1507/1508 wordt de uitgave voor dit registertje verantwoord. * 
Een andere niet onbelangrijke bron voor de cartularist was het getijdenboek (liber anniversariorum). *  Eveneens niet in de bronnenopgave vermeld, maar toch veelvuldig gebruikt, is het in 1516 op bevel van Karel v aangelegde repertorium op de schepenbrieven. Schrijver ervan was Ysbrand, mogelijk de procurator in die tijd. *  Het is niet onwaarschijnlijk dat juist toen de chaotische situatie waarin het archief zich bevond, aan het licht kwam en dat dit de aanleiding was Van de nieuwe inventarisatie/cartularisatie. Enkele gegegevens, teruglopend tot 1402, zijn geput uit een "valde antiqua et corrosa cartula" *  en uit een lijst van deren in Capelle en Zuidewijn. * 
Al deze charters en registers werden in het archiefdepot van het klooster, het depositoriem, *  bewaard met uitzondering van het liber anniversariorum, dat in de kerk lag, *  en de rotula defunctorum, die dezelfde bewaarplaats gehad zal hebben. *  De geestelijke privileges schijnen lang niet allemaal in het cartularium van 1518 afgeschreven te zijn. Ze waren samengebonden met de nieuwe gedrukte statuten, maar over hun bewaarplaats zwijgt de schrijver. *  Of het registertje van Dirk van Mattenesse uit 1381 *  in die tijd nog in het archief aanwezig is, lijkt niet waarschijnlijk, aangezien citaten eruit ontbreken. Inmiddels is wel vermenging van archieven opgetreden. De inventarisator treft in het archief akten aan die er naar zijn mening zeker niet in thuishoren. * 
De toestand waarin de archivalia in 1518 verkeren, is nogal wisselend. Sommige charters zijn ook nu nog vrij goed. Andere zijn in de tijd van deze cartularisatie al niet meer leesbaar en de schrijver kan hun tekst slechts met behulp van het eerste cartularium *  en de oude registers reconstrueren. *  De zegels, zo klaagt hij, verkeren soms in een deplorabele staat. *  Voor het afschrijven van de belangrijkste stukken vindt de schrijver steun in vidimussen en al dan niet autentieke afschriften. Deze komen hem ook goed van pas als de originelen niet meer terug te vinden zijn in het depot. *  Het archief was zó in wanorde geraakt dat de schrijver, nadat hij het hele archief voor de cartularisatie geordend had en hij zijn monnikenarbeid al aangevangen had, soms nog stukken onder ogen kreeg die, zo verontschuldigt hij zich, hij eigenlijk al eerder had moeten afschrijven. * 
Het cartularium verschaft als toegift niet alleen inlichtingen van archivistische maar ook van diplomatieke aard. Blijkens verschillende aantekeningen van de cartularist zijn in de tweede helft van de vijftiende eeuw vele schepenbrieven in het klooster vervaardigd. Misschien gebeurde dit voor die tijd ook al, maar herkent hij de oudere handen niet meer. *  De schrijvers blijken priores en procuratores te zijn. Met name de prior Jan Steenken en de procuratores Overcamp en Orsoy zijn schrijvers van vele destinatarisuitvaardigingen. *  Het klooster dateert het nieuwe cartularium in 1518, maar misschien is men in 1516 al begonnen met de aanleg. *  Op 10 mei 1519 is het in ieder geval gereed. *  De cartularist heeft veel moeite gehad het archief weer enigszins op orde te brengen en hij steekt dit dan ook niet onder stoelen of banken. *  Door de uitbreiding van de bezittingen in de vijftiende eeuw is aanvulling van het oude cartularium noodzakelijk, maar een onbeperkt bijschrijven zou de overzichtelijkheid niet ten goede komen. Een nieuw cartularium is daarom onontbeerlijk. De oude indeling was vrij helder en zou zonder veel moeite zover uitgebreid kunnen worden dat de aanwinsten na 1450 erin pasten. Zonder scrupules wordt echter het oude systeem terzijde geschoven en een herinventarisatie op een nieuwe basis vindt plaats. De nieuwe structuur die over het archief gelegd wordt, wordt weerspiegeld in het nieuwe cartularium, zodat het zinnig is dit eerst te behandelen.
Het valt uiteen in twee delen, die ieder apart gefoliëerd zijn en voorzien zijn van een eigen inhoudsopgave. De aard van de bezittingen die in het eerste cartularium geen enkele rol speelt, wordt hier tot eerste indelingscriterium verheven.

De eerste afdeling
Deze bevat gegevens betreffende grondbezit, renten en pachten. De stukken zijn naar plaats gerangschikt, de plaatsen onderling volgens alfabet. Op twee punten wijkt het cartularium van deze indeling af. De privileges zijn ook in het eerste deel ondergebracht en zij laten zich niet vangen in het geografische net. Daarom is er een afdeling Fundationes Litterae onder de letter F gecreëerd, waarin zich afschriften bevinden van de charters die betrekking hebben op de stichting, en waarin de wereldlijke privileges zijn gecopiëerd. *  De afdeling Privilegien onder de P herbergt pauselijke stukken, die betrekking hebben op de kartuizerorde of op enkele delen daarvan, *  stukken die tot doel hebben Het Hollandse Huis (economisch) te beschermen (privilegia conservatorii), *  en de verschillende grensafbakeningen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden (privilegia terminorum). *  De visrechten die het klooster bezat, waren zo belangrijk dat ze in het cartularium ook als een aparte eenheid zijn behandeld onder de V. * 
De tweede afdeling
In dit deel komen aan de orde wat genoemd wordt "erfcijns en erfrog". Ook deze afdeling is geografisch-alfabetisch geordend.
In de eerste plaats zijn natuurlijk akten afgeschreven, die een nieuw dorsaal nummer hebben gekregen, in het cartularium in de marge van het afschrift geplaatst. Maar daarbij heeft de cartularist het niet gelaten. Allerlei gegevens uit registers en rekeningen heeft hij ertussendoor gevlochten met een nauwkeurige bronnenopgave. Telkens verwijst hij naar het eerste cartularium. Wanneer men de corresponderende tekst hierin wil opslaan, moet men bedacht zijn op het in de Middeleeuwen wel vaker voorkomende, afwijkende systeem van foliëring. Het folionummer op de rechtse bladzijde rechtsboven heeft vaak betrekking op de openliggende bladzijden. Een verwijzing naar het eerste cartularium folio 6 betekent dus in de huidige terminologie folio 5 verso en 6 recto.

Zoals gezegd krijgt het archief een nieuwe structuur. Het geografische criterium, dat in de oude ordening primair was geweest blijft weliswaar gehandhaafd, maar het wordt op een verfijnde manier uitgewerkt. Voor iedere plaats wordt nu een aparte rubriek gecreëerd en de beginletter ervan vormt het eerste deel van de nieuwe dorsale aantekening. Zo krijgen alle akten met betrekking tot Almkerk en Amsterdam de hoofdletter A in hun dorsale aantekening. Deze kapitaal wordt gevolgd door een Arabisch cijfer. Ter verduidelijking volgt hier een voorbeeld:
D 1 cijns in Delft, inv. nr. 2, tweede deel, f. 27 v-23
D 2 erfrog in Dongen, inv. nr. 2, tweede deel, f. 29 v
D 3-8 renten in Dordrecht, inv. nr. 2, eerste deel, f.22-24
D 9 cijns in Do(e)veren, inv. nr. 2, tweede deel, f. 32 v
D 10 land in Drimmelen, inv. nr. 2, eerste deel, f. 24 v

In deze volgorde zijn de charters waarschijnlijk in het archief geborgen. Zoals in de derde kolom te zien is, wordt de archiefstructuur in het cartularium doorbroken door de tweedeling die daar is aangebracht. Jammer genoeg heeft de herinventarisator geen ruimte opengelaten om later verworven bezittingen in te voegen, zodat het cartularium na 50 jaar aanvullen een deel van zijn overzichtelijkheid verloren heeft.

Na een algemene oriëntering in het archief ziet de cartularist de mogelijkheid plaatsen waar vele bezittingen liggen, zoals Raamsdonk, Oosterhout en Geertruidenberg in kleinere eenheden op te splitsen. Zo ontstaan naast de rubriek Raamsdonk (R) de rubrieken 't Grote Broek (G), Langdonk (L), Lutteldonk (L), 't Rijsbroek (R) en Sandoel (S), die alle onder Raamsdonk horen. Als hij dit idee besluit uit te voeren, heeft hij al enkele charters van een nieuwe dorsale aantekening voorzien. Zo heeft inv. nr. 63, dat handelt over De Brant onder Geertruidenberg, eerst als aantekening B 21 gekregen (naar: Den Berghe) en pas daarna nummer B 54 (naar: Den Brant). Nog duidelijker hierover is inv. nr. 81, eerst aangegeven als nummer B 32 (naar: den Berghe), later als S 51 (naar: Steenwech bij den Berg).
Opberging in het archief vindt ook nu weer "samengebonden" plaats. Over de ordening in dozen (capsae, capsulae) zijn weinig gegevens voorhanden, maar waarschijnlijk beschikte iedere letter over een doos. Als enige aanwijzing daarvoor, afgezien van het feit dat deze manier van opbergen in middeleeuwse kloosterarchieven wel meer voorkwam, kan de volgende aantekening gelden: "... et sunt in capsula adhuc apud nos, sub littera A, scilicet Arntsberge ...". *  Hoe de registers in het archief geordend waren is moeilijk vast te stellen. Misschien komt de volgorde waarin ze in inv. nr. 2 staan opgesomd overeen met hun plaatsing in het archief.
In vergelijking met cartularia en archiefindelingen van andere kartuizerkloosters geeft dit cartularium een beeld van geavanceerd archiefbeheer in Het Hollandse Huis te zien. In het cartularium van de kartuizers van Nieuwlicht bij Utrecht zijn de letterrubrieken volkomen willekeurig gekozen. *  Het cartularium van de Amsterdamse kartuize van Sint Andries is een onoverzichtelijk geheel ten gevolge van de vermenging van chronologische en geografische criteria. * 
Alleen de kartuize van Sint-Maartens-Bos te Sint Martens-Lierde kan op dezelfde helderheid in zijn cartularium bogen. Het vormt een synthese tussen de twee Geertruidenbergse cartularia, omdat het begint met de kerkelijke en wereldlijke privileges (zoals inv. nr. 1) en daarna alfabetisch per lokaliteit de akten afschrijft. Daarbij wordt ook een scheiding naar de inhoud van de akten aangebracht, namelijk tussen renten en pachtgoederen, maar ze worden wel onmiddellijk na elkaar behandeld. * 

De tijd rond 1571

Het klooster Sint Katharinadal in Geertruidenberg is in 1572 begonnen met de aanleg van een nieuw cartularium. De afschriften op de eerste 87 bladzijden zijn alle geautentiseerd door de Geertruidenbergse secretaris. Analoog hieraan is het restant van een cartularium van die tijd van Het Hollandse Huis (inv. nr. 15). Ook de hierin afgeschreven akten zijn grotendeels gecollationeerd en geautentiseerd, en wel door twee schepenen en de secretaris van Geertruidenberg. Onder de niet geautentiseerde akten (f. 7-9) is wel ruimte daarvoor opengehouden. De datum is in alle gevallen 18 december 1571.

Het cartularium van Sint Katharinadal zou, aldus S. Drossaers, waarschijnlijk vervaardigd zijn op bevel van de stad. De Staten van Holland vaardigden op 23 augustus 1572 een resolutie uit, waarin ze de steden opdroegen toezicht te gaan uitoefenen op de geestelijke goederen. *  De collationeringsdatum in het cartularium van de kartuizers komt hiermee niet overeen, maar wellicht is het wel in hetzelfde kader geschreven.
Erfgoedstuk
Veel inlichtingen over het archief worden hierin niet gegeven. De oude toestand van 1518 blijkt nog gehandhaafd, gezien de verwijzingen naar het "antiquum registrum" (= inv. nr. 2). Voor het eerst is sprake van een kaart, waarnaar telkens verwezen wordt. Bedoeld is waarschijnlijk een van de kaarten die Erasmus de Vroom heeft laten maken van de omgeving van het klooster. *  Dit is de laatste momentopname van het archief als eenheid, in zijn oude ordening en op zijn oude plaats.

De tijd rond 1593

Na de verwoesting van het klooster nemen de monniken de archivalia mee op hun vlucht naar Breda. Dankzij de onenigheid die de kloosterlingen daar gehad hebben, weten we hoe een deel van het archief daar verdwijnt.
Prior Nicolaus Huard beschuldigt zijn voorganger Erasmus de Vroom ervan op eigen gezag, zonder toestemming van de visitatoren een roggepacht te hebben laten lossen. Wanneer De Vroom die rond 1600 assistentie verleent bij het beheer van de overgebleven goederen van Het Hollandse Huis, deze beschuldiging in het goederenregister leest, schrijft hij onder aan de bladzijde zijn visie op de gebeurtenissen. Nicolaus, die hij een "potator", een dronkelap noemt, zou de feiten verdraaid hebben. Het was noodzakelijk geweest die roggepacht te laten lossen, omdat allerlei schuldeisers aandrongen op betaling en de kloosterlingen waren al afhankelijk van de bedeling van de Tafel van de Heilige Geest. Er was geen sprake van bedrog, zoals Nicolaus beweert, die zich met zijn makkers te buiten ging aan grote hoeveelheden wijn. Nee, Nicolaus zelf deugde niet. Bovendien zou Nicolaus tegen de wil van de visitatoren in het geheim twee kisten weggevoerd hebben met daarin alle goederenregisters, tot grote schade van het klooster. *  Welke dit waren laat zich raden als men een vergelijking maakt tussen het archiefbestand van 1518 en nu.
Ook verdwijnen de stukken die later hun weg zullen vinden naar de Rekenkamer van de Staten van Holland. *  Een zekere Joost Wouterssoon, gewezen kartuizer van Het Hollandse Huis, komt ze daar in 1594 brengen in een langwerpig kistje. Volgens de erbij overgeleverde inventaris zijn het alle charters en afschriften ervan, behalve een rentmeesterrekening *  en drie registers, waarvan nu alleen het register van de procurator uit 1553 ontbreekt. * 

Volgens het goederenregister van 1593 dateert de oudste rekening waarover de Geertruidenbergse kartuizers in hun nieuwe vestigingsplaats Lier konden beschikken uit 1469. *  De rekeningen van 1482-1488 ontbreken. *  De schrijver vermeldt de aanwezigheid van de rekeningen van de rentmeesters Pieter Timmermanssoen, Jan Cornelissoen en Bartholomeus Pauwelssoen. *  Van de rekeningen van rentmeester Jacobus de Vrome, broer van prior Erasmus, blijkt alleen de zesde nog aanwezig. *  Over het charterbestand, dat toch ook naar Lier vervoerd moet zijn, rept hij met geen woord.
Latere verspreiding

Rijksarchief in Noord-Brabant
Het grootste part van het gedeelte van het archief dat nu berust in het Rijksarchief in Noord-Brabant, is afkomstig uit twee andere archiefbewaarplaatsen, namelijk uit het Algemeen Rijksarchief in 's-Gravenhage en uit het Rijksarchief in Antwerpen.

In 1953 droeg het Algemeen Rijksarchief in Den Haag aan het Rijksarchief in Noord-Brabant de archivalia over van het kartuizerklooster die beschreven waren door Mr. G.H.C. Breesnee en gepubliceerd in de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, 1927, deel I, pp. 377-408. *  Deze inventaris telt 34 nummers. Dit deel van het archief was overgebracht na het tweede beleg van Geertruidenberg in 1593 naar de Rekenkamer van Holland. In het archief van de Rekenkamer bevindt zich nog een inventaris van de toen overgedragen stukken. * 
Door de archiefruil tussen Nederland en België kwamen hier nog de archivalia bij die in het Rijksarchief in Antwerpen berustten. *  Waarschijnlijk zijn ze daar gekomen, omdat in de jaren tachtig van de achttiende eeuw de kloosters in België op last van de overheid opgeheven werden. Bij de eerste verovering van Geertruidenberg in 1573 hebben de monniken het grootste deel van het archief mee kunnen voeren op hun vlucht naar het zuiden. Zo kwam het via Breda terecht in Lier met als tussenstation misschien nog Geertruidenberg rond 1590. Toen een nieuw klooster gesticht werd in Antwerpen, dat belast werd met het beheer van de goederen van het voormalige klooster, is het archief daarheen overgebracht.

In de charterverzameling van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, berustend in het Rijksarchief in Noord-Brabant, bevindt zich onder inv. nr. 88 bis van het Supplement een mogelijk van het hoofdarchief afgedwaald stuk.
Een ander charter uit het kartuizerklooster had berust in het Rijksarchief in Antwerpen. Het staat vermeld in de inventaris van H. Jacobs van de archieven van het Provinciaal Bestuur van Antwerpen, deel I (Oude Archieven Antwerpen, 1890), pp. 120-121. Het was verzeild geraakt tussen een reeks documenten betreffende de kartuizers van Amsterdam. Bij de archiefruil van 1953 is ook dit stuk naar Nederland gekomen, maar binnen het archief van de Amsterdamse kartuize gebleven. Dankzij de welwillende medewerking van het gemeentearchief van Amsterdam is het overgedragen aan het Rijksarchief in Noord-Brabant. *  Ook konden aan het archief vijf charters worden toegevoegd, afkomstig uit het Rijksarchief in Zuid-Holland. Vier waren aangetroffen in het archief van de Heren van Altena en één in de verzameling "Verspreide Charters". * 

Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen/ Brussel
Het grootste deel van het archief berust in het archief van het aartsbisdom Mechelen/Brussel. Vermoedelijk is het een daar achtergebleven deel van het archiefbestand dat vanuit het opgeheven bisdom Antwerpen naar Mechelen overgebracht werd en na de oprichting van het nieuwe bisdom weer teruggegeven werd. Het Mechelse deel bestaat uit ongeveer 200 charters en een rol. De archivaris, de heer Van der Wiel, was zo vriendelijk deze archivalia een tijdlang aan het Rijksarchief in Noord-Brabant ter inventarisatie uit te lenen.
Bisschoppelijk Archief Breda
Het nieuwe bisdom Antwerpen droeg zijn uit Mechelen teruggekregen deel van het kartuizerarchief in 1967 over aan het bisdom Breda, waar het nu nog bewaard wordt. *  De archivaris van het bisdom, de heer Brand, was bereid de archivalia tijdelijk over te brengen naar het Rijksarchief in Noord-Brabant om beschreven te worden. In 1971 werden nog zes stukken van het archief van Het Hollandse Huis in het Antwerpse bisschoppelijke archief aangetroffen. Hoewel ze in datzelfde jaar overgedragen werden aan het archief van het bisdom Breda, zijn ze daar tot nu toe onvindbaar gebleven. * 

Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage
De bezittingen van het klooster vielen in 1573 na de inname van Geertruidenberg toe aan de prins van Oranje, de nieuwe heer van Geertruidenberg. Daardoor zijn enkele archiefbescheiden terecht gekomen in het archief van de Nassause Domeinraad, dat grotendeels berust in het Algemeen Rijksarchief. Naast stukken die daadwerkelijk deel hebben uitgemaakt van het kloosterarchief, zijn er ook stukken in te vinden die later vervaardigd zijn en zijdelings betrekking hebben op het klooster en zijn bewoners. De stukken die afkomstig zijn uit het kloosterarchief, zijn beschreven in de inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad door S.W.A. Drossaers onder inv. nr. 675-678 en 680. * 
Algemeen Rijksarchief Brussel
Hier wordt een kaart bewaard die een overzicht geeft van de kloostergebouwen en de onmiddellijk daaraan gelegen gronden. Ze is vervaardigd rond 1569. * 

Archives Départementales du Nord (Lille)
Volgens Cartusiana berust hier een register van Het Hollandse Huis uit de periode 1554-1563 onder nummer B 1828 (A.D. II 238). * 

Bibliothèque de la Faculté de Médecine in Montpellier
Cartusiana geeft hiervoor ms. 25949. *  Ook deze verwijzing bleek niet juist. * 
Het klooster als archiefbewaarplaats voor anderen

In het depositorium van het klooster berusten naast de eigen archivalia van het klooster ook belangrijke stukken van andere personen. H. Scholtens merkt dit al op naar aanleiding van een akte, die Van Mieris opgenomen heeft in zijn charterboek van de Hollandse graven. In 1382 wordt het ambacht Giessen in tweeën gedeeld door Otto van Arkel en Willem van Brederode. Zij besluiten het ambachtsarchief in Het Hollandse Huis te deponeren in een kist, waarvan zij beiden een sleutel zullen krijgen. *  De regeling tussen Johan, graaf van Nassau, heer van Breda, enerzijds en de kinderen van Dammas Janszoon anderzijds over moeren in Drimmelen bestaat onder andere uit de belofte de desbetreffende stukken aan het kartuizerklooster in bewaring te geven in een kist met twee sloten. * 
Ook wanneer het klooster samen met enkele anderen partij is, wordt zijn archief gebruikt. De ingelanden van de polder Het Rijsbroek, waartoe ook de kartuizers behoren, leggen hun akte, waarin beloofd wordt een sluis te onderhouden, samen met de voor het klooster geschreven akte in het archiefdepot van het klooster. *  Wanneer de ingelanden een weg kopen, laten zij het eigendomsbewijs bij de kartuizers ter bewaring. * 
Hieruit blijkt wel dat het klooster op het gebied van archiefbeheer te goeder naam bekend moet hebben gestaan.
Verantwoording van de inventarisatie i
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen
Regesten

Kenmerken

Datering:
1266-1593
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch