Uw zoekacties: Kwartiersvergadering Maasland, 1592-1823

11 Kwartiersvergadering Maasland, 1592-1823 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
Ontstaan kwartiersvergaderingen
Bevoegdheden kwartiersvergaderingen, schout en gecommitteerden
Griffier en rentmeester
11 Kwartiersvergadering Maasland, 1592-1823
Inleiding
Historisch overzicht
Griffier en rentmeester
De griffier werd volgens de getuigenverklaring van 1641 door het kwartier benoemd; hiervoor is in de 17e en de 18e eeuw het een en ander te doen geweest, doch bij resolutie van 16 maart 1730 lieten de Staten-Generaal hun pretentie op het benoemen van de griffier vallen en stonden dit toe aan de vergadering zelf, zoals zij dit ook aan Peelland in 1696 hadden toegestaan.
Als eerste taak van de griffier werd in 1641 genoemd het examineren van de rekeningen en het sluiten daarvan tezamen met de gecommitteerden, verder het uitschrijven van de vergaderingen onder opgave van de voor te stellen proposities en het aantekening houden van alles, wat het kwartier raakte; ook zou hij de vergadering op eigen gezag mogen bijeenroepen. In het reglement van 1693 werd aan de griffier niet veel aandacht gewijd; slechts enkele artikelen hielden zich met hem bezig: hij moest de resoluties terstond in extenso opstellen en na goedkeuring in een register schrijven en door alle, bij het besluit aanwezig geweest zijnde leden doen tekenen.
Hij was verder verantwoordelijk voor de goede bewaring in de kwartierskom van de rekeningen en alle andere bescheiden van afwezigheid van de dorpen op de vergaderingen en er voor zorgen, dat de ingediende rekeningen desgewenst door iedereen konden worden geraadpleegd. Het reglement van 1797 bracht hierin geen verandering.
Gedurende de gehele 17e eeuw zijn het steeds de secretarissen van Oirschot geweest, die tot de griffier van het kwartier werden aangesteld.
Tenslotte had het kwartier in de 17e eeuw een rentmeester, wiens taak het volgens de meergemelde getuigenverklaring was om na goedkeuring van de diverse declaraties en vaststelling van de tauxen door gecommitteerden deze grootsgewijze over de dorpen om te slaan, in te vorderen en daarmee de betalingen te doen. Na het aftreden van Abraham Tempelaer werd bij de benoeming van zijn zoon Anthony een instructie vastgesteld, waarbij o.a. werd bepaald, dat de rentmeester gehouden was alle, door de gecommitteerden vastgestelde omslagen aanstonds in te vorderen, zodat de daarop afgegeven ordonnanties tot betaling zonder enig excuus binnen drie maanden betaald zouden kunnen worden, op straffe dat de crediteuren hem voor de betaling gerechtelijk zouden mogen aanspreken. Het was hem verboden anders dan op schriftelijke ordonnantie van de griffier of zijn gemachtigde betalingen te doen en ook werd hem voorgeschreven jaarlijks rekening te doen met overlegging van behoorlijke bewijsstukken. Hieruit blijkt duidelijk, waar de schoen bij zijn voorgangers wrong. Doch ook deze instructie hielp de moeilijkheden niet uit de wereld, want ook zijn opvolgers lieten na hun dood een verwarde administratie achter.
Daar het financieel beheer van de rentmeesters in alle kwartieren in wanorde was geraakt, schafte het reglement van 1693 het rentmeesterschap af en droeg het geldelijk beheer op aan een bij toerbeurt door de schepenbanken aangewezen persoon. Deze moest onder toezicht van schout en gecommitteerden de door hen gemaakte repartities innen, de betalingen slechts doen op ordonnanties, getekend door de schout en drie gecommitteerden, en van alle ontvangsten en uitgaven eens per jaar rekening en verantwoording doen aan de volle kwartiersvergadering.
Door het uitblijven van het arresteren van dit reglement werd het echter niet direct in zijn geheel toegepast. Kempenland stelde na de dood van de laatste rentmeester Doncquers in het laatst van 1693 bij resolutie van 15 juli 1694 een penningmeester aan tot het beheer van de restanten van de overledene, die blijkens diverse resoluties in de laatste jaren geen verantwoording had afgelegd. Naat hem was echter reeds eerder Adriaen van Rijsingen gecommitteerde tot het afwikkelen van moeilijkheden met de weduwe van Doncquers voorganger, waarna hij ook andere zaken te beheren kreeg. Daarna paste men een tijd lang het artikel over de toerbeurt aldus toe, dat iedere bank op zijn tijd een willekeurig persoon kon machtigen voor het financiële beheer, ja zelfs wezen de banken jaren achtereen dezelfde man en wel de griffier aan, zodat van deze een gehele serie rekeningen van 1714-1727 aanwezig is. Dit was nimmer de bedoeling en tenslotte moest ook Kempenland zich schikken en te beginnen met de rekening 1733/34 moest elk dorp, dat aan de beurt was, een regent uit zijn midden aanwijzen, die als rentmeester zou moeten optreden.
Hiermede is dan voorgoed een eind gekomen aan de verwarring in de financiële administratie, waaraan bovendien het strenge toezicht vanwege de Raad van state, als boven gesproken, meewerkte.
De Representanten van het Volk van Brabant gaven in 1796 aan het kwartier weer de bevoegdheid een rentmeester aan te stellen terug. Bij het reglement van 1797 werd bepaald, dat deze aanstelling voor de tijd van drie jaar zou zijn. Van een toezicht van hoger hand werd niet meer gerept.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 2006
Aanwijzingen voor de gebruiker

Kenmerken

Datering:
1592-1823
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch