Van het archief van het College van Commissarissen zijn slechts fragmenten zijn overgebleven; deze zijn in het bestuurlijk archief ingevoegd en wel in deze rubriek onder de nrs. 1012 e.v. Toen in 1811 het bevel tot invoering van de 'burgerlijke stand' werd afgekondigd, hebben de kerkmeesters de daartoe benodigde registers ten raadhuize ingeleverd. Alle registers waren op 4 februari 1812 ter beschikking van het stadsbestuur (H.C.H. Moquette, inventaris van het archief der Kerkmeesters te Rotterdam, p. 41). Bij een latere wetgeving werden ze beschouwd en behandeld als retroacta van de Burgerlijke stand. De entreegelden welke door de nieuwe poorters werden betaald stonden ter verdeling aan de burgemeesters onder elkaar. Er bestaan kwartaaloverzichten van deze inkomsten over de jaren 1748-1768; deze zijn niet door rekenmeesters afgehoord, de gelden werden immers niet aan de stadskas afgedragen. Een vergelijkbaar geval is de inning van gelden voor de ijkschouw door burgemeesters. Deze stukken zijn niet in de financiële archieven opgenomen, omdat we het bestuurlijk aspect ervan hebben laten prevaleren. Enige functies die vanouds aan de raden of burgemeesters toekwamen (zie de algemene inleiding op deze inventaris) komen op deze wijze duidelijk als zodanig aan het licht. Een verantwoording van geïnde exuegelden door de burgemeesters werd niet meer aangetroffen. Men zie ook de archiefjes van belangengemeenschappen van bewoners van dezelfde straat of buurt, z.g. Laanarchieven (1663-1879), waarin men gegevens over Rotterdamse burgers tegenkomt.