14 Stad Steenwijk tot ca. 1811 ( Gemeentearchief Steenwijkerland )
14
Stad Steenwijk tot ca. 1811
Inleiding van het oud-archief der stad Steenwijk
laatste wijziging 03-04-2024
1.094 beschreven archiefstukken
116 gedigitaliseerd
totaal 9.351 bestanden
Inventaris
2.1. Archief van het stedelijk bestuur tot 6 Februari 1795
2.1.17. St-Catharina-gast- of proveniershuis
14 Stad Steenwijk tot ca. 1811
2. Inventaris
2.1. Archief van het stedelijk bestuur tot 6 Februari 1795
2.1.17.
St-Catharina-gast- of proveniershuis
Het beheer en de huishouding van het Gasthuis werden geregeld bij statuten dd. 14 April 1570, 22 Maart 1668 en 21 Februari 1687. * Het dagelijks bestuur was bij het Stadrecht van 1609, cap. I, art. 38, opgedragen aan twee voogden, van wie Schepenen en Raden jaarlijks in Februari den oudsten vervingen en den jongsten continueerden. Tot hunne verplichtinge behoorde het jaarlijks verantwoorden van de ontvangsten en uitgaven aan hunne opvolgers en Schepenen en Raden. Dit bestuur, later uitgebreid tot vier, en in 1688 teruggebracht tot twee personen, werd in 1750 opgedragen aan de twee jongste leden van de Magistraat, als oppervoogden en de twee oudste Gemeenslieden als dagelijksche of loopende provisoren. 1) Tot in het midden der 17e eeuw was één der voogden administrateur. Later benoemden Schepenen en Raden een afzonderlijken rentmeester, die dikwijls verscheidene jaren in functie bleef en van 1750 af verantwoording deed aan Raad en Meente.
Vóór 1570 verleende het Gasthuis huisvesting en. voeding aan arme burgers, burgeressen en burgerkinderen, die door ouderdom of ziekte zelf niet in hun onderhoud konden voorzien. Maar in April 1570 veranderde zijne bestemming. De boerderij werd afgeschaft, geene nieuwe armen meer in de keuken gevoed en de inkomsten verdeeld tot jaarlijksche proven, welke de inwonende behoeftigen in geld, boter, rogge en brandstoffen genoten. Bovendien ontvingen eenige huiszittende armen om de veertien dagen ondersteuning in geld. * Gaandeweg maakten daarna de armen in het gesticht plaats voor burgers en vreemdelingen, die er kost en inwoning kochten en kwam de naam Proveniershuis in gebruik.
Evenals het Kapittel had het Gasthuis met financieele moeilijkheden te kampen, die men in de eerste helft der 18e eeuw trachtte te voorkomen door vereenvoudiging van het huishouden en het opnieuw afschaffen (in 1734) van de na 1570 weer opgerichte boerderij en veehouding. Maar deze en ook de na 1750 aangewende middelen, die de totale ruïne moesten tegenhouden, faalden. In 1752 beklaagden leveranciers en andere schuldeischers zich wegens wanbetaling en wanbeheer aan den Prins-Erfstadhouder en de Staten van Overijsel, met het gevolg, dat op advies en aandrang van de Staten de meeste landerijen werden verkocht en Raad en Meente zich den Hen December 1776, tegen wil en dank verplicht zagen tot liquidatie en opheffing van het gesticht. Zij verzekerden in November 1777 aan de vier nog inwonende kostkoopers, bij contract, een wekelijksch pensioen benevens eene vrije kamer in het gebouw of elders, en verkochten in 1778 de mobilia. De nog overgebleven bezittingen bleven gesteld onder beheer van een rentmeester, wiens jaarlijksche belooning den 4en November 1785 werd verhoogd tot f 31-10-". *
laatste wijziging 03-04-2024
1.094 beschreven archiefstukken
116 gedigitaliseerd
totaal 9.351 bestanden
Kenmerken
Auteur:
P. Berends
Categorie:
laatste wijziging 03-04-2024
1.094 beschreven archiefstukken
116 gedigitaliseerd
totaal 9.351 bestanden