De regeling van zaken, welke Schepenen en Raden en Raad en Meente niet in hunne vergaderingen konden afdoen, droegen zij op aan gecommitteerden. O.a. benoemden zij in 1654 afgevaardigden naar de Staten van Overijsel en in 1753 naar den Prins-Erfstadhouder tot verdediging hunner bedreigde privilegiën, in 1756 eene "commissie ter financie" tot regeling der invordering van de in redemptie verkregen provinciale middelen, in 1785 gecommitteerden tot ontgraving der stadsgracht en den herbouw van de bruggen voor de stadspoorten Inv. n°. 194., in 1750, 1774 en 1784 commissies tot inventariseering van het archief Inv. n°. 60. en in 1781 eene commissie tot liquidatie van de wederzijdsche vorderingen van de provincie, de stad en het gast- of proveniershuis. Slechts de laatstgenoemde commissie heeft een eigen archief, bestaande uit een register harer besognes, nagelaten. De anderen deden van hunne bemoeiingen rapport of rekening en verantwoording aan de Magistraat.
De commissie van liquidatie werd benoemd, ten einde te kunnen voldoen aan het verlangen van den Prins-Erfstadhouder om te worden ingelicht omtrent den staat en de mogelijkheid tot weder-oprichting van het voormalige gast- of proveniershuis. Zij hield slechts drie bijeenkomsten. In de eerste besloot zij tot registratie der resolutiën van de Magistraat, welke aanleiding tot hare verkiezing hadden gegeven, terwijl de besognes van hare tweede en derde bijeenkomst de vereffening der wederzijdsche vorderingen van het gasthuis en de erfgenamen van Jacob Cent betreffen.