Uw zoekacties: Oude archieven van Kuinre en Blankenham 1594-1849

132 Oude archieven van Kuinre en Blankenham 1594-1849 ( Gemeentearchief Steenwijkerland )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1.1. De heerlijkheid en latere gemeente Kuinre
132 Oude archieven van Kuinre en Blankenham 1594-1849
1. Inleiding
1.1.
De heerlijkheid en latere gemeente Kuinre
De tegenwoordige gemeente Kuinre vormt de rest van het in de Middeleeuwen uitgestrektere gebied van de heren (graven) van Kuinre, die reeds in de 13e eeuw genoemd worden. Misschien zijn zij oorspronkelijk bisschoppelijke dienstmannen geweest, althans in 1118 bezat de bisschop van Utrecht in deze streken een huis. Maar in het eind der 13e eeuw voeren de heren van Kuinre reeds een eigen politiek in de strijd tussen de bisschop, de graaf van Holland en de Friezen. Eigen muntslag geeft een weerspiegeling van hun macht en zelfstandigheid *  .
In 1407 evenwel wist de bisschop door koop (weer) in het bezit te komen van de heerlijkheid, althans van het vastelandsgedeelte. Hij stelde een kastelein aan, om het voor de verdediging van het Oversticht zo belangrijke slot te bewaren. Tot in de 16e eeuw bleef het kasteleinschap een afzonderlijk ambt, maar in verband met de sloping van het kasteel, werd het in 1535 gecombineerd met het drostambt van Vollenhove en dit is sindsdien zo gebleven.
Alvorens Kuinre aan de bisschop (terug)kwam, had heer Herman van Kuinre in 1385 aan de bewoners een buurrecht geschonken, of eigenlijk bevestigd, wat in de voorafgaande jaren geworden was *  . Tot 1795 toe zijn in de bestuursorganisatie nog de sporen van dit oude recht te herkennen, vooral wat de verkiezing der magistraten betreft *  .
De heer van Kuinre, later dus de kastelein en sinds 1535 de drost van Vollenhove, stelt nl. een schout en een schepen aan, de schout stelt zelf weer een schepen aan en ten slotte de buren een derde. Overigens behandelt het buurrecht voornamelijk rechtszaken.
Tot ± 1600 vormt de heerlijkheid een afzonderlijk schoutambt. Dan wordt Kuinre met Blankenham gecombineerd. Sindsdien moet onderscheid gemaakt worden tussen schoutambt en heerlijkheid. Het schoutambt Kuinre en Blankenham omvatte nl. de heerlijkheid Kuinre en het kerspel Blankenham, welke vrijwel overeenkomen met de tegenwoordige gemeenten, althans aan de landzijde. Aan de zeekant is veel land weggeslagen.
Het bestuur der heerlijkheid bestond vanaf het begin der 17e eeuw (voor die tijd is het niet nauwkeurig bekend) uit een schout, drie schepenen, later burgemeesters genoemd, en de (gezworen) meente of het college der zestienen.
De schout was in het heerlijkheidsbestuur eigenlijk alleen secretaris, maar had door zijn positie ook stem gekregen in de vergaderingen. De schepenen (burgemeesters) werden, overeenkomstig de buurbrief van 1385 aangewezen door drost, schout en meente. De drost- en schoutburgemeesters werden voor hun leven gekozen, de meenteburgemeester voor twee jaar, maar deze was herkiesbaar. De meenslieden of zestienen werden voor hun leven gekozen door schout, burgemeester en meente. Uit de meente werden weer twee volmachten gekozen voor het financieel beheer. Ze hadden twee jaar zitting, elk jaar trad één af; herkiezing kwam niet voor, tenminste niet dadelijk.
Schout, burgemeesters en meente vergaderden gemeenschappelijk voor afhoring der rekeningen, verkiezingen en andere belangrijke heerlijkheidsaangelegenheden. De minder belangrijke zaken, als verlening van burgerrecht, benoemingen van koster, doodbidder enz. regelden schout en burgemeesters alleen.
Het schoutambt was voornamelijk een rechterlijke instelling. Vóór 1600 hadden ook de schepenen van Kuinre aandeel in de rechtspraak gehad, daarna sprak de schout alleen recht, met twee keurnoten als bijzitters.
Toch had ook de schout bestuursbevoegdheden b.v. de uitvoering van sommige provinciale besluiten, vooral in Blankenham, dat als kerspel niet zo'n gespecialiseerd bestuur had als Kuinre als heerlijkheid.
Het jaar 1795 bracht ook in deze streken gewichtige veranderingen. Reeds in februari vinden we in Kuinre een municipaliteit van drie leden. Zij benoemden hun vroegere schout tot secretaris en tijdelijk schout en zonden een hunner naar Zwolle naar de Overijsselse Volksvertegenwoordiging.
In april kwam er een andere municipaliteit met waarschijnlijk dezelfde bevoegdheden, welke overigens door het ontbreken der resoluties niet bekend zijn.
De municipaliteit van Kuinre bleef tot 1803 bestaan, maar werd in 1798 gezuiverd door speciaal voor dat doel gezonden agenten. De nieuwe leden waren verplicht evenals alle dienaren de eed van afkeer van stadhouderschap, aristocratie, regeringloosheid en federalisme af te leggen.
Maar ook dit bestuur was geen lang leven beschoren. Bij besluit van het Departementaal bestuur van Overijssel d.d. 14 febr, 1803 werden art. 65 en 66 van het Departementaal Reglement, dat bepaalde, dat de besturen in de plaatsen waar voor 1795 burgemeesters zijn geweest, behoudens enige veranderingen op dezelfde voet zullen worden teruggebracht, in werking gesteld. Voor Kuinre werd het aantal burgemeesters op vier bepaald, de eerste keer aan te stellen door het Departementaal Bestuur. De nieuw benoemde burgemeesters moeten binnen twee maanden een regeringsplan inzenden, zoveel mogelijk in de geest van vóór 1795. Pas aan het einde van het jaar kwam dit plan bij het Dep. Bestuur binnen: het plaatselijk bestuur bestaat uit vier burgemeesters en een schout. Een van de burgemeesters is president. Dit wisselt om de drie maanden. Ze hebben dezelfde bevoegdheden als vóór 1795, maar leggen geen belastingen op dan met goedvinden van den schout en het Departementaal Bestuur. In vacatures wordt voorzien door de burgemeesters zelf en de schout onder goedkeuring van de drost van Vollenhove. Elk jaar doen ze op 31 December ten overstaan van de schout rekening en verantwoording van hun administratie. Of dit plan is goedgekeurd, blijkt niet. Toch zal het wel zo ongeveer zijn uitgevoerd. Alleen valt op, dat de schout het financieel beheer voert en rekening doet ten overstaan van de burgemeesters. Merkwaardig is, dat ter zelfder tijd ook nog volmachten voorkomen voor het financieel beheer. Wat nu de taak van de schout en wat die van de volmachten is, is niet duidelijk.
In 1811 vond weer een grote verandering plaats. Een uniforme regeling voor het platteland kwam tot stand. In april werden Kuinre en Blankenham gecombineerd tot één gemeente onder één maire, die na de omwenteling van 1813 schout genoemd werd, bijgestaan door municipale raden. Hiervan waren er vijf uit Kuinre en vier uit Blankenham. De inwoners van laatstgenoemde plaats wisten evenwel in 1818 gedaan te krijgen, dat van hun gebied een afzonderlijke gemeente gevormd werd. De schout (burgemeester) bleef evenwel aan het hoofd van beide gemeenten en deze situatie heeft tot 1973 voortbestaan *  .
1.2. Het kerspel Blankenham
1.3. De Buitenpolder achter Kuinre
1.4. Het Bedijkte Rondebroek
1.5. De archieven

Kenmerken

Auteur:
W.J. Formsma, A.J. de Raat-Giljam, C. van Heel (redactie)