Uw zoekacties: Firma Van Heek & Co. te Enschede en de N.V. Boekelosche Stoombleekerij

0166 Firma Van Heek & Co. te Enschede en de N.V. Boekelosche Stoombleekerij ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Voorwoord
Het beeld van de texielindustrie is niet altijd even gunstig. Zoals met alle industrieën die opkwamen in het midden van de vorige eeuw zijn de spinnerijen en weverijen aangedreven door stoom, steeds het voorbeeld van uitbuiting geweest. In de tijd gezien is niet alles negatief. Wat zou er van Twente geworden zijn zonder industrie? De migratie van het platteland naar de steden waar werk ontstond door de vestigingen van fabrieken naar het voorbeeld van de ontwikkelingen in de bakermat van de industriële revolutie: Lancashire. De gebouwen, waarvan er nu nog enkelen staan, zijn veelal opgetrokken naar Engels model. Industriële monumenten zijn nu omgevormd tot flatgebouw of museum, en van de eens rokende schoorstenen die de horizon beheersten, staan er nu nog drie.
Naast gietijzer en steen zijn er de archieven. De geschreven historie en de met zoveel zorg en akuratesse bijgehouden dagelijkse gang van zaken geven het juiste inzicht in het fabrieksleven van toen. Duizenden waren afhankelijk van de leiders van de familiebedrijven goed of slecht. Wanneer ondernemingen groeien, samengaan, verkocht of gekocht, is dit duidelijk zichtbaar in de boeken, en wanneer tijdig gered van verbranding of vernietiging, worden deze "boeken" de archieven die voor het nageslacht de bron zijn voor de historie en het geweten. Niet vaak is er zo duidelijk sprake van een begin en een eind. Van Heek & Co van 1859 tot het beëindigen van de produktie in 1968 honderdnegen jaar één grote onderneming! Vele bedrijven zijn in die tijd ook gesticht met familieleden aan het hoofd onder leiding van Van Heek & Co.
Het is de verdienste van enkelen en van de medewerkers van het Rijksarchief in Overijssel te Zwolle dat de archieven van Van Heek & Co en gelieerde bedrijven bewaard zijn gebleven en toegankelijk gemaakt. Immers het proces van beëindigen van een gehele industrietak gaat met enorme emoties gepaard.
Wat is er over? Dr. van Schelven heeft in 1984 net op tijd zijn boek "Onderneming en familisme" het licht doen zien. Met dat boek in de hand en deze inventaris ernaast is de geschiedenis grijpbaar voor een ieder.
De Weele, 22 september 1996. J.B. van Heek, voorzitter van de Stichting. Edwina van Heek
1.1. Geschiedenis van de ondernemingen
door A.L. van Schelven
1.1.1. Van Heek & co
0166 Firma Van Heek & Co. te Enschede en de N.V. Boekelosche Stoombleekerij
Inleiding
1. Voorwoord
1.1. Geschiedenis van de ondernemingen
1.1.1.
Van Heek & co
(H.J. van Heek en Zonen, H.J. en H. van Heek, Van Heek & Co, Van Heek & Co N.V., VEHACé bv.)
Hendrik Jan (1815 - 1872), Herman (1816 - 1882) en Gerrit Jan (1837 - 1915) van Heek te Enschede gingen, te rekenen van 1 januari 1859, een vennootschap aan met als doel het fabriceren van katoenen of ander stoffen, het deelnemen in publieke of private handelsondernemingen en het drijven van koophandel in het algemeen. Als oprichters van de firma Van Heek & Co bepaalden zij dit in een op 29 maart 1859 voor notaris Wilmink te Borne verleden akte. Het drietal bouwde hiermee voort op de activiteiten van hun grootvader en zijn zoons. De grootvader Hendrik Jan van Heek (1759 - 1809) vestigde zich, afkomstig uit Delden, in 1778 in Enschede en na een huwelijk met de vermogende fabrikeursdochter Engelbartha Lasonder ging hij tot de kring behoren, die al decenniën lang leiding gaf aan de textielnijverheid aldaar. Zijn zoons Gerrit Jan (1780 - 1851) en Helmich (1785 - 1847) legden na hem de grondslag voor een aantal textielbedrijven, die allen hun oorsprong hebben in de firma H.J. van Heek en Zonen. Deze begonnen zij waarschijnlijk in 1811, toen de boedel van de eerste Hendrik Jan was verdeeld. Deze firma werd in 1859 ontbonden, waarbij de toenmalige firmanten, hun zoons, ieder hun eigen weg gingen. Aanleiding hiertoe was dat rond het midden van de 19e eeuw de fabrikeurs in Twente, die tot dan afhankelijk waren geweest van thuis werkende handwevers, nu de kans schoon zagen om over te gaan op fabrieksmatige produktie met stoomkracht. Zo stichtte het in het begin genoemde drietal de firma Van Heek & Co, terwijl hun neef Hendrik Jan GJzn (1830 - 1875) in hetzelfde jaar op het Schuttersveld met zijn broers de firma Gebr. van Heek begon. Ook zij gingen, zij het op kleiner schaal en in later jaren, op stoom over.
Voor en na de ontbinding van de eerste firma voerden twee van de drie latere oprichters van Van Heek & Co nog een eigen firma, nl. H.J. en H. van Heek, die van 1847 tot 1875 bestond. Op die manier wilden zij waarschijnlijk hun financiële positie in geval van een te verwachten ontbinding versterken; later brachten zij er hun persoonlijke niet-textielzaken in onder. Van Heek & Co begon de produktie in 1860 met 57 getouwen. Zeven jaar later telde het bedrijf een spinnerij met 15.100 spillen en een weverij met 660 getouwen. Zo was Van Heek & Co de grootste van Enschede en op twee na de grootste van Twente. Ten gevolge van branden werden de spinnerijen geregeld vernieuw en uitgebreid, terwijl ook de weverijsector bleef groeien. Om de toenemende produktie van doek voor de Indische markt de noodzakelijke nabewerking te kunnen geven werd in 1888 een blekerij-afdeling in Boekelo gebouwd met H.J.E. (1864 - 1930) en W.H. (1865 - 1929) van Heek als directeuren. Dit onderdeel van het Enschedese bedrijf werd in 1895 een zelfstandige vennootschap met Van Heek & Co als enige aandeelhouder, om in 1897 na de stichting van Rigtersbleek een joint-venture van beide ondernemingen te worden. In die jaren werd ook een begin gemaakt met de verwerking van afvalgarens ten behoeve van het weven van de z.g. Afrikadekens. Dit artikel zou een belangrijk onderdeel worden van het Van Heek & Co assortiment. In deze afdeling, "Kremersmaten", ontstond in 1902 het langdurige en diepgrijpende conflict tussen firmanten en arbeiders.
De personele bezetting van de firma was inmiddels gewijzigd. Na het overlijden in 1872 van Hendrik Jan waren Helmich van Heek (1845 - 1902) en Abraham Ledeboer (1842 - 1897) in de firma opgenomen. De laatste was een zoon van de zuster der oprichters, die als "co" met ingang van 1864 een aandeel in de zaken had gekregen en deelgerechtigd was in winst of verlies. Leden van de familie Ledeboer zouden tot vrijwel het einde firmant of directeur van Van Heek & Co zijn. G.J. van Heek, de oudste firmant van de firma, stichtte met zijn zoon Jan Herman (1877 - 1957) in 1897 een onderneming G.J. van Heek & Zonen, het later Rigtersbleek, voor zijn jongste drie zoons: Jan Herman, Gerrit Jan (1880 - 1950) en Arnold Helmig (1882 - 1972). Rond de eeuwwisseling was er een nieuwe wisseling van de wacht. Na het overlijden van Abraham Ledeboer in 1897 werden Jan Bernard (1863 - 1923) en Ludwig (1871 - 1931) van Heek firmant; vijf jaar later aangevuld met Herman van Heek (1876 - 1930) en Abraham Hendrik Ledeboer (1877 - 1966). Dit viertal, met de "chef" G.J. van Heek, leidde het bedrijf tot na het eerste kwart van de twintigste eeuw.
De jaren voor, tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog vormden de grote bloeiperiode van de firma. Halverwege het interbellum werd een drietal nieuwe firmanten in de firma opgenomen, nl. in 1926 Helmich B.N. Ledeboer (1892 - 1979) en een jaar later Helmich van Heek (1902 - 1990) en Abraham Ledeboer (1903 - 1944). Met hun senior A.H. Ledeboer vormden zij de directie van Van Heek & Co, toen de firma per 1 januari 1935 omgezet werd in een naamloze vennootschap. Hierbij was de voornaamste overweging dat de aanzienlijke verliezen, die de onderneming van 1930 af kreeg te dragen, vrijwel volledig op het eigen vermogen van de onderneming werden verhaald. Door een andere juridische structuur werd aan die directe aanslag op de vermogensinbreng van de firmanten een einde gemaakt. Deze wisselden nu hun deposito's geheel of gedeeltelijk in voor aandelen Van Heek & Co. Het zo gevormde aandelenkapitaal was echter volgens het oordeel der accountants te gering en de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen (deposito's) hun inziens ongunstig. Daarbij kwam nog dat het deposito van de firmant L. van Heek, overleden in 1931, samen met zijn aandeel in het aansprakelijk kapitaal, na zijn overlijden door de erfgenamen werd opgeëist. Dit in tegenstelling met de gebruikelijke gang van zaken na het overlijden van een firmant. Maar reeds in 1926 had hij, uit ontstemming over het feit dat zijn oudste zoon geen opname in de firma waardig was gekeurd, een eigen onderneming L. van Heek & Zonen N.V. te Losser opgericht.
President-commissaris van de nieuwe vennootschap Van Heek & Co N.V. was van 1935 tot 1957 dr. J.H. van Heek, directeur en later commissaris van N.V. Rigtersbleek v/h G.J. van Heek & Zonen. Zijn taak hield in, met een aantal familieleden als mede-commissaris, toe te zien op het reilen en zeilen van de vennootschap aan het einde van de jaren dertig en daarna. Zowel in economisch als in sociaal opzicht was het interbellum een zorgvolle tijd voor het bedrijf. Bij de twee grote conflicten in de Twentse textielindustrie, nl. in 1923 - 1924 (8 maanden) en 1931 - 1932 (haast 5 maanden) speelde de firma een vooraanstaande rol. Ook in de jaren daarna wist zij op sociaal terrein van geen toegeven. In economisch opzicht betekende, naast de economische wereldcrisis, de opkomst van Japan als textielproducent de grootste zorg, vooral daar Van Heek & Co als één van de vijf grote nederlandse witwevers vrijwel de helft van zijn produktie in Oost-Azië afzette. Bepaalde vormen van samenwerking, zoals de Manex, en een zeker overheidsingrijpen, moesten hier uitkomst bieden. Toch concludeerde reeds in die jaren een enkeling dat er in Europa en dus ook in Nederland sprake was van een structurele overcapaciteit in de textielproductie. Japan had voor goed vaste voet gekregen op de traditionele markten in die gebieden. Na de Tweede Wereldoorlog zou dat voor een ieder duidelijk en voelbaar worden. In technisch opzicht werd er in belangrijke mate gemoderniseerd door de bouw van de weverij Rondweg, waar slechts moderne weefautomaten werden geplaatst, terwijl ook de spinnerij-sector van technische nieuwigheden werd voorzien.
Gedurende de oorlogsjaren trachtte de directie met het middenkader en het personeel, voorzover nog aanwezig, het bedrijf gaan de te houden. De fabrieksgebouwen bleven in hun geheel gespaard. Eén van de directeuren, A. Ledeboer, kwam in 1944 in Duitse gevangenschap om en ook twaalf ander personeelsleden overleefden de oorlog niet. De eerste tien jaren na de Tweede Wereldoorlog betekenden voor Van Heek & Co een tijd van herstel en gedeeltelijke vernieuwing. Nieuwe directeuren traden toe: in 1948 drs. H.J. Geerkens en in 1959 mr. H.J. Talsma. Door deze benoemingen werd met de aloude traditie gebroken dat slechts familieleden firmant of directeur van de onderneming konden zijn. In economisch opzicht boden zowel de na-oorlogse inhaalvraag als de hausse tengevolge van de Korea-crisis een mogelijkheid de noodzakelijke moderniseringen en uitbreidingen te bekostigen. Maar deze aanvankelijke gunstige situatie was niet van lange duur en groeiende zorgen kwamen er voor in de plaats. Vooral na 1955 werd duidelijke dat de structurele overcapaciteit van de Westeuropese textielindustrie, het wegvallen van de traditionele Indonesische markten, het inwerking treden van de Europese Economische Gemeenschap en de opkomst van lage-lonen landen de toekomst van de onderneming ingrijpend zouden bepalen. Het werd zo duidelijk dat de gehele Nederlandse katoenindustrie zou moeten overgaan tot een sociaal-economisch verantwoorde capaciteitsvermindering. Van Heek & Co zocht allereerst een uitweg in de richting van productiviteitsbevordering, technische modernisering en reorganisatieplannen. In dit kader werd zelfs in 1956 besloten tot de bouw van een hypermoderne weverij, waarin echter te smalle getouwen werden geplaatst.
In 1957 zocht men ook naar een oplossing van de problemen door fusie. Vier pogingen werden daartoe over een tijdvak van zeven jaar ondernomen. De laatste mondde per 1 januari 1965 uit in een door de bank geforceerd samengaan van Van Heek & Co N.V., N.V. Nico ter Kuile en Zonen, N.V. Rigtersbleek v/h G.J. van Heek & Zonen en N.V. A.J. ten Hoopen en Zoon. Het initiatief ervoor lag bij Rigtersbleek, dat drie dochterondernemingen kende, nl. Jansen & Tilanus, Erka en een Breierij- en Confectiefabriek in 's- Hertogenbosch. Dan was er nog een belang van 50% in de Textielfabriek Posterholt. De in dit bedrijf in 1962 ontstane moeilijkheden bracht Rigtersbleek tot de overtuiging dat het eigen voortbestaan slechts mogelijk was door samenwerking met een andere spin- of weefonderneming, om van daaruit de activiteiten in de perken. Dat bracht voor hen Van Heek & Co weer in het beeld. Dat beeld was overigens nog gecompliceerder geworden doordat Rigtersbleek in september 1963 de bontweverij van Nico ter Kuile had overgenomen, die de eigen ingekrompen produktie in het in 1954 overgenomen bedrijf van Ten Hoopen in Neede wilde concentreren. Samen met Van Heek & Co waren Rigtersbleek en Nico ter Kuile drie verliesgevende en zich reorganiserende ondernemingen, waarvan de liquiditeitsontwikkeling in negatieve richting door één en dezelfde bank, nl. de Twentsche Bank, met argusogen gevolgd werd. In de nieuwe opzet werd Van Heek & Co houdstermaatschappij en ook werkmaatschappij, terwijl de aandelen van de drie anderen omgewisseld werden in aandelen van de holding. De negen directeuren van de vier partners gingen de directie vormen van de nieuwe onderneming, waarbij H.J. Geerkens, H.J. Zeggelt en H. van Joolen belast werden met de dagelijkse leiding.
De nieuwe onderneming kreeg nauwelijks respijt om de consequenties van de nieuwe aanpak - "contractie en concentratie" - te trekken. Op 4 april 1967 werd aan het bedrijf en buitenwereld bericht dat meer dan 2/3 van het totale personeelsbestand zou worden ontslagen. Om deze forse ingreep mogelijk te maken was de overheid bereid een krediet van ? 10 miljoen te garanderen mits de saneringsplannen werden uitgevoerd en de directie tot Zeggelt en Van Joolen zou worden ingekrompen. Dit was het begin van het einde van het Van Heek & Co imperium. Op 4 juni 1968 namen alle produktie-activiteiten een einde, een enkel profitabel onderdeel werd verkocht en een begin gemaakt met het van de hand doen van het onroerend goed. In 1972 gaf men het praedicaat "Koninklijk" terug en werd de naam gewijzigd in VEHACé B.V.. Aandeelhouders besloten op 19 juni 1981, nadat aan alle verplichtingen was voldaan, de onderneming te liquideren.
Gegevens, die inzicht kunnen geven over het produkten-pakket van Van Heek & Co, bestaan er alleen over de periode 1927 - 1939, althans voor zover hieruit iets te leren valt over de verdeling van de omzet over binnen- en buitenlandse markten. Hieruit blijkt dat in 1927, een betrekkelijk normaal jaar, 32% van de produktie afgezet werd op de binnenlandse markt, 54% in consignatie werd verzonden en 14% rechtstreeks naar andere buitenlandse markten. Deze laatste kunnen òf Europese geweest zijn òf bijv. Afrikaanse of Zuid-Amerikaanse. In ieder geval bleef in dat jaar minder dan de helft van de produktie in Nederland. In consignatie verzenden was een veel gevolgde methode van de z.g. witwevers, de (vijf) grote textielproducenten, die hoofdzakelijk doek, ongebleekt, gebleekt of geverfd, produceerden voor de Indische markt. Dit doek werd naar handelshuizen overzee verzonden, die het dan voor rekening van de wever voor door hem vastgestelde prijzen verkochten aan wederverkopers. "Internatio" was de voornaamste relatie van Van Heek & Co op dit gebied. De leveranties voor de Indische markt waren in 1863 begonnen, toen aan Van Heek & Co door de Nederlandsche Handelsmaatschappij de levering van katoenen manufacturen toegewezen werd voor een totale waarde van ? 19.440,-. Dit bleek een groeiende markt te worden, eerst nog door bemiddeling van de NHM, later rechtstreeks. In 1881 bouwde Van Heek & Co een nieuwe weverij speciaal voor dit artikel, de cambrics, met 200 getouwen; in 1884 werd deze weefcapaciteit nog eens uitgebreid met 480 dergelijke getouwen in de weverij Nieuw-Engeland. In dat kader werd ook de capaciteit om te bleken verruimd: de Boekelosche Stoombleekerij. Eerst in 1888 een onderafdeling van het eigen bedrijf en na 1895 een joint-venture met Rigtersbleek.
In de jaren twintig had men niet voldoende eigen geweven doek om aan de overzeese vraag te voldoen, op grond waarvan men overging tot converter-activiteiten. Deze hielden in dat elders ongebleekt doek werd gekocht, dat in eigen beheer en met name in Boekelo werd gebleekt en gefinisht om via de eigen consignatie-kanalen te worden afgezet. In 1939 blijkt 71% van de produktie in het binnenland te zijn afgezet, 10% in het buitenland en nog 19% via consignaties. In het tijdvak sinds 1927 was daarbij de totale omzet van ? 18 miljoen gehalveerd tot ? 9 miljoen. Hieruit blijkt dat de positie van Van Heek & Co - en ook van de gehele Nederlandse textielindustrie - drastisch ten ongunste was veranderd. Ten eerste doordat de Japanse textielindustrie haar positie op de Oost-Aziatische markten aanzienlijk verstevigd had. Ten tweede doordat, als een gevolg daarvan, de Europese textielproducenten elkaar heviger dan voorheen én daar én elders in de wereld én ook in Europa beconcurreerden. Ten derde deden de Nederlandse textielondernemingen dat ook nog elkaar in Nederland. Om een dam op te werpen tegen de Japanse concurrentie in Indië gingen de witwevers samenwerken in de Manex, een combinatie voor de gecontingeerde export naar Nederlands-Indië. Hierdoor kon een klein gedeelte van de cambrics-markt behouden blijven. Een ander belangrijk onderdeel van de produktie waren de Afrika-dekens. In 1890 was hiermee begonnen door de opstelling van de eerste chapon-spinmachines op Kremersmaten. Dit was een technische nieuwigheid ter verwerking van kortvezelige katoenafval, waarvoor een in Twente geheel onbekend machinepark werd gebruikt.
Dankzij arbeidsbesparende technieken en voortdurende loonbesparingen slaagde men er in op de buitenlandse markten te concurreren. Wel leidde dit alles tot het langslepende (arbeidsconflict, waarbij vooral de firmant J.B. van Heek een vooraanstaande rol vervulde. In de jaren dertig kwam er aan de produktie van Afrika-dekens een einde, waarvoor in de plaats de wollenstoffen-produktie kwam, een novum in deze van oudsher op katoen georiënteerde wereld. Dankzij een overzicht uit 1965 - tijdens de fusie opgemaakt - is er enig inzicht in het artikelenpakket van die tijd. Graslinnen met het merk Favorita was een belangrijk onderdeel, met dweilen, moltons en wafeldoekjes als erfgenamen van de dekenweverij. Die leefde ook nog voort in een recent opgezette celvezelproductie. Dan een tentenfabricage onder het merk Safari en de dames- en heren-wollenstoffen. Dit alles vormde een commercieel moeilijk te beheren assortiment.
Voor de financiering van de bedrijfsvoering heeft de firma Van Heek & Co gedurende haar gehele bestaan nimmer een beroep behoeven te doen op door de bank verleende kredieten. Het vermogen was zelfs zo aanzienlijk, dat dit ook aangewend kon worden voor deelnemingen in andere ondernemingen belegging in effectenbezit. In de tijd van de naamloze vennootschap en met name na de Tweede Wereldoorlog was dat geheel anders. Tot 1935 beschikte de onderneming altijd over voldoende eigen en langdurig tijdelijk vreemd vermogen, bestaande uit de inbreng der firmanten en uit deposito's, hoofdzakelijk afkomstig van de erfgenamen van vroegere firmanten en in beperkte mate van personeelsleden en boeren. Sterke familiezin maakte de leden der familie bereid deze gelden ter beschikking van de onderneming te stellen. Daarenboven was het voordelig: over het gehele bestaan van de firma gerekend was de gemiddelde rentabiliteit van de deposito's 6.3%, terwijl deze voor de niet-aflosbare staatsschuld 3.7% bedroeg. Dit vermogen was echter zo aanzienlijk dat het slechts voor een gedeelte benut behoefte te worden voor de normale bedrijfsvoering. Het kon dan ook besteed worden aan deelnemingen of belegging in effecten. Deelnemingen waren deels bedrijfsgebonden, deels van familiaal karakter. De deelneming in M. van Delden & Co dateerde van voor 1859, terwijl die in de voorganger van N.V. ter Horst & Co in Rijssen teruggaat tot 1844.
Beiden waren van oorsprong bedrijfsgebonden, die in de Boekelosche Stoombleekerij en in de Spinnerij Oosterveld van de familie Ledeboer waren wel bedrijfsgebonden, maar ook niet vreemd van familiale aspecten. In de vroege jaren van de firma waren er ook deelnemingen in de Enschedesche Katoenspinnerij en de Nederlandsche Stoombleekerij, waarvan firmanten dan ook commissaris waren. Een uitgesproken familiaal karakter hadden de deelnemingen in Ledeboer Brothers & Co in Manchester, in G. van Delden te Gronau en in de Westfälische Jutespinnerei und -Weberei in Ahaus. De deelnemingen in de beide Van Delden-ondernemingen werden door deze in 1922 en 1923 met vrijwel waardeloze marken afgekocht. Het effectenbezit was allerminst bedrijfsgebonden, behalve misschien de deelneming in de Twentsche Bank. Samengenomen met de post deelnemingen had de onderneming in 1934 ruim 30% van haar vermogen aangewend in richtingen, die niet al te veel van doen hadden met de eigenlijke bedrijfsuitoefening. Het op grote schaal en voor risico van de onderneming beleggen van vermogen buiten het bedrijf van deposito's moet voor de familieleden een aantrekkelijke zaak zijn geweest. Waardedalingen van de effecten, bijv. na de beurskrach van 1929, kwamen voor rekening van de onderneming, daar de nominale waarde van de deposito's ongewijzigd bleef.
Bij de wijziging van de onderneming in een naamloze vennootschap werd een deel van de deposito's omgezet in aandelen, maar in mindere mate dan de accountants gewenst achtten. Ook deelnemingen en effectenbezit werden voorlopig gehandhaafd. De accountants wezen erop dat op deze wijze de verhouding tussen het eigen en vreemd vermogen ongunstig bleef. In 1946/47 en in 1952 werd het aandelenkapitaal wel uitgebreid, maar in het laatste geval kwamen de middelen hiertoe niet van de houders van deposito's maar voor een groot gedeelte uit "bevriende kring", namelijk Rigtersbleek, Ter Horst en de Twentsche Bank. Het afstoten van deelnemingen en effectenbezit kwam pas veel later op gang. Van het moment af dat de onderneming met steeds grotere financiële problemen werd geconfronteerd, werd bijv. voor investeringen een beroep gedaan op leningen, waarnaast ook het rekening-courant krediet een steeds grotere rol ging spelen. Al van 1950 af heeft Van Heek & Co vrijwel onafgebroken te kampen gehad met een tekort aan liquide middelen. De oorzaak van die problemen lag in tegenvallende resultaten en sterk gestegen voorraden. De liquiditeitsproblematiek legde twee fundamentele zwakheden bij Van Heek & Co bloot. Dat was de vermogensstructuur - de verhouding eigen/vreemd vermogen - en daarnaast het beslag dat niet-direct gebonden activiteiten - deelnemingen en effecten - legden op het ondernemingsvermogen. Beide zwakke plekken vonden hun verklaring in het feit dat Van Heek & Co te lang heeft vastgehouden aan het besloten familiekarakter. Historische overwegingen en gevoelsargumenten waren een dusdanige psychische ballast dat vrijwel alle pogingen tot gezondmaking van de vermogensstructuur van de onderneming zich kenmerkten door halfslachtigheid. Na 1960 is Van Heek & Co niet meer uit de rode cijfers gekomen. Maar ook na de fusie begon men met een liquiditeitstekort. Ondanks alle pogingen tot herstel en zelfs overheidssteun was de liquidatie in 1981 onvermijdelijk.
Van Heek & Co was, zoals alle Twentse textielondernemingen in de firma-fase, een familie- onderneming. Het waren bedrijven, waarvan het vermogen op de zeggenschap in handen was van een relatief kleine groep van personen met onderlinge banden van bloedverwantschap. De historische situatie aan het begin van de industrialisatie maakte dit eigenlijk onvermijdelijk indien men wilde slagen in de begonnen economische activiteit om materiële en sociale zekerheid te garanderen voor de familieleden in komende generaties. Deze omstandigheid leidde er vaak toe dat de onderneming beschouwd werd als familiaal bezit en inkomstenbron met als afgeleide daarvan een funktie tot produktie en dienstverlening, het z.g. familisme. Familiebelangen en ondernemingsbelangen waren niet alleen nauw verstrengeld in de familie der eigenaren, maar in het begin bij de arbeidersgroep en in de wereld van toezichthouders en kantoorbedienden.
1.1.2. N.V. Boekelosche stoombleekerij
1.1.3. G.J. van Heek & Zonen
1.1.4. Nico ter Kuile & Zonen
1.1.5. N.V. v/h A.J. ten Hoopen en Zoon
1.1.6. Jansen & tilanus n.v
1.2. Inventarisatie van de archieven
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1817 - 1968 (1979)
Omvang archiefblok:
132,3 meter(s)
Voorwaarden voor raadpleging en gebruik:
Stukken van persoonlijke aard jonger dan 75 jaar en sommige andere stukken (overige archiefbescheiden) jonger dan 50 jaar kunnen alleen geraadpleegd worden met schriftelijke toestemming van de eigenaar.
Stukken van persoonlijke aard die een openbaarheidsbeperking hebben van 75 jaar bevinden sinds 2011 bij de stichting Edwina van Heek te Enschede
Opmerkingen:
De stukken afkomstig van de familie Van Heek uit de periode 1841 - 1955 (inventarisnummers 3714 - 3982) zijn in 2011 overgedragen aan de Edwina van Heekstichting in Enschede
Toegang:
Bordewijk, H., A.J. Mensema en P.F. Schevenhoven, Van Heek & Co., 1817 - 1968 (1979), en de N.V. Boekelosche Stoombleekerij, 1888 - 1965, 1817 - 1968 (1979) , Zwolle (1996).