Uw zoekacties: Burgerlijk Armbestuur, Vlijmen, 1811-1953

0211 Burgerlijk Armbestuur, Vlijmen, 1811-1953 ( Streekarchief Langstraat Heusden Altena )

 

In een inventaris staat beschreven welke stukken er allemaal in het archief aanwezig zijn, maar vaak ook een korte geschiedenis van het archief. Bij ‘Kenmerken’ vindt u de pdf-versie van de inventaris en algemene informatie over het archief. Bij ‘Beschrijving van de series en archiefbestanddelen’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden, gegroepeerd in hoofdstukken/rubrieken. Door op het plus-tekentje te klikken voor een beschrijving van een hoofdstuk/rubriek gaat u steeds een niveau dieper in de inventaris.

 

Hoe zoekt u door een inventaris?

 

Klik op de zoekbalk, bekijk eventueel eerst de ‘Zoektips’ linksonder in het zoekscherm en tik vervolgens uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’. Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken  waar de zoekterm in voorkomt.

 

Wanneer u op een ‘Gevonden archiefstuk’ klikt, verschijnt een meer gedetailleerde beschrijving met rechts ook een aantal icoontjes in beeld. Het meest rechtse icoon (Aanvragen) kunt u gebruiken wanneer u het betreffende stuk in de studiezaal wilt komen bekijken. Een instructie hoe dit online aanvragen werkt, vindt u hier.

 

Welke archieven heeft het Streekarchief Langstraat Heusden Altena?

 

Bekijk het Archievenoverzicht om te zien welke archieven het Streekarchief beheert. 

 

beacon
 
 
1. Archiefvorming
1.1. Geschiedenis van de archiefvormer
0211 Burgerlijk Armbestuur, Vlijmen, 1811-1953
1. 1. Archiefvorming
1.1.
Geschiedenis van de archiefvormer
De geschiedenis van de armenzorg
Reeds vroeg in de Middeleeuwen is de officiële armenzorg, vanwege en voor rekening van de kerk, althans in onze streken, nagenoeg geheel verdwenen. Wat er voor in de plaats komt is een machtige opbloei van het particulier initiatief in de vorm van weldadigheid door kloosters, gestichten en inrichtingen allerwegen en vooral de Heilige Geesttafels, genoemd naar de Goddelijke Liefde in Persoon. De liefdadigheid ten opzichte van bedelaars en landlopers, waarvan het aantal zeer groot was, stelde de Christenen in staat tot het doen van goede werken: het geven van aalmoezen, het stichten van gasthuizen, waar men onderdak kon vinden, en uitdeling van geld, turf, brood en kleren. Uiteraard waren deze instellingen aan kerkelijke invloed onderhevig en soms aan een zeker kerkelijk toezicht. Van dit laatste moet men zich, zeker in de Middeleeuwen, geen overdreven voorstellingen maken. Men ziet dan in loop der tijden, dat alom de stedelijke overheden zich gaan belasten met de benoeming, het toezicht en de controle van de armbesturen (Heilige Geestmeesters c.q. Armenmeesters).
In de zestiende eeuw trad echter door de veranderde economische omstandigheden zo'n vergroting van de ellende op, dat men tot bestrijding kwam met geseling, verbanning en doodstraf, omdat deze ellende de voedingsbodem van ketterij zou vormen. Verschillende steden kwamen tot het verbieden van bedelarij en het stichten van een 'Ghemene Beurze', dat wil zeggen een armenkas, die de armen van de stad moest steunen. De armoede was echter zo groot dat de bestrijding op deze manier onmogelijk bleek en reeds na 1550 moest het bedelen weer worden toegestaan. Tijdens de Reformatie werd de situatie nog verwarrender omdat de diaconieën van Gereformeerde kerkgenootschappen, Lutherse kerkgenootschappen en andere kerkgenootschappen zich gingen bezighouden met de armenzorg. Uniformiteit en organisatie ontbraken nog steeds.(1) Hiernaast zien we de burgerlijke armenzorg blijven bestaan, of een mengvorm.
Met ingang van 1731 werd door de Staten Generaal ook voor Staats-Brabant het overreiken van een borgbrief of ontlastbrief verplicht gesteld voor potentieel armlastigen, die zich in een andere plaats wilden vestigen. In een dergelijke akte beloofde een armbestuur of dorpsbestuur uit de plaats van herkomst de migrant in geval van armlastigheid in de toekomst te zullen onderhouden. Willem I verving in 1818 de regeling door de geboorteplaats als domicilie van onderstand aan te wijzen, tenzij de migrant reeds vier jaar belasting had betaald in de nieuwe woonplaats.
De armenzorg werd bij de Grondwet van 1848 onderwerp van regeringszorg. De door Thorbecke in 1851 voorgestelde armenwet, die toezicht op alle instellingen van weldadigheid inhield, stuitte op hevig verzet van Hervormde kerkbesturen en Rooms-Katholieke kerkbesturen en van particuliere instellingen. Het daarop volgende ministerie Van Hall deed een meer gematigd voorstel, dat in 1854 tot wet werd aangenomen.(2) Deze armenwet onderscheidde vier soorten instellingen van weldadigheid:
a) overheidsinstellingen
b) kerkelijke instellingen
c) bijzondere niet-kerkelijke instellingen
d) instellingen van gemengde aard.
De armenzorg werd overgelaten aan de kerkelijke instellingen en bijzondere instellingen van weldadigheid. Geen burgerlijke instelling mocht ondersteuning geven, nadat men zich overtuigd had, dat de armen niet door kerkelijke instellingen en bijzondere instellingen geholpen konden worden. Daarbij was de eis dat de onvermijdelijkheid van de hulp moest vaststaan. De gemeenteraad diende elk jaar het maximale onderstandsbedrag vast te stellen dat door overheidsinstellingen of gemengde instellingen verstrekt mocht worden. Men zag ondersteuning van overheidswege slechts als politiezorg, als middel om de openbare orde te kunnen handhaven. In 1870 werd de woonplaats zonder meer tot domicilie van onderstand verklaard. Deze wet werd herzien door de Armenwet van 1912, die echter nog steeds van het principe uitging, dat armenzorg was het verlenen van materiële ondersteuning op charitatieve basis. De verantwoordelijkheid voor de verzorging van behoeftigen, subsidiair bij gemeente of Rijk, indien de armlastige geen vaste woonplaats had.
In onze tijd, nu de maatschappelijke zorg naast zuiver materiële ook vele vormen van immateriële hulpverlening omvat, het zogenaamd maatschappelijk werk, bleek de Armenwet 1912 niet meer te voldoen, ook al omdat zij in elke gemeente en ten aanzien van elke behoeftige op individuele wijze toegepast werd. In 1965 werd deze verouderde Armenwet, vervangen door de Algemene Bijstandswet, waarbij onder andere bepaald werd: de overheid heeft een rechtsplicht tot financiële bijstand; de voorafgaande verwijzing naar kerkelijke instellingen en particuliere instellingen van armenzorg vervalt; er komen groepsregelingen voor onder andere oorlogsslachtoffers, gehandicapten en dergelijke. Met deze wet is de oude armenzorg met haar charitatief en filantropisch karakter verdwenen.
De Gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijke Zorg
De eerste officiële vergadering door het Bestuur van de Gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijke Zorg werd gehouden op 29 januari 1954. De taak van de instelling werd omschreven als: "De zorg voor de door welke omstandigheden ook in maatschappelijke nood verkerende mens." De oorzaken konden zijn:
1. ziekte, ongeval, sterfgeval
2. werkloosheid
3. wangedrag
4. economische invloeden
5. ouderdom.
Door de invoering van de Algemene Bijstandswet wordt deze instelling per 1 januari 1965 opgeheven. De overheid wordt nu verplicht de bijstandsverlening over te nemen.
Noten:
(1) Berger, J.A., Van armenzorg tot Werklozenzorg. Amsterdam 1936, p. 7-9.
(2) Berger, J.A., p. 53-64
(3) Wouters, Th.A., Van bedeling naar verheffing; evolutie in houding tegenover de behoeftige mens te 's-Hertogenbosch 1854 - 1912, Tilburg, p. 122-125.
1.2. Geschiedenis van het archiefbeheer
2. Inhoud en structuur van het archief
2.1. Verantwoording van de bewerking
3. Aanwijzingen voor de gebruiker
3.1. Openbaarheidsbeperkingen
3.2. Citeerinstructie
4. Verwant materiaal
4.1. Publicaties

Kenmerken

Datering:
1811-1953
Titel:
Burgerlijk Armbestuur, Vlijmen
Beschrijving:
Inventaris van het archief van het Burgerlijk Armbestuur van Vlijmen
Archieftitel:
Burgerlijk Armbestuur, Vlijmen
Huidige gemeente:
Heusden
Auteur inventaris:
B. van Gorp-van den Bogaard, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Jaar van inventarisatie:
1996
Inhoud/samenvatting:
Ondersteuning van overheidswege aan armen, aanvankelijk alleen dan wanneer kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid geen rol konden of wilden vervullen (Armenwet 1854), later (Armenwet 1912) ook subsidiair op kerkelijke en bijzondere hulpverlening. De Bijstandswet van 1963, waarbij de overheid zich verplichtte tot hulpverlening, maakte de burgerlijke armbesturen overbodig.
Auteur:
B. van Gorp-van den Bogaard, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Omvang:
2,63 m
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Uitgever:
Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Geografische namen: