Uw zoekacties: Gemeentebestuur van Maasniel, 1796-1959

1007 Gemeentebestuur van Maasniel, 1796-1959 ( Gemeentearchief Roermond )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis van het plaatselijk bestuur
1007 Gemeentebestuur van Maasniel, 1796-1959
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis van het plaatselijk bestuur
Bij de wet van de Nationale Conventie van 9 vendémaire an IV (1 oktober 1795) wordt de heerlijkheid Dalenbroek, waarvan Maasniel een onderdeel uitmaakt, ingelijftd bij Frankrijk, Maasniel komt daarbij bij het departement de la Meuse inferieure. Als op 17 brumaire (8 november) de wet van 8 augustus 1789 betreffende de afschaffing van de feodaliteit van kracht verklaard wordt, is de heerlijkheid Dalenbroek voorgoed verdwenen.
Bij de inlijving in het jaar IV was, tegelijk met de invoering van de departementale bestuursvorm, een nieuwe organisatie van de kantons ingevoerd, voortvloeiende uit de grondwet der France republiek van 5 fructidor an III (22 augustus 1795). Deze ontnam aan alle plaatsen beneden de 5000 inwoners het zelfstandig bestuur; deze plaatsen konden geen eigen municipaliteit meer vormen, men plaatste hen kantonsgewijze onder een gemeenschappelijk bestuur, te weten de z.g. municipale administratie van het kanton. Maasniel viel als zodanig onder het kanton Roermond.
De plaatsen behielden in zoverre nog een restant van hun oorspronkelijke zelfstandigheid, dat ze ieder een agent en adjoint konden kiezen. De gezamenlijke agenten en adjoints vormden de municipale administratie, aan het hoofd waarvan een president stond, die voorzitter was. De municipale administratie van een kanton bestond aldus uit de gezamenlijk agenten en adjoints van vroeger zelfstandige gemeenten, die nu deel uitmaakten van het kanton, met aan het hoofd een president. De president van een kanton werd gekozen door de "Assemblée primaire" van het kanton. Volgens artikel 17 van de grondwet van 22 augustus 1795 werd de "Assemblée primaire" gevormd door de gezamenlijke burgers van het kanton. Om kiesgerechtigd te zijn moest men het Franse burgerrecht bezitten. Voor de verkrijging van het Frans burgerrecht moest men 21 jaar oud zijn, zich hebben laten inschrijven in het "registre civique" van het kanton, waarbinnen men woonde, gedurende 1 jaar woonachtig zijn geweest op het grondgebied van de republiek, en grond- en personelebelasting betalen.
De burgers in plaatsen met minder dan 5000 inwoners, die het recht hadden in de "Assemblées primaires" hun stem uit te brengen, vormden de "Assemblées communales". De "Assemblées commuales" kozen de municipale agenten en hun adjoints van de diverse plaatsen van het kanton.
De verkiezing van de president had jaarlijks plaats. Het mandaat van de agenten en adjoints strekte zich uit over twee jaar met dien verstande dat ze elk jaar voor de helft werden vernieuwd. Zij konden eenmaal herkozen worden, maar de herkiezing most onmiddellijk volgen op het vorig mandaat. De taak van de municipale administraties was hoofdzakelijk van financiële aard, ze moeten zorgen voor de repartitie der directe belastingen en het ophalen van staatsschulden. Hun bevoegdheid strekte zich eveneens uit over godsdienstige en militaire aangelegenheden, terwijl ze ook instonden voor de openbare orde en het opsporen van émigrés en dienstweigeraars.
Naast of boven de municipale administratie stond in ieder kanton een vertegenwoordiger van het departementaal bestuur, de z.g. "Commissaire du directoir exécutief, die zijn instructies ontving door tussenkomst van de commissaris bij het departementaal bestuur. De commissaris van het directoir exécutief bij het kanton moest toezicht uitoefenen op de plaatselijke gezagsdragers en er voor waken dat de wetten stipt uitgevoerd werden, terwijl hij de municipale administratie bovendien bijstond als raadsman. Bij de beraadslagingen beschikte hij weliswaar niet over het recht om mee te stemmen, maar anderzijds mocht de lokale administratie geen beslissingen treffen zonder zonder zijn medeweten. Wanneer deze hem onwettig voorkwamen beschikte hij over de bevoegdheid ze te annuleren. Hij stond voortdurend in contact met de centrale administratie van het departement om verslag uit te brengen over de toestand en de politieke aktiviteiten in het kanton, alsmede over het gedrag van de kantonnale bestuurders. Hij werd benoemd door de commissaris van het directoir exécutief bij het departement.
Bij de Franse wet van 28 pluviôse an VIII (17 februari 1800) werd de bij de Franse inlijving in 1795 ingevoerde kantonnale structuur weer opgeheven en omgezet in de gemeentelijke arrondissementen. Het belangrijkst van deze bestuursmaatregel was, dat de gemeenten beneden de 5000 inwoners, die bij de kantonnale structuur hun zelfstandigheid hadden verloren, deze nu weer terugkregen. Maasniel, dat van 1795 tot 1800 deel had uitgemaakt van het kanton Roermond, kreeg zoals alle plaatsen met minder dan 2500 inwoners een maire en adjoint municipal aan het hoofd, terwijl er een conseil munipal van 10 leden werd ingesteld.
Het einde van de Franse tijd in 18144 heeft geen onmiddellijke invloed gehad op het plaatselijke bestuur. Alleen heette de maire voortaan burgemeester, ook bij de overgang tot Koninkrijk der Nederlanden bleef de inrichting van het plaatselijk bestuur hetzelfde tot aan de nieuwe bestuursorganisatie van 1818.
Bij Koninklijk Besluit van 14 februari 1818, nr. 95, werd een reglement van bestuur voor het platteland gearresteerd. Elke plattelandsgemeente kreeg ingevolge dit reglement een schout, benoemd door de koning, aan het hoofd, terwijl het plaatselijk bestuur verder bestond uit twee schepenen, benoemd door gedeputeerde staten uit leden van de gemeenteraad, op voordracht van de raad, uit een dubbeltal, en een gemeenteraad, benoemd door gedeputeerde staten, voor de eerste maal onmiddellijk, en vervolgens op voordracht van de raad, uit een opgave van een dubbeltal kandidaten. De leden der plaatselijke besturen werden benoemd voor zes jaren en waren steeds herkiesbaar. De raadsleden werden bij derden gedeelten vernieuwd: om de twee jaar trad een derde gedeelte van de raad en één schepen af, terwijl de schout met het laatste derde gedeelte aftrad.
Het aantal raadsleden was niet in elke gemeente hetzelfde: het bedroeg, de schout inbegrepen, 12 in gemeenten met meer dan 1000 inwoners (Maasniel), 9 in die met 500 tot 1000 inwoners en 6 in die met minder dan 500 inwoners.
Schout en schepenen benoemden alle andere gemeentefunctionarissen met uitzondering van de gemeentesecretaris en de gemeente-ontvanger, die door gedeputeerde staten werden benoemd uit een dubbeltal kandidaten voorgedragen door de raad.
Bij het reglement op het bestuur ten platte lande in de provincie Limburg, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1825, nr. 132, werden de namen schout en schepenen veranderd in burgemeester en assessoren. Het plaatselijk bestuur bleef bestaan uit een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad. De burgemeester werd door de koning benoemt, de assessoren vanwege de koning door de staatsraad, gouverneur der provintie, uit leden van de gemeenteraad en de gemeenteraad door gedeputeerde staten, na het plaatselijke bestuur te hebben gehoort. De termijn van benoeming was steeds mogelijk, om de tweejaar trad een derde of ongeveer een derde gedeelte van de gemeenteraad af; de assessoren maakten deel uit van eerste of tweede aftredende gedeelte, de burgemeester behoorde tot het laatste. De gemeenteraad, inclusief burgemeester en assessoren, bestond uit 7 of 9 personen, naar gelang de provinciale staten bepaalden (Maasniel 9). De gemeentesecretaris werd door de koning op voordracht van de gemeenteraad benoemd, de gemeente-ontvanger door gedeputeerde staten, eveneens op voordracht van de gemeenteraad.
Bij de Belgische opstand in 1830 stond bijna geheel Limburg aan de zijde van onze zuiderburen. Ook Maasniel heeft negen jaar lang, 1830-1839, deel uitgemaakt van het nieuw Belgisch Koninkrijk. Als gevolg van de afscheiding ontstond er een nieuwe bestuursregeling voor de plattelandsgemeenten. Ingevolge het besluit van het gouvernement provisoire van 8 oktober 1830 moesten de notabelen (zij die een bepaalde som in de belasting betaalden en zij die een vrij beroep uitoefenden) een burgemeester, assessoren en raadsleden kiezen. Over de termijn van benoeming werd in dit besluit niet gesproken.
Het besluit van der gouvernement provisoire bepaalde verder, dat de gemeentesecretaris zou worden benoemt door de gemeenteraadsleden en de gemeente-ontvanger door de gouveneur der provincie, uit een voordracht van 3 kandidaten door de gemeenteraad.
Met de Belgische gemeentewet van 30 maart 1836 traden nieuwe bepalingen in werking en vervielen ipso facto de zo juist genoemde gouvernementsbesluiten. In deze wet werd de gemeenteraad door de kiesgerechtigde inwoners (censuskiesrecht) gekozen, en wel rechtstreeks; de burgemeester en schepenen werden door de koning uit de leden van de raad benoemd. De zittingstermijn der raadsleden, evenals die van burgemeester en schepenen, was zes jaren, maar in de wijze van aftreding kwam enige verandering: deze zou om de drie jaar plaats vinden, de helft der raadsleden trad dan telkens af; de schepenen zouden voor de helft bij de eerste reeks behoren, voor de helft bij de tweede en de burgemeester bij de tweede.
Het aantal raadsleden, inclusief burgemeester en wethouders, bedroeg 7 in gemeenten beneden 1000 inwoners, 9 in die van 1000 tot 3000 inwoners (Maasniel), 11 in die van 3000 tot 10.000 inwoners, etc.......en tenslotte 31 in die van 70.000 en meer inwoners.
De gemeentesecretaris werd volgens de gemeentewet door de gemeenteraad benoemd, welke benoeming moest worden goedgekeurd door de députation permanet du conseil provincial.
De eerste benoeming van de secretaris gescheidde door het gouvernement.
De gemeente-ontvanger werd eveneens door de gemeenteraad benoemd onder goedkeuring van de députation du conseil provincial.
Na de ingevolge het Londens Tractaat van 19 april 1839 tot stand gekomen vereniging van de tegenwoordiger provincie Limburg met de noordelijke Nederlandse provincies (officieel door de wet van 4 september 1840, Stbl. 48) werd bij besluit van koning Willem I van 24 september 1840 de Nederlandse grondwet, zoals die in dat jaar gewijzigd was, voor het hertogdom Limburg van kracht verklaard.
Voordien echter waren er al voorlopige bestuursmaatregelen getroffen o.a. dat alle bestaande en werkzame ambtenaren, zonder onderscheid of uitzondering, in de weder in bezit genomen landstreken van Limburg, hun bediengen uitoefenen. Ook na de van kracht verklaring van de grondwet
(24 september 1840) kwamen er nog verschillende weten omtrent het plaatselijk bestuur in de provincie tot stand.
Deze besluiten en wetten voor wat betreft de benoeming van burgemeester, schepenen, raadsleden, gemeentesecretaris en -ontvanger zijn gemakshalve als volgt kort samen te vatten:
De burgemeester bleef benoemd door de koning.
De schepenen werden benoemd door de commissarissen, belast met het voorlopig bestuur, later door de Staatsraad Gouverneur van het hertogdom.
De raadsleden werden benoemd door de commissarissen, belast met voorlopig bestuur, en vanaf 28 september 1841 door de gedeputeerde staten.
De secretaris werd benoemd door de koning.
De ontvanger werd benoemd door de commissarissen, belast met het voorlopige bestuur, en later door de Staatsraad Gouverneur van het hertogdom.
De grondwet van 1848 en de daardoor geëiste gemeentewet van 29 juni 1851, Stbl. 85, stellen de raad aan het hoofd van de gemeente. Het bestuur van elke gemeente bestaat uit een gemeenteraad, een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester. De leden van de raad worden gekozen door de inwoners der gemeente volgens het censuskiesrecht.
De raadsleden hebben zitting gedurende 6 jaar; een derde van hen treedt om de twee jaar af en zijn weer herkiesbaar. De wethouders worden door de raad uit zijn midden benoemd: zij worden voor 6 jaar, de helft treedt om de drie jaar af en zijn weer herkiesbaar.
De burgemeester wordt door de koning benoemd voor de tijd van 6 jaar; hij kan na verloop van die tijd herbenoemd worden.
Het aantal raadsleden bedraagt, onverschillig of de burgemeester al dan niet lid van de raad is, 7 in gemeenten beneden de 3000 inwoners (Maasniel), 11 in gemeente van 3000 tot 6000 inwoners, 13 in gemeenten van 6000 tot 10.000 inwoners, etc.........en tenslotte 45 in gemeente boven de 200.000 inwoners.
De gemeentesecretaris wordt door de raad, op voordracht van burgemeester en wethouders, benoemd, geschorst en ontslagen. De burgemeester, tot secretaris benoemd, wordt als zodanig niet dan met goedkeuring van de Kroon geschorst of ontslagen. De gemeente-ontvanger wordt eveneens door de raad, op voordracht van burgemeester en wethouder benoemd, geschorst of ontslagen.
De grondwet van 1848 en de gemeentewet van 1851 zijn, met inbegrip van hun vele wijzigingen, nog steeds de grondslag voor de huidige samenstelling van het plaatselijk bestuur. De voornaamste wijzigingen in verband met het hierboven behandelde zijn: het algemeen kiesrecht, de zittingsperiode van 4 jaar voor zowel de gemeenteraad als de wethouders en de afschaffing van de periodiek aftreding.
Bij wet van 9 april 1959, Stbl. 137, werd de gemeente Maasniel met ingang van 1 augustus 1959 opgeheven en gevoegd bij de gemeente Roermond.

Kenmerken

Datering:
1796-1959
Bevat:
1. Agent-municipal, 1796-1800
2. Gemeentebestuur, 1800-1959
Hierin o.a. alfabetisch gerangschikte drankwetvergunningen (inv. nrs. 563-602), Chronologisch gerangschikte hinderwetvergunningen (bijlage I, inv. nrs. 615-662) en bouwvergunningen alfabetisch op straatnaam (inv. nrs. 670A-670SSS).
3. Gemeentelijke diensten en instellingen.
3.1. Burgerlijk armbestuur, na 1950 gemeentelijke instelling voor sociale zorg, 1826, 1859-1959
3.2. Gemeentelijk woningbedrijf, 1947-1959
3.3. Commissie tot wering van schoolverzuim, 1901-1931
ISIL-Code:
NL-RmGA