Zie ook: 0131/025.
Eigenlijk geen notariële akte, maar een schepenakte (dus oud-rechtelijk), en de notaris treedt hier op in zijn hoedanigheid van secretaris der stede Abbekerk.

Betreft het ‘boffen’ (nietig verklaren) van de aankoop van een herberg te Abbekerk.
‘Op den vijfden november des jaars seventienhondert en seven compareerde voor Dirk Jakobsz ‘t Jallewal en Symen Pietersz Sijms, schepenen der stede Abbekerk’ (zie: Tjallewal, Dirk Jakobs en: Sijms, Simon Pieters), ‘de eersame Pieter Cornelisz hospes tot Lamberscage’ (zie: Waard, de!, Pieter Kornelisz), ‘dewelke verklaarde te boffen, voor nul en van onwaarde te houden zoodanigen koop, als hij op den derden deses, des avonts tot Abbekerk in de herberge, in het gelag hadde aangegaan met Dirk de Geus, hospes aldaar’ (zie: Geus, de, Dirk Klaasz!), ‘van desselfs huys en erve, de herberge alhier tot Abbekerk, welke bof hij reets hadde bekentgemaakt aan denzelven Dirk de Geus, en hem betaalt de tien stuyvers welke hij volgens keure dezer stede aan hem in dit geval hadde te voldoen.’
‘Ten oirkonde der waarheyt, dese bij ons schepenen ondertekent.’
N.B. 1: Omdat het hier een schepenakte betreft, ondertekent de comparant hier niet, maar alleen de schepenen en de secretaris Hendrik Jans van der Hoeve.
N.B. 2: De te verkopen herberg is de Prins, de herberg naast het stedehuis of raadhuis, die later ook wel de Koning William zal gaan heten. (Zie ook: 0131/025; 5007/023).

Zie ook: 0130/007.
Geen notariële akte, maar een oud-rechtelijk stuk, want de notaris treedt hier op in zijn hoedanigheid van secretaris der stede Abbekerk.

Betreft de integriteit van een richelmeester van Midwoud.
‘De onderges[chrevene] Jan Hermansz Dool ende Klaas Klaasz Eerswoud’ (zie: Dool, Jan Hermans en: Aartswoud, Klaas Klaasz), ‘richelm[eeste]rs van den dorpe Abbekerk, Kornelis Maartensz Evers ende Kornelis Jansz Dool’ (zie: Everts, Kornelis Maartens en: Dool, Kornelis Jans), ‘richelm[eeste]rs van den dorpe Twisk, Simon Jakobsz Oostwoud’ (zie: Oostwoud, Simon Jakobs), ‘richelm[eeste]r van het dorp Lamberscage, getuygen ten regtelijken verzoeke van den Heere Josias Cos als schout der stede Abbekerk’ (zie: Kos, Josias, tevens notaris en secretaris, wonende te Medemblik!), ‘de waarheyt te zijn:’
‘Dat in ordinaar gebruyk is, als ymant tot Twisk of Midwoude enig goet heeft aan te geven, om daarmede geschot te worden, hij sulks kan doen aan de richelm[eeste]rs van het dorp daar hij woont, die hetzelve ter vergadering van de gezamentlijke richelm[eeste]rs dezer stede op den ordinaren richeldag overbrengen en bekentmaken, waarnaar alsdan de schottinge wert gedaan.
Dat in conformité van die costuyme Dirk Gerritsz Koster’ (zie: Koster, Dirk Gerrits) ‘als richelm[eeste]r van Midwoude, op den ordinaren richeldag des jaars 1705, zijnde den 27 december, ter vergaderinge van de gezamentlijke richelmeesteren van de vier dorpen dezer stede Abbekerk, op het raadthuys derzelver stede, heeft aagegeven en bekentgemaakt enige goederen, daarmede zijn broeder Heyn Koster van Midwoude’ (zie: Koster, Hein Gerrits) ‘moste geschot werden, op welke aangevinge dezelve Heyn Koster doemaals in het schellingschot merkelijk is verhoogt naar sijn staat.
Dit geposeerde willen sij deposanten (als in hunne presentie gepasseert) althans desnoots nader affirmeren. Opregt, en ter goeder trouwe.’

Zie ook: 0130/007.
Geen notariële akte, maar een oud-rechtelijk stuk, want de notaris treedt hier op in zijn hoedanigheid van secretaris der stede Abbekerk.

Betreft de integriteit van een richelmeester van Midwoud.
‘De onderges[chrevene] Jan Hermansz Dool ende Klaas Klaasz Eerswoud’ (zie: Dool, Jan Hermans en: Aartswoud, Klaas Klaasz), ‘richelm[eeste]rs van den dorpe Abbekerk, Kornelis Maartensz Evers ende Kornelis Jansz Dool’ (zie: Everts, Kornelis Maartens en: Dool, Kornelis Jans), ‘richelm[eeste]rs van den dorpe Twisk, Simon Jakobsz Oostwoud’ (zie: Oostwoud, Simon Jakobs), ‘richelm[eeste]r van het dorp Lamberscage, getuygen ten regtelijken verzoeke van den Heere Josias Cos als schout der stede Abbekerk’ (zie: Kos, Josias, tevens notaris en secretaris, wonende te Medemblik!), ‘de waarheyt te zijn:’
‘Dat in ordinaar gebruyk is, als ymant tot Twisk of Midwoude enig goet heeft aan te geven, om daarmede geschot te worden, hij sulks kan doen aan de richelm[eeste]rs van het dorp daar hij woont, die hetzelve ter vergadering van de gezamentlijke richelm[eeste]rs dezer stede op den ordinaren richeldag overbrengen en bekentmaken, waarnaar alsdan de schottinge wert gedaan.
Dat in conformité van die costuyme Dirk Gerritsz Koster’ (zie: Koster, Dirk Gerrits) ‘als richelm[eeste]r van Midwoude, op den ordinaren richeldag des jaars 1705, zijnde den 27 december, ter vergaderinge van de gezamentlijke richelmeesteren van de vier dorpen dezer stede Abbekerk, op het raadthuys derzelver stede, heeft aagegeven en bekentgemaakt enige goederen, daarmede zijn broeder Heyn Koster van Midwoude’ (zie: Koster, Hein Gerrits) ‘moste geschot werden, op welke aangevinge dezelve Heyn Koster doemaals in het schellingschot merkelijk is verhoogt naar sijn staat.
Dit geposeerde willen sij deposanten (als in hunne presentie gepasseert) althans desnoots nader affirmeren. Opregt, en ter goeder trouwe.’

Zie ook: 0130/006.
Geen notariële akte, maar een oud-rechtelijk stuk, want de notaris treedt hier op in zijn hoedanigheid van secretaris der stede Abbekerk.

Betreft de integriteit van een richelmeester van Midwoud.
‘De onderges[chreven] Klaas Klaasz Eerswoud’ (zie: Aartswoud, Klaas Klaasz) ‘ende Kornelis Jansz Dool’ (zie: Dool, Kornelis Jans), ‘schepenen der stede Abbekerk, getuygen ter requisitie van den heere Josias Cos’ (zie: Kos, Josias, tevens notaris en secretaris, wonende te Medemblik!), ‘als schout der voors[zeyde] stede, de waarheyt te zijn: Dat voor hunluyden in dezelve qualiteyt van schepenen, in het voorjaar 1706, zonder de nette dag onthouden te hebben, op het raathuys gekomen is Heyn Gerritsz Koster van Midwoude’ (zie: Koster, Hein Gerrits), ‘dewelke judicieel verklaarde gene de minste aangevinge of bekentmakinge van goederen, om daarmede geschot en in het schellingschot verhoogt te werden, aan zijnen broer Dirk Gerritsz Koster’ (zie: Koster, Dirk Gerrits), ‘richelm[eeste]r tot Midwoude te hebben gedaan, nog ook gedagvaart te wezen om zulks te doen, maar dat al hetgene dienaangaande op den ordinare richeldag a[nn]o 1705 mogte wezen gepasseert, is geschiet buyten zijne kennisse en weten.
Dit geposeerde (als hunluyden nog in goede geheugenisse zijnde) affirmeren de deposanten op den eet ten aanvang van hunne bedieninge gedaan, alsoo gepasseert te wezen.’