Zie ook: 0189/039, 046.
Protest namens de vredemakers van de 7 dorpen van de Veenhoop tegen de stad Hoorn wegens 3 keuren door deze stad uitgevaardigd, die ook voor deze dorpen zouden moeten gelden.

Ondertekend door de 14 vredemakers van deze 7 dorpen in 1665, die verder in het stuk niet met name worden genoemd, en 2 getuigen.

‘Op huyden den 7en novemb[er] a[nn]o 1663 comp[areer]den voor mij onder-ges[chreven] not[ari]s in presentie van de nae[ge]noem[de] getuygen de e[dele] heeren vredemakers van Berckhoudt, Ter Beedts, Grosthuysen, Oudendijck, Avenhorn, Scharwoude en[de] Schardam, alsoo tot kennisse gecomen is van de voorsz[eyde] vredemakers van Veenhoop representeerende de regeringe van denselve dorpen, dat bij de e[dele] heeren schoudt, burgemeesteren ende schepenen der stadt Hoorn gemaeckt is sekere keure ende ordonnantie op 't stuck van de dienstboden, dienaers ofte meyssens, alsmede van ambachtsgesellen, ambachts-luyden ende jongens, sijnde deselve keure gearresteert den 15en juny 1659 en den 18en derselver maent gepublyceert, mitsgaders noch seecker ordonnantie op de paerdemarckt tot Hoorn voorsz[eyt], sijnde deselve ordonnan[tie] in dato den 9 marti des selven jaers 1659, als mede seecker placcaet en[de] ordonnantie van de visscherije ende het visgewant des stadts Hoorn in dato den 25en sept[ember] 1663, ende gemerckt de voorsz[eyde] drie ordonnantiën schijnen mede te willen disponeren over de ingesetenen van onse respective dorpen, daartoe ende -over wij nochtans verclaren, dat de voorsz[eyde] schoudt, burgemesteren [sic] en schepenen der stadt Hoorn niet en sijn bevoocht, noch in eenigh het minste recht daertoe sijn hebbende, maer dat een ieder van de ingesetenen van Veenhoop hem noopende de visscherije is hebben te reguleren nae de keure ende ordonentiën [sic] van de g[root] h[oogmogende] h[eeren] Staten van Hollant en West-Vrieslant,

ende opdat de voorsz[eyde] drie ordonnantiën in tijden en wijlen niet en mochten woorden [sic] geduyt in prejuditie van onse oude rechten en[de] priviligiën [sic], oock dat die van [de] voorsz[eyde] stadt Hoorn jegens ons in toecomende daardeur gene possessie souden afmeten om over ons eenige keuren te maken, soo is 't dat wij gesamentlijcke vredemakers van de seven dorpen in de voor[szeyde] Veenhoop deselve drie ordonnantiën, voor sooveel als onse ingesetenen aengaedt, bij desen v[er]claren nul, crachteloos ende onwettigh, niet willende nochte begerende dat die in eeniger manieren jegens ons ofte onse respective ingesetenen immermeer sal werden gelijt ter excecutie, ende protesterende jegens deselve drie ordonnantiën – alsmede jegens alle andere keuren ende ordonnantiën die schoudt, burgem[eeste]ren ende schepenen over onse ingeseten [sic] hebben ofte souden willen arresteren en[de] publiceren – van notore indracht in onse oude rechten ende priviligiën [sic].
V[er]biedende mede onse ingesetenen hun in geenen deelen naer deselve te reguleren, ende opdat alomme mochte mochten [sic] werden bekendtgemaeckt, soo is desen gepublyceert en gepasseert tot Avenhorn ten huyse van z[alige]r Jacob Poort, ter presentie van Symon Claes en Jacob Gerritsz’ (zie: Poort, Jakob Pieters??!/Hendriks??!; Schipper?!, Simon Klaasz en: Zalm, Jakob Gerrits, zie handtekening), ‘getuygen hiertoe versocht en beneffens de respecti[v]e vredem[aker]s geondertekent. Dat[um] ut supra.’
(Gevolgd door de 17 handtekeningen van de 14 vredemakers, 2 getuigen en de notaris.)

Goedgunstige verklaring m.b.t. een aantijging van fraude aan een vredemaker van Beets in zijn capaciteit als oud-kerkmeester.
Op verzoek van Maarten Cornelisz, regerend vredemaker en ‘kapitein’ (= kapitein der burgerij) te Beets (zie: Hoek!, Maarten Kornelisz) attesteren Jan Pietersz, oud-vredemaker (zie: Pieters, Jan) en Jan Jacobsz (zie: Jakobs, Jan), beiden te Beets.

‘Eerstelijck de voorsz[eyde] Jan Pietersz alleen, dat hij beneffens den req[uiran]t in desen kerckm[eeste]r van Sinte Jan 1674 tot S[in]te Jan 1675 toe is geweest in welcke ampt hij hem heeft gedragen eerlijck, vroom ende getrou, sonder ooyt eenige ontrouwigheyt aen hem te hebben gevonden.
Verclaren wijders sij deposanten gesamentlijck, dat eenen Pieter Claasz, mede woonende alhier’ (zie: Klaasz, Pieter), ‘omtrynt 3 à 4 weken geleden sonder in den justen dagh te willen sijn behaelt, den eersten deposant op sijn knie heeft gesmeten, seggende: “Wat hebt gij gedaen, dat gij de garinge in de kerck altoos niet hebt gefrequenteert?” Voegende daarbij: “Indien gij daar altoos present waart geweest, soude hij Marten Corn[elisz] de occasie niet hebben gehadt die hij nu gehadt heeft.” Seggende verder, dat de requirant onbequaem was eenige ampten ofte offitiën te bedienen, en dat hij in 't stuck van sijn kerck-m[eeste]rsampt, en wel specialycken voor sooveel de garinge voor de krerck [sic] – bij collecte in de kerck – bij den req[uiran]t gedaen, de penn[ingen] niet wel te barde waren gebraght, dat de req[uiran]t omtrynt soo veel stuyvers in rekeninge heeft gebraght, als een ander guldens, met dese reden seggende: “Hoo [= hoe?] soude den req[uiran]t ander[s] soo mogen timmeren? Want wij weten wel wat goet dat hij heeft.”

Allegeren sij deposanten voor redenen van wetenschap 't geene voorsz[eyt] is de gemelde Pieter Claasz hebben hooren seggen, belovende 't selve des noot ende daartoe versocht sijnde – elck in 't sijne – met solemnelen eede te bevestigen.
Aldus gedaan tot Avenhorn ten huyse van Claes Willemi Mieusz, herbergier in De Lastdrager, ter presentie van Claas Willem Mieusz voorsz[eyt] ende Corn[elis] Arentsz Backer van Wormerveer, getuygen van geloove hiertoe versocht, ten dato als boven.’
(Zie: Muus, Klaas Willems, en: Bakker, Kornelis Arends.)
P.S.: Sint Jan valt op 24 juni.