Charters en andere oorkonden ( Hoogheemraadschap van Rijnland )
33 Charters en andere oorkonden
CHRT-0110 -
Beschrijving:
Overeenkomst ten overstaan van Frederick van Renesse, heer van Male, en Joost Sasbout, raadsheren in het Hof van Holland, en Pieter van Santen Pietersz. secretaris, als commissarissen -ingevolge het appointement van 18 januari 1519 (1518) op een rekest van Haarlem aan Karel V- en de meester van de Rekenkamer Vincent Cornelisz. tussen Haarlem en Rijnland over het gebruik van de sluis te Spaarndam.
Partijen komen overeen dat Rijnland de doorvaart aan Haarlem toestaat tot 1 september 1519, waarna de watergang op kosten van Haarlem zal worden gesloten met de palen die op verzoek van Haarlem waren verwijderd. Haarlem mag op eigen kosten een sluis met dubbele drijvende deuren van 10 1/2 voet breed maken in plaats van een van 9 voet. Deze was de stad toegestaan bij de uitspraak van (Karel V van 5 juli) 1518, die wat de andere punten betreft eveneens van kracht blijft.
In haar rekest had Haarlem verzocht de sluis, die men de Haarlemse of Gemeenlandse sluis noemt, te mogen gebruiken voor scheepvaart zoals dat enige tijd daarvoor door Rijnland toegestaan was, totdat de sluis, die Haarlem volgens de uitspraak door koning (Karel V) van 5 juli 1518 met een breedte van 9 voet mag aanleggen, klaar zou zijn. Haarlem bood aan de sluis te onderhouden en te versterken, zodat het land van Rijnland geen schade zou lijden.
Rijnland had zich tijdens de inspectie die aan de onderhavige overeenkomst vooraf ging, verzet tegen het bovenstaande verzoek van Haarlem. Rijnland voerde daartoe de volgende argumenten aan: ten eerste dat de sluis voor de waterlozing is aangelegd op kosten van Rijnland welke waterlozing nu door de scheepvaart belemmerd wordt; ten tweede dat de sluis op het gevaarlijkste punt van de dijk ligt met aan weerszijden grote diepten waardoor bij doorbraak reparatie onmogelijk is; ten derde dat bij de uitspraak van 5 juli 1518 aan Haarlem slechts was toegestaan één sluis te bouwen.
Partijen komen overeen dat Rijnland de doorvaart aan Haarlem toestaat tot 1 september 1519, waarna de watergang op kosten van Haarlem zal worden gesloten met de palen die op verzoek van Haarlem waren verwijderd. Haarlem mag op eigen kosten een sluis met dubbele drijvende deuren van 10 1/2 voet breed maken in plaats van een van 9 voet. Deze was de stad toegestaan bij de uitspraak van (Karel V van 5 juli) 1518, die wat de andere punten betreft eveneens van kracht blijft.
In haar rekest had Haarlem verzocht de sluis, die men de Haarlemse of Gemeenlandse sluis noemt, te mogen gebruiken voor scheepvaart zoals dat enige tijd daarvoor door Rijnland toegestaan was, totdat de sluis, die Haarlem volgens de uitspraak door koning (Karel V) van 5 juli 1518 met een breedte van 9 voet mag aanleggen, klaar zou zijn. Haarlem bood aan de sluis te onderhouden en te versterken, zodat het land van Rijnland geen schade zou lijden.
Rijnland had zich tijdens de inspectie die aan de onderhavige overeenkomst vooraf ging, verzet tegen het bovenstaande verzoek van Haarlem. Rijnland voerde daartoe de volgende argumenten aan: ten eerste dat de sluis voor de waterlozing is aangelegd op kosten van Rijnland welke waterlozing nu door de scheepvaart belemmerd wordt; ten tweede dat de sluis op het gevaarlijkste punt van de dijk ligt met aan weerszijden grote diepten waardoor bij doorbraak reparatie onmogelijk is; ten derde dat bij de uitspraak van 5 juli 1518 aan Haarlem slechts was toegestaan één sluis te bouwen.
Datering:
16/05/1519
Plaats van uitvaardiging:
Onbekend
Formaat:
48,5 x 20
Gebruiksrecht:
Zie ook:
Organisatie: Hoogheemraadschap van Rijnland
laatste wijziging 16-03-2021
1 gedigitaliseerd