Comparanten, Henricus Beckers aan de ene zijde en Joannes Beckers aan de andere zijde verklaren het eens geworden te zijn over de volgende erfmangelinge.
De eerste comparant draagt over aan de tweede een stuk land op de Caumerhoff. Hiertegen draagt de tweede comparant over aan de eerste een weijde aan de Haanbeuk.

Comparant, Henricus Beckers, verklaart een schuld te hebben bij Laurens Meens. Ter verzekering van het terugbetalen van deze schuld verobligeert comparant een weijde aan de Haanbeuk, een stuk land en een weijde aan de Ridderweg.

Comparanten, Joannes Wlihelmus Meijers, Leonardus Meijers en Anreas Beckers en ook caverende voor hun mede dividenten, Maria Meijers voor de togte en haar kinderen voor de eigendom, Ida Meijers, ook voor de togte en haar kinderen voor de eigendom, alsmede Joannes Meijers, verklaren verkocht te hebben aan Peter Jacobus Voraetzen, bouagie en huijsweijde, een coolhoff een beemd, gestaan en gelegen op Vreuschenbroek, en een stuk land achter den Camp gelegen.

Comparant, Joannes Beckers, verklaart verkocht te hebben aan Matthijs Spijkers een stuk land gelegen op het Caumerveld en een stuk land op de Caumerhoff.