Er zijn jaarrekeningen bewaard gebleven betreffende de overheidszorg aan de algemene armen van Giessendam c.q. Giessen-Oudekerk over de periode 1810-1867. De benaming van de afzender varieerde: huisarmmeesters, administrateur van de Huis Armen en Algemeen Armbestuur (later ook wel Burgerlijk Armbestuur genaamd). Met algemene armen werden die inwoners van Giessendam bedoeld die geen lidmaat waren van de hervormde gemeente ter plaatse en daarom niet konden rekenen op steun van haar Diaconie Armbestuur.
Het Burgerlijk of Algemeen Armbestuur was gebaseerd op de Armenwet van 1854. Die wet bepaalde dat deze instelling mensen moest ondersteunen waaraan om een of andere reden geen bedeling werd toegekend door kerkelijke en particuliere armbesturen en de familie niet in staat of bereid was dit te doen.

In 1868 werd het Burgerlijk Armbestuur van de gemeente Giessendam en van de gemeente Giessen-Oudekerk samengevoegd. Het toen vastgestelde reglement voor het Burgerlijk Armbestuur bepaalde dat het uit vijf door de gemeenteraad benoemde leden bestond, waaronder één gemeenteraadslid wonende in Giessendam en één gemeenteraadslid wonende in Giessen-Oudekerk. De burgemeester was geen lid maar voorzitter. Hij werd in 1874 ingewisseld voor een voorzitter, die wel lid was van het Algemeen Armbestuur.

Per 1 juli 1878 werd het Burgerlijk Armbestuur van Giessendam door de gemeenteraad opgeheven en gingen de inkomsten van diens roerende en onroerende goederen over aan de gemeente. De reden van opheffing wordt in het bewuste gemeenteraadsbesluit niet vermeld. Uit het archief van de voormalige gemeente Giessendam blijkt evenmin hoe de gemeentelijke armenzorg vanaf dat moment vorm en inhoud is gegeven.