Uw zoekacties: Archiefvormers
Archiefvormers ( Regionaal Archief Dordrecht )
beacon
1.319  archiefvormers
 
 
 
 
Archiefvormende instantie
Veerbedrijf
Naam archiefvormer:
Veerbedrijf
Vestigingsplaats:
Dordrecht
Onderdeel van:
Gemeente Dordrecht. Tot 1869 was de directeur van Gemeentewerken belast met de leiding van het Veerbedrijf; van 1869 tot 1968 was dat de Havenmeester. Het Veerbedrijf voerde echter steeds een eigen administratie.
Opgericht:
01-01-1853. Bron: Raadsbesluit 03-07-1852.
Opgeheven:
01-04-1968. Bron: Raadsbesluit 30-01-1968 nr. 16, bijlage 32.
Ontstaan uit:
Verpachting van de middeleeuwse veerrechten aan derden.
Opgegaan in:
Gemeentelijk Vervoerbedrijf.
Taken:
Vervoer van personen en goederen tussen Dordrecht en de aan de overzijde van het Eiland van Dordrecht gelegen gemeenten.
Nadere informatie:
Zie toegangsnummers: 68B; 6, inv.nrs. 4116-4128.
Literatuurverwijzing:
J. Alleblas: Ach Lieve Tijd; 800 jaar Dordrecht, de Dordtenaren en hun reizen, 1986 (41007)
J. Boer: Dordrecht en zijn veerdiensten, 1991 (25253)
P.J. Horsman: Van oever tot oever, 1977 (11831).
Archieftoegang(en):
 
 
 
 
 
Archiefvormende instantie
Schutterij
Naam archiefvormer:
Schutterij
Vestigingsplaats:
Oud-Beijerland
Onderdeel van:
gemeente Oud-Beijerland
Afdelingen:
n.v.t.
Opgericht:
in 1815. Bron: artikel 125 van de Grondwet van 1815
Opgeheven:
begin 20e eeuw? Bron: onbekend
Ontstaan uit:
n.v.t.
Opgegaan in:
n.v.t.
Taken:
Zo nodig handhaven van de openbare orde, en dienstdoen in tijden van oorlog en gevaar tegen aanvallen van de vijand.
Nadere informatie:
In 1815 werd door de rijksoverheid bepaald dat in gemeenten met meer dan 2.500 inwoners een ¿dienstdoende¿ schutterij en in gemeenten met minder dan 2.500 inwoners een ¿rustende¿ schutterij moest worden opgericht. Daarmee werden de oude schutterijen van vóór de Franse overheersing als het ware gereactiveerd.

Een rustende schutterij vervulde in tegenstelling tot een dienstdoende schutterij geen actieve rol, maar werd bewapend en geoefend achter de hand gehouden om in geval van nood te kunnen optreden.
De gemeente Oud-Beijerland hoorde tot de categorie dienstdoende schutterij en zorgde er dan ook voor dat de plaatselijke schutterij en haar uitrusting aan de vereisten voldeed.

De schutterijen zijn uiteindelijk in het begin van de 20e eeuw, eerst formeel bij wet en geleidelijk ook feitelijk, opgeheven.
Hoewel het Oud-Beijerlands archief hierover geen uitsluitsel geeft – het laatst bewaard gebleven archiefstuk dateert uit 1899 - mag worden aangenomen dat ook deze schutterij uiterlijk begin 20e eeuw aan haar eind is gekomen.
Literatuurverwijzing:
n.v.t.
 
 
 
 
 
Archiefvormende instantie
Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in de gemeente Oud-Beijerland
Naam archiefvormer:
Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in de gemeente Oud-Beijerland
Vestigingsplaats:
Oud-Beijerland
Onderdeel van:
gemeente Oud-Beijerland
Afdelingen:
n.v.t.
Opgericht:
in of vóór 1912. Bron: jaarverslag van de Avondtekenschool over 1912
Opgeheven:
in of na 1929. Bron: onbekend
Ontstaan uit:
n.v.t.
Opgegaan in:
onbekend
Taken:
Het houden van wettelijk toezicht op de in Oud-Beijerland gevestigde middelbare scholen en het adviseren van het gemeentebestuur over uiteenlopende zaken die de betreffende scholen aangaan.
Nadere informatie:
Het oudste archiefstuk van de aan het Regionaal Archief Dordrecht overgedragen verzameling archiefstukken die te maken hebben met de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in de gemeente Oud-Beijerland dateert uit 1912. Het betreft een verslag over het schooljaar 1912 van de afdeling Avondtekenschool van de Ambachtsschool voor de Hoeksche Waard, die in Oud-Beijerland was gevestigd.
Vanaf 1918 zijn ook schooljaarverslagen aangetroffen van de per 1 september 1918 opgerichte Rijks Hogere Burgerschool te Oud-Beijerland.

Het eerste jaarverslag van de commissie van toezicht zelf dat bewaard is gebleven, is van 1919. Daaruit blijkt dat de commissie als gevolg van de oprichting van de Rijks HBS werd uitgebreid van drie naar zeven door de gemeenteraad te benoemen personen, en een toegevoegd (ambtelijk) secretaris. De commissie koos uit haar midden een voorzitter.
Het toezicht, zo blijkt uit genoemd jaarverslag, strekte zich in 1919 uit tot een drietal schoolinrichtingen te Oud-Beijerland: de Rijks Hogere Burgerschool met 5-jarige cursus, de Ambachtsschool voor de Hoeksche Waard en de Avondtekenschool van die Ambachtsschool.
Het toezicht op de Ambachtsschool (inclusief de Avondtekenschool) stoelde op de Wet tot regeling van het vakonderwijs uit 1915. De Ambachtsschool was een bijzondere school, uitgaande van een vereniging, en ontving ook een jaarlijks subsidiebedrag van de gemeente.

In 1921 is er om onduidelijke reden voor het laatst sprake van schriftelijk verkeer tussen de commissie van toezicht en de Ambachtsschool c.q. Avondtekenschool. Kennelijk is het toezicht op die (bijzondere) scholen toen op een andere manier vormgegeven.

De laatst bewaard gebleven archiefstukken betreffende de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in de gemeente Oud-Beijerland zijn uit 1929. Het is onbekend wanneer de commissie is opgeheven en welk toezicht voor haar in de plaats is gekomen.
Literatuurverwijzing:
n.v.t.
 
 
 
 
 
Archiefvormende instantie
Commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs
Naam archiefvormer:
Commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs
Vestigingsplaats:
Oud-Beijerland
Onderdeel van:
gemeente Oud-Beijerland
Afdelingen:
n.v.t.
Opgericht:
in 1842. Bron: aantekeningen van de commissie van plaatselijk schooltoezicht over 1842-1844
Opgeheven:
m.i.v. 1 juli 1936. Bron: gemeenteraadsbesluit van 24 augustus 1936
Ontstaan uit:
n.v.t.
Opgegaan in:
n.v.t.
Taken:
Van 1847 tot 1858:
Het houden van toezicht op de plaatselijke lagere scholen en het bevorderen van alles wat op het onderwijs betrekking heeft.

Van 1858 tot 1921:
- Het dienen van bericht en raad aan het gemeentebestuur over alle stukken die inzake het onderwijs in haar handen is gesteld.
- Het doen aan de gemeenteraad van voorstellen die zij in het belang van het onderwijs acht.

Van 1921 tot 1938:
Het informeren en adviseren van de gemeenteraad, het college van B en W en de burgemeester over de tot haar werkkring behorende zaken in de ruimste zin van het woord.
Nadere informatie:
De Provinciale Commissie van onderwijs in Zuid-Holland bracht in 1842 een nota uit over de totstandkoming van commissies van plaatselijk schooltoezicht. De gemeenteraad van Oud-Beijerland besloot daarop een dergelijke commissie in het leven te roepen. Dat blijkt uit de bewaard gebleven aantekeningen van de commissie van plaatselijke schooltoezicht over de periode 1842-1844.

In 1857 kwam een wettelijke regeling tot stand die de instelling van een plaatselijke schoolcommissie verplicht stelde. Ter uitvoering van die wet stelde de gemeenteraad van Oud-Beijerland de verordening, houdende regeling van de plaatselijke schoolcommissie d.d. 18 december 1857 vast. De plaatselijke schoolcommissie uit 1858 kan worden beschouwd als de opvolger van de commissie van plaatselijk schooltoezicht uit 1842.

De plaatselijke schoolcommissie bestond uit zes door de gemeenteraad benoemde leden, die uit haar midden een voorzitter en een secretaris benoemde.

In 1878 kwam een nieuwe wet tot stand als wettelijk kader voor de plaatselijke schoolcommissies. De gemeenteraad van Oud-Beijerland besloot daarop in 1880 tot instelling van een plaatselijke schoolcommissie; in feite een voortzetting van de bestaande plaatselijke schoolcommissie.
Nadere informatie 2:
De Lager-onderwijswet 1920, die alle voorgaande wetgeving op dit gebied had vervangen, schreef een commissie van toezicht op het lager onderwijs voor. Op grond van deze wet is de gemeente Oud-Beijerland overgegaan tot de instelling van een dergelijke commissie, ingaande 1 januari 1921. Deze commissie kan worden beschouwd als de voortzetting van de plaatselijke schoolcommissie uit 1858.

De commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs bestond uit tien door de gemeenteraad benoemde leden. Uit het midden van de commissie werd de voorzitter en secretaris benoemd. De commissievergaderingen waren minstens eenmaal per maand.

In 1936 verviel de wettelijke verplichting uit 1920 van een commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs. De gemeenteraad besloot vervolgens in datzelfde jaar de Oud-Beijerlandse commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs op te heffen. Als argumentatie daarbij gold het geringe nut dat de commissie afwierp en de bezuiniging die door de opheffing werd verkregen.
Literatuurverwijzing:
n.v.t.