272 1388 maart 8
Johanna, hertogin van Brabant, van Lotharingen en van Limburg, leent bij Jan van Polanen, heer van Leck en van Breda, de som van 1000 franken, goed van goud en van gewicht, en stelt daarvoor te pand “Alle onsen Heerlicheyt van Groot Sundert, van Clyn Sundert, vande Hage, van Sprundel ende van Nispen, gelyk ende in derselver voegen dat wy die in deselue dorpen hebben gehouden."

271 1387 januari 9
Heynric van Baexem, als leenheer, en zijne laten Aeb van den Dyke, Peter van Katert, Johan van Cobbenhese, Jacob van Apenbroeck, Jacob Oden soene en Coene van gher Ryt, getuigen dat Johan geheten Goeds Duechde, porteneer des godshuizes van Thorn, voor hen gegoed en geërfd is in 8 malder roggen erfpacht, maat van Wessem, te gelden van het goed van Gerard van Hinderhusen, gelijk wijlen Enghel Gheronx ze in zijn leven te heffen plagt, verklarende tevens genoemde Johan dat hij deze 8 malder ontvangen heeft ten behoeve van Juffer Margriete van Buren, non te Thorn, ende dat sij hoeve proper erue sijn.

270 1385 januari 6
Voor Heynric van Osen en zijn laten bekennen Jan Roeffs zoon van Zantvort, Heylwich, Lysbet en Syken, ieder van deze door haar momber bijgestaan, met toestemming van hun vader Willem Roeffs geërfd en gegoed te hebben Jan van Hoxschot, priester, in 2 malder rogge erfpacht, betaalbaar op St. Andriesdag te Thorn, belastende een onderpand van 2½ bunder land, gelegen te Zandvort in den Kamp voor Roeffs deur, van welke 2 malder tocht Willem Roeffs tevens heeft afgezien.
— Terzelfder tijd bekennen Jan en zijn zusters, voor Dyric van Kirchurne, leenheer van zijn neef Marsilis van Wessem, en voor zijne laten, tot meerder onderpand van voormelde 2 malder rogge nog te stellen l½ bunder land, gelegen buiten Roeffs kamp, en reinende aan den Daelacker van Peter Keysmans.
Laten van Heynric van Osen: Claes Coex en Kerstken van Kelpen.
Laten van Marsilis van Wessem: dezelfden.

269 1385 juni 27
Beschrijving (nog) niet aanwezig.