Uw zoekacties: Provinciale Friese Schoonheidscommissie

53 Provinciale Friese Schoonheidscommissie ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Algemeen
53 Provinciale Friese Schoonheidscommissie
1. Inleiding
1.1.
Algemeen
Op initiatief van de commissaris der koningin in de provincie Friesland, mr. P.A.V. baron van Harinxma thoe Slooten, hield A. Baart, architect te Leeuwarden, op 15 juni 1925 een lezing over het onderwerp: `Ontsiering van stad en land door minder gelukkige bouwpraktijken en de middelen, die ter verkoming daarvan kunnen worden aangewend' *  . Het doel van deze lezing, waarvoor alle gemeentebesturen in Friesland waren uitgenodigd, was om in navolging van enige andere provincies ook in Friesland een commissie in te stellen, die adviezen zou kunnen uitbrengen over bouwontwerpen die bij haar ingediend werden.
Mede namens het College van Gedeputeerde Staten werd door de commissaris der koningin een rondschrijven aan de gemeentebesturen gericht met het verzoek om mede te werken bij het opnemen van een welstandsbepaling in de gemeentelijke bouwverordeningen. Deze had tot doel om aan het verlenen van een bouwvergunning de voorwaarde te verbinden, dat `het gebouw met alles wat daarbij hoorde, noch op zichzelf, noch in verband met de omgeving, aanstoot zou kunnen geven'. Verschillende gemeenten voegden daarop een welstandsbepaling aan de bouwverordening toe en verleenden hun medewerking bij het tot stand komen van de adviescommissie.
Op 23 september 1925 werden op voordracht van de commissaris der koningin door Gedeputeerde Staten voor een periode van drie jaren de eerste leden van deze adviescommissie benoemd. De naam werd: `Provinciale Friesche Adviescommissie ter wering van inbreuk op de schoonheid van stad en land'. Er was onmiddellijk een redelijk aantal gemeenten dat bouwplannen ter beoordeling inzond.
Op 23 oktober 1925 werd de eerste algemene vergadering gehouden in het provinciehuis te Leeuwarden. Het reglement en de algemene werkwijze van de werkvergaderingen werden toen vastgesteld *  .
Voorzover nodig werden de werkvergaderingen wekelijks gehouden, waarin de lopende zaken afgedaan werden en waar men zich speciaal bezighield met de vaststelling van de uit te brengen adviezen. Deze vergaderingen werden bezocht door de hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat, zeven in de provincie wonende bouwtechnische deskundigen, vier hoofden van gemeentelijke bouwkundige diensten in de provincie, die een tijdelijk lidmaatschap aanvaard hadden en eventueel door één of twee burgemeesters. De voorzitters van de werkvergaderingen kwamen maandelijks bijeen; zij bespraken vraagstukken van algemene aard en bijzondere of belangrijke bouwplannen.
Reeds in de tweede algemene vergadering, op 27 april 1926, werd er druk gediscussieerd over het gebruik van cementpannen en kalkzandsteen. Ook de raamverdeling van gebouwen was een belangrijk punt van gesprek; er werd besloten om een tekening van enkele `onjuiste' en enkele `juiste' raamvormen te verspreiden *  .
In 1936 werd de subcommissie voor Monumentenzorg in het leven geroepen, die zich speciaal bezighield met het behoud van monumenten en adviseerde over het plaatsen hiervan op de monumentenlijst.
Na 30 mei 1941 werden er geen algemene vergaderingen meer gehouden. Door de teruggang van het aantal ingediende plannen, mede door gebrek aan bouwmaterialen werd in 1942 besloten om geen werkvergaderingen meer te houden. Eventuele ingediende plannen werden behandeld door de voorzitters van de werkvergaderingen, die in Leeuwarden woonden.
Het jaar 1946 werd gekenmerkt door een gestadige terugkeer naar normale verhoudingen. Het aantal behandelde bouwplannen nam weer toe en op 17 mei 1946 werden de wekelijkse werkvergaderingen hervat.
Sinds 1 mei 1947 vormde de commissie een onderdeel van de Provinciale Planologische Dienst (P.P.D.). Deze verandering was slechts van organisatorische aard. Op de werkzaamheden van de commissie hadden ze geen invloed. Om praktische redenen werd tegelijkertijd de naam gewijzigd in `Provinciale Friese Schoonheidscommissie' (P.F.S.). Op 5 november 1948 vond de eerste algemene vergadering na de oorlog plaats.
Na verloop van tijd kwam de wenselijkheid naar voren om de nog `overgebleven schoonheid van stad en land' beter te beschermen en de tot dusver gevolgde individuele behandeling van de met het landschaps- en stedeschoon verband houdende vraagstukken in de bestaande organen door een meer bevredigende werkwijze te vervangen. Dit leidde in 1952 tot de oprichting van de subcommissie `Landschaps en Stedeschoon'. Deze kreeg tot taak het uitbrengen van adviezen betreffende dempingsplannen, groenvoorzieningen en het adviseren van het provinciaal bestuur inzake de toepassing der verordening `Opschriften en Opslagplaatsen'.
Gedurende vele jaren heeft de schoonheidscommissie haar werkzaamheden op deze voet voortgezet. In de jaren zeventig werd de behoefte gevoeld om te reorganiseren. Zo werd in 1971 de bestuurscommissie ingesteld, die als een soort dagelijks bestuur fungeerde. Vanaf 23 maart 1984 kreeg zij ook formeel die naam. Op de jaarvergadering van de schoonheidscommissie van 12 december 1975 hield mr. Ph.J.I.M. Houben, burgemeester van Haskerland en lid van de bestuurscommissie, een toespraak met als titel: `Hoe nu verder met het werk aan de welstandswinkel in Friesland?' *  . Hij pleitte hierin voor een breder werkgebied van de commissie. Het jaar 1976 kwam in het teken van bezinning te staan, waarna de schoonheidscommissie haar koers wijzigde. In 1977 resulteerde dit in een rapport `Welstandszorg in Friesland', opgesteld door de adviescommissie voor welstandsbeleid, die speciaal hiervoor in het leven was geroepen. Deze commissie werd ook wel kortweg `commissie H ouben' genoemd. De ontwikkeling en uitwerking van dit rapport hebben uiteindelijk in 1981 geleid tot een wijziging van het reglement en tegelijkertijd tot naamswijziging in `Friese Schoonheidscommissie Hûs en Hiem'. Tevens werd voorgesteld om over te gaan tot regionalisatie. Er werden vijf regio's gevormd, die elk een regionale commissie hadden.
Inmiddels was de verhouding van de schoonheidscommissie ten opzichte van de provincie aan herziening toe. De organisatiestructuur van de commissie werd gewijzigd. Deze had gedurende 58 jaar gefunctioneerd als een intergemeentelijke organisatie, waaraan het provinciaal bestuur zijn medewerking verleende en waarvan het bureau werd gevormd door medewerkers van de Provinciale Planologische Dienst.
Per 1 december 1983 ging de commissie over in de Gemeenschappelijke Regeling `Welstandszorg Hûs en Hiem' *  . Deze is een voortzetting van de Friese Schoonheidscommissie voor alle Friese gemeenten, met uitzondering van Leeuwarden en Sneek.