Uw zoekacties: Openbaar Onderwijs te Leeuwarden, 18e-20e eeuw

1312 Openbaar Onderwijs te Leeuwarden, 18e-20e eeuw ( Historisch Centrum Leeuwarden/ Histoarysk Sintrum Ljouwert Leeuwarden )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inventaris
2. Gewoon en Uitgebreid Lager Onderwijs
1312 Openbaar Onderwijs te Leeuwarden, 18e-20e eeuw
Inventaris
2.
Gewoon en Uitgebreid Lager Onderwijs
Algemene voorschriften voor het lager onderwijs waren er tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden niet. Elk der soevereine gewesten kon daar zelf in voorzien en in enkele bestonden dan ook reglementen voor het geven van onderwijs. Daar deze in het laatst der achttiende eeuw vaak sterk verouderd waren hadden ze weinig invloed meer op de gang van zaken en voor het onderwijs bestond over het algemeen weinig belangstelling. Door de activiteiten van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen opgericht in 1784- kwam het onderwijs weer meer in de belangstelling te staan en het was dan ook deze Maatschappij die haar stempel drukte op het tot stand komen van de eerste schoolwet, die van 1801 van Van der Palm. Deze wet, die in hoofdzak gold voor het openbaar onderwijs, bracht al vele verbeteringen met zich mee. Zo werden de aspirant onderwijzers verplicht een examen af te leggen, schoolopzieners werden aangesteld en de vakken lezen, schrijven en rekenen waren verplicht. In 1806 werd hier Nederlandse taal aan toegevoegd en in 1857 ook aardrijkskunde, geschiedenis, kennis der natuur, vormleer en zingen. De derde schoolwet, van Van der Ende, kwam in 1806 tot stand. Hierin werd o.m. geregeld de benoeming van de plaatselijke schoolcommissies voor het lager onderwijs die voor de grote gemeenten verplicht werden en voor de kleinere facultatief werden gesteld. Daarna volgden de wetten van 1857 en 1878 met o.m. bepalingen betreffende het openbaar en bijzonder onderwijs. In 1889 kwam een eerste subsidieregeling voor het bijzonder onderwijs tot stand en werd het schoolgeld voor de openbare scholen tot dusverre facultatief- verplicht gesteld. In 1901 kwam de leerplichtwet tot stand en in 1920 de bekende Lager-Onderwijswet van minister De Visser, die onder meer de gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs regelde en de standenscholen ophief door het heffen van een gelijk schoolgeld berekend naar inkomen.
In 1955 werd door de wet "Cals" voor de kinderen in de leerplichtige leeftijd het schoolgeld met terugwerkende kracht tot aan 1953- afgeschaft. In Leeuwarden werd een begin gemaakt met een reeks van verbeteringen voor het onderwijs toen in 1816, op voorstel van de Plaatselijke Schoolcommissie, dor de Raad werd besloten tot oprichting van onder meer twee stadsscholen en deze te bestemmen voor kinderen zonder of van behoeftige en minvermogende ouders, categorieën voor wie de mogelijkheden om onderwijs te ontvangen tot die tijd zeer gering waren. Voor het openbaar onderwijs waren er in 1816 slechts twee scholen. Opgericht in de tweede helft der 18e eeuw waren een Stads-Armenschool onder toezicht van de voogden der Stads-Armenkamer en de in 1916 opgeheven school van het Nieuw Stadsweeshuis. Deze waren echter bij lange na niet voldoende om de daarvoor in aanmerking komende kinderen op te nemen. In september 1821 werd de Stads-Armenschool door de voogden van de Stads-Armenkamer overgedragen aan de Plaatselijke Schoolcommissie waarna zij in 1822 door het Stadsbestuur werd gesloten. Verder werd lager onderwijs gegeven op de bijzondere scholen, waarvan er in 1811 tientallen bestonden. Deze, particuliere, scholen werden vaak gedreven door schoolhouders die ondanks een schoolgeld- niet in staat waren om een redelijke boterham te verdienen. Het onderwijs leed hieronder. De behuizing was slecht en de onderwijskrachten waren in vele gevallen niet bekwaam. Het kwam veel voor dat de onderwijzer nevenwerkzaamheden moest zoeken om het hoofd enigszins boven water te kunnen houden. Minder valide mensen trachtten door het openen van een schooltje in hun onderhoud te voorzien. Naast deze particuliere scholen waren er onder andere de diaconieschool van de Hervormde Gemeente (ca. 1780-1822), de reeds genoemde weeshuisschool, de in 1838 gesloten Lutherseschool in de Nieuwe Oosterstraat, de scholen van het Old Burger en het Roomse Weeshuis en Joodse scholen.
Het bovengenoemde Raadsbesluit van 1816 luidde een grote reeks veranderingen in. De reeds bestaande Franse dag- en kostscholen voor jongeheren en meisjes werden nu onder Stadstoezicht geplaatst de kostschoolhouder en houderes droegen hun belangen over aan het Stadsbestuur- de zgn. Stad-Tussenscholen werden opgericht. Nu men in principe had besloten om de kinderen van arme en minvermogende ouders met steun van de plaatselijke overheid onderwijs te geven, werd ook besloten ten behoeve der kinderen van de meer gegoede burgers die nu een hoog schoolgeld bij de bijzondere scholen moesten betalen- van stadswege scholen in het leven te roepen. Dat een en ander niet direct verwezenlijkt kon worden valt te begrijpen. Door gebrek aan geldmiddelen en lokaalruimten duurde het nog enkele jaren voordat de scholen tot stand kwamen. In 1818 kwam dan de eerste Stads-Armenschool tot stand die werd ondergebracht in de voormalige Jansenistenkerk in de Krommejat. In 1822 volgde de tweede Stads-Armenschool (aan de Speelmansstraat in de tuin van de pastorie der Jansenistenkerk) ter vervanging van de school der Stads-Armenkamer. Nu werd de eerste armenschool de tweede en de laatste de eerste Stads-Armenschool genoemd. Een derde werd in 1827 geopend in een der lokalen van het Nieuwe Stadsweeshuis, waarschijnlijk als voortzetting van de school die daar reeds gevestigd was. Op de gedempte Keizersgracht hoek Nieuwstraatje kreeg in 1855 in een nieuw gebouw de vierde Stads-Armenschool haar plaats. Ook werd nog een aantal hulplokalen in gebruik genomen voor het geven van onderwijs aan arme kinderen. De Israëlitische armenschool (1842-1860), gevestigd in een gebouw op de Nieuwe Buren, kreeg uit de overheidsmiddelen een nieuw gebouw aan de Wissesdwinger.
Tot aan 1861 bleef het een Joodse school voor het geven van lager onderwijs, daarna volgden de kinderen het openbaar onderwijs. In 1864 werd het gebouw weer door de Joodse Gemeente in gebruik genomen voor het geven van Godsdienst-onderwijs. Dit onderwijs is in 1886 overgegaan naar het nieuwe gebouw in de Perkstraat de "Dusnusschool". Voor de kinderen van die ouders welke enig schoolgeld konden betalen werden de Stads-Tussenscholen opgericht. Een schooltype tussen de armenschool geen schoolgeld- en de burgerschool hoog schoolgeld- in. De eerste kwam in 1830 tot stand en werd gehuisvest Bij de Put in een nieuw gebouw op de plaats van een oude kazerne. Voor deze school was een schoolgeld van 5 cent per week verschuldigd. Later bij de oprichting van de tweede Tussenschool werd dit 10 cent. Men kreeg toen ter onderscheiding de stuiver- en dubbeltjesschool. Deze eerste Tussenschool zou later worden gemeenteschool 4. De tweede, met een schoolgeld van 5 cent, opende in 1841 haar deuren in een nieuw gebouw op het Tournooiveld in de Prinsentuin. Eveneens in 1841 besloot de Raad om de belangen van de bijzondere scholen van de schoolhouders S.D. Postma aan het Zuidvliet en K.S. Vlietstra aan het Oldegalileën over te nemen. Dit werden respectievelijk de derde en vierde Stads-Tussenschool met een schoolgeld van vijf cent. Bij de nummering van de scholen in 1874 zouden dit de gemeentescholen 6 en 7 worden.
De scholen voor de gegoede stand met schoolgeld van ca. 8 stuivers- werden als Stads-Burgerscholen voor jongens en meisjes in 1834 geopend. Die voor jongens in de Zak met een ingang in het Hofstraatje en die voor de meisjes in de Kruisstraat. Ter uitvoering van de Wet op het Lager Onderwijs van 1857 nam de Raad op 21 juni 1860 besluiten betreffende uitbreiding, naamgeving en huisvesting der scholen. De Stads-Armenscholen 1 en 2 werden na uitbreiding samengevoegd, nummer 3 werd als stadsschool opgeheven en werd als bijzonder onderwijs- de school van het Nieuwe Stadsweeshuis. Voor deze school werd in 1863 een nieuwe armenschool gesticht op het Tournooiveld. De vierde Stads-Armenschool op de Gedempte Keizersgracht werd nu nummer 3. De Tussenscholen werden in twee klassen ingedeeld naar gelang het te betalen schoolgeld. Zo werd nu de eerste de eerste Stads-Tussenschool der 1e klasse, de anderen respectievelijk eerste, tweede en derde Stads-Tussenschool der 2e klasse. Ook verhuisden de scholen ietwat. De voormalige tweede Stads-Armenschool kwam als de nieuwe armenschool in een gebouw op het Tournooiveld en de eerste Stads-Tussenschool der 2e klasse kreeg een nieuw pand op het Oldehoofsterkerkhof.
Zo werd in de eerste helft der negentiende eeuw de basis gelegd voor het tegenwoordige onderwijs te Leeuwarden. Dat het hier werkelijk met vooruitstrevendheid is gebeurd moge blijken uit een in 1847 te Groningen verschenen geschrift van Th. van Swinderen, schoolopziener te Groningen: "Het Lager Schoolwezen te Leeuwarden&.. aan Gronignen en aan de andere Groote steden in Nederland ter navolging voorgesteld". In 1874 werd afgezien van een aanpassing der schoolgelden- door de Raad besloten de bestaande openbare scholen als volgt te nummeren: De Franse dag- en kostschool voor meisjes werd gemeenteschool 1; de school voor meer uitgebreid lager onderwijs 2; de Burgerschool voor meisjes 3; de eerste Stads-Tussenschool der 1e klasse 4 en de andere drie der 2e klasse respectievelijk 5, 6 en 7. De drie Armenscholen werden in gelijke school volgorde 8, 9 en 10. In de daarop volgende jaren zijn, door opheffing en wijzigingen van het soort onderwijs, veranderingen in deze nummering aangebracht, maar het nummersysteem bleef in gebruik tot 1957, toen B.W. besloten tot een andere naamgeving. Vanzelfsprekend is in de loop der jaren het onderwijs in Leeuwarden erg uitgebreid. Uit de beginperiode is weinig archief bewaard gebleven en daarom werd er hier wat meer aandacht aan besteed. Van de scholen waarvan archivalia bewaard zijn gebleven, is getracht wat uitgebreider informatie bij de inventarissen te geven. Er is niet naar gestreefd om ook van de latere met name na de eerste wereldoorlog- opgerichte scholen archief te verwerven. De hierna beschreven archivalia waren gedeeltelijk reeds in voorgaande jaren in het gemeentearchief beland. De rest werd door ons in de afgelopen jaren van de schoolhoofden overgenomen.

Kenmerken

Datering:
18e - 20e eeuw
Soort toegang:
inventaris
Omvang:
33,5 m1
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 1312 Openbaar Onderwijs te Leeuwarden, 18e-20e eeuw
VERKORT:
NL-LwnHCL 1312