Uw zoekacties: Openbaar slachthuis van de gemeente Heerlen en de keuringsdi...

096 Openbaar slachthuis van de gemeente Heerlen en de keuringsdienst van vee en vlees in de "Kring Heerlen", 1919 - 1979 ( Historisch Centrum Limburg, te Heerlen (voormalig Rijckheyt) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis van het Openbaar Slachthuis te Heerlen en de Keuringsdienst van Vee en Vlees in de "Kring Heerlen"
096 Openbaar slachthuis van de gemeente Heerlen en de keuringsdienst van vee en vlees in de "Kring Heerlen", 1919 - 1979
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis van het Openbaar Slachthuis te Heerlen en de Keuringsdienst van Vee en Vlees in de "Kring Heerlen"
In 1865 achtte de raad van de gemeente Heerlen het wenselijk een slachthuis te bouwen, waarin alle slachtingen zouden moeten plaatshebben, zodat de keuring van het vlees gemakkelijk kon worden ingevoerd *  . Aanleiding hiertoe waren de vele maatregelen die moesten worden genomen om de in de verschillende delen van ons land heersende veepest (thyphus contagiosus boum) te voorkomen *  . De bouw van dit slachthuis ging echter niet door, daar een ruiling van grond hiervoor in 1866/1867 niet plaats kon vinden *  .
Waarschijnlijk ook, omdat het gevaar voor de veestapel alhier toen niet meer aanwezig was, waardoor ook de maatregelen voor de keuring van vee en vlees buiten werking waren gesteld. B & W konden deze maatregelen echter weer in werking stellen wanneer zij dat nodig achtten *  . Mede op grond hiervan werd aan de te Heerlen wonende (rijks-)-veearts Duysens in 1879 met ingang van 01.01.1880 een jaarlijkse subsidie van f. 50,-- toegekend, waarvoor deze in voorkomende gevallen als gemeenteveearts en keurmeester van vlees en spek zou moeten optreden *  .
In 1985 werd door de raad keuring van alle slachtdieren, behalve van varkens, in de algemene politieverordening verplicht gesteld (ingevoerd per 01-01-1886) *  .
Het keuren door Duysens was in 1912 aanleiding tot grote opschudding, daar hij volgens een andere veearts een aan septichaemia puerperalis gestorven koe -hij had deze ziekte niet waargenomen- had goedgekeurd voor consumptie. Door een commissie ad hoc benoemd in de raadsvergadering van 13 januari 1913 werd hierover verslag uitgebracht op 2 september 1913. In dit rapport komt de commissie tot de conclusie, dat de tot dan toe toegepaste wijze van keuren geen afdoende waarborgen bood voor het afleveren van voor consumptie geschikt vlees, waarbij het ontbreken van een slachthuis, waarbuiten geen slachting mocht plaatshebben als voornaamste oorzaak werd aangegeven. De commissie vond het zo spoedig mogelijk oprichten van een gemeenschappelijk slachthuis een dringende eis. De raad besloot aan B&W op te dragen advies in te winnen inzake de oprichting van een slachthuis *  .
Dat een goede vleeskeuring zonder een gemeentelijk slachthuis onmogelijk was, werd overal in het land als zodanig erkend. De Hinderwet van 2 juni 1875 is op de allereerste plaats aangenomen om tot openbare slachthuizen te komen met verplicht gebruik door alle slagers, zodat een einde kon worden gemaakt aan de gevaren voor de volksgezondheid, welke waren verbonden aan het gebruik van de slecht geoutilleerde en onhygiënische particuliere slachtplaatsen. Dit verplicht gebruik is lange tijd een twistpunt geweest, dat uiteindelijk in 1901 resulteerde in een wijziging van artikel 4 van de Hinderwet, waardoor de gemeenten vrij waren het verplicht gebruik van de openbare slachthuizen te regelen *  .
De slachthuizen boden slagers tegen betaling van rechten de gelegenheid om te slachten. De gemeente stelde de benodigde outillage beschikbaar en paste deze zo nodig aan. Deze bedrijven moesten minimaal selfsupporting zijn, waarop over het algemeen de tarieven waren gebaseerd. Na vermelde wetswijziging nam het aantal slachthuizen in ons land sterk toe, hoewel de grootste stijging van dit aantal zich eerst na het in werking treden van de bepalingen van de Vleeskeuringwet 1919 voordeed, waarbij alle slachtplaatsen -ook de particuliere- aan de eisen, hierin gesteld, dienden te voldoen in 1927 *  . Volgens een ingezonden stuk in de Limburger Koerier van 23 september 1913, waarin de inzender zich uitspreekt tegen een openbaar slachthuis in Heerlen, zouden de nieuw gestichte abattoirs met grote verliezen werken *  .
Inmiddels had ook de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid in een vergadering van de Gezondheidscommissie voor Heerlen en omstreken gewezen op de noodzaak van slachthuizen, daar er een te groot aantal -bovendien slecht ingerichte- slagerijen was, waardoor de kans op verkoop van minderwaardig vlees zeer was toegenomen. Dit laatste werd nog eens extra versterkt naar de toenemende grote vraag naar vlees door de enorme bevolkingsaanwas in de regio als gevolg van de trek naar de mijnen *  .Op 6 november 1913 werd door de Gezondheidscommissie een bijeenkost georganiseerd waarin de directeur van het Openbaar Slachthuis te Nijmegen een voordracht hield over de wenselijkheid van oprichting van een slachthuis *  . Naar aanleiding hiervan gingen B & W zoeken naar een veterinair deskundig adviseur voor de bouw van een slachthuis, welke werd gevonden in Dr. W. Stuurman, directeur van het Openbaar Slachthuis te Leiden.
In verband met het uitbreken van de eerste wereldoorlog bleef deze zaak een tijdje liggen, doch in 1916 werden de plannen serieus ter hand genomen, hoewel de rendabiliteit door de burgemeester in twijfel werd getrokken, daar rekening gehouden moest worden met de sterke groei van de gemeente *  .
Heerlen werd bij besluit van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, afdeling Crisiszaken bureau Volksvoeding, van 20 juli1918 no. 41402a aangewezen als centrumgemeente, waar het voor distributie bestemd vlees afkomstig moest zijn van een centrale slachtplaats. Daar er geen particuliere slachtplaats hiervoor aanwijsbaar was en hier het vleesverbruik hoger was dan elders in het land -aan mijnwerkers werden belangrijke extra-rantsoenen verstrekt- werd besloten tot het bouwen van een provisorisch slachthuis. De bouw hiervan werd op 31 december gegund aan N.V. Technisch Bureau van H. Rutgers te Den Haag, terwijl de Technische inlichting werd gegund aan Joh. Van Dorp te Den Haag *  .
Het noodgebouw werd gepland voor 10 jaren. Op 10 maart 1919 werd na vaststelling van zijn instructie de eerste directeur, Dr. Hendrik Jan Kars, door de raad benoemd, die zijn functie aanvaardde per 1 april van dat jaar. Tevens werd de gemeenteveearts en keurmeester Duysens per 01-01-1920 ontslagen, terwijl hij bij de indiensttreding van Dr. Kars groot verlof kreeg *  . De eerste taken van de directeur waren mede de bouw en inrichting van het noodslachthuis te begeleiden en verordeningen te ontwerpen, zoals deze op 26 augustus 1919 door de raad werden vastgesteld:
a. verordening tot wering van de verkoop en het gebruik van ondeugdelijk vlees in de gemeente Heerlen;
b. verordening op het gebruik van het openbaar slachthuis te Heerlen;
c. verordening op het heffen en invorderen van rechten voor het gebruik van het openbaar slachthuis te Heerlen *  .
Naar aanleiding van deze verordeningen merkten G.S. op, dat zij veel bepalingen bevatten, die ook werden aangetroffen in de Vleeskeuringwet 1919. B & W wilden echter het slachthuis spoedig openstellen en achtten de verordeningen urgent; na het in werking treden van de vleeskeuringwet zou men deze wel aanpassen. De verordening onder a. werd naar aanleiding van enkele opmerkingen van G.S. door de raad opnieuw vastgesteld in hun vergadering van 4 november 1919 *  . Hert noodslachthuis aan de Gringel werd op 12 januari 1920 officieel geopend en in gebruik genomen. Het publiek werd op 18 januari daaraanvolgend gelegenheid gegeven het slachthuis te bezichtigen *  .
Op grond van het in werking treden van artikel 21 van de Vleeskeuringswet 1919 werden op 01-08-1922 de instructies voor de ambtenaren belast met de keuring, respectievelijk de herkeuring van vee en vlees vastgesteld *  . Op grons van genoemd artikel van de vleeskeuringswet werden door G.S. van Limburg in 1922 aanbevelingen gedaan om samen met de gemeenten Schaesberg, Voerendaal, Nieuwenhagen, Ubach over Worms en Eygelshoven een gemeenschappelijke keuringsdienst van vee en vlees te vormen. Onderhandelingen met deze gemeenten liepen echter op niets uit. Nieuwenhagen, Ubach over Worms en Eygelshoven wilden zelf een slachthuis bouwen.
Bij K.B. van 21-07-1923 no 10 werd Heerlen echter aangewezen als centrumgemeente voor de tevens daarin verplicht gestelde gemeenschappelijke keuringsdienst van vee en vlees in de gemeenten Heerlen, Nieuwenhagen, Eygelshoven, Ubach over Worms, Schaesberg, Voerendaal en Klimmen (Kring Heerlen). Over de door Heerlen ontworpen gemeenschappelijke regeling werd geen overeenstemming bereikt, zodat deze niet voor 1 februari 1924 aan G.S. ter goedkeuring kon worden voorgelegd. In een vergadering van vertegenwoordigers van G.S. met de betrokken burgemeesters werden de geschillen besproken, waarop G.S. op 27 juni 1924 de gemeenschappelijke regeling vaststelden.
Deze regeling trad per 01-08-1924 in werking. Op die datum werden ook van kracht de in de raad van Heerlen d.d 07-10-1924 vastgestelde instructies voor de ambtenaren belast met de keuring respectievelijk de herkeuring van vee en vlees in de kring Heerlen *  .
Reeds in 1920 begonnen de besprekingen voor de bouw van een nieuw slachthuis, waarbij de eerste jaren gezocht werd naar een daarvoor geschikt terrein, hetgeen enigszins werd bemoeilijkt, omdat men aanvankelijk een spoorwegaansluiting wilde, waarvoor men het terrein zo moest kiezen, dat het raccordement zo goedkoop mogelijk werd *  . In de raadsvergadering van 7 april 1925 werd het terrein te Molenberg aangewezen, dat aan de hiervoor gestelde eisen voldeed, hoewel van een spoorwegaansluiting werd afgezien, daar de kosten ervan te zwaar op de exploitatie zouden drukken en bovendien in die jaren het transport per vrachtauto toenam. Aanvankelijk had men er bezwaren tegen het slachthuis op genoemd terrein te bouwen, daar men in de naaste toekomst in de directe omgeving woningbouw verwachtte.
Volgens de directeur was een modern ingericht slachthuis absoluut reukloos. Bovendien waren de terreinen al eigendom van de gemeente en behoefde de belangrijkste aanvoerweg (Voskuilenweg) slecht verbeterd en verbreed te worden. Op 30 juni 1925 kreeg de directeur van Openbare Werken opdracht om plannen te ontwerpen en een begroting en een exploitatie-opzet op te stellen. De belangrijkste adviseurs hierbij waren Ir. D.J. Mink uit Haarlem voor de koeltechnische installaties en Ir. Edm. Riehl uit Amsterdam voor de slachttechnische installaties. De aanbesteding vond plaats op 23 december 1926, waarna het werk werd gegund aan aannemer C.J. Buyzen uit Sittard, die op 24 januari 1926 met de werkzaamheden begon. De koeltechnische installatie werd geleverd door N.V. Burkom & Son uit amsterdam. De totale stichtingskosten bedroegen f. 495.376,12 *  . Op 3 januari 1929 werd het gebouw officieel door burgemeester Van Grunsven geopend *  .
Behalve aanleg van de in de hinderwetvergunning van 1930 verplicht gestelde afvalwaterzuiveringsinstallatie in 1931-1936, de uitbreiding van de koelinstallaties in 1933-1934 en enkele andere wat minder grote uitgaven voor verbetering en uitbreiding van de gebouwen en installaties bleken ingrijpende nieuwe voorzieningen tot ongeveer 1958 niet noodzakelijk. In 1958 werd door de raad een krediet van f 25.000,00 beschikbaar gesteld voor vergroting van de koelruimte *  , terwijl daarna - mede naar aanleiding van het exploderen van een in 1934 geleverde compressor in 1959 *  -gebouwen en inrichting aanmerkelijk werden gemoderniseerd, welke modernisering inmiddels noodzakelijk was geworden, doordat al op diverse plaatsen nieuwe slachtsystemen werden toegepast.
Daarnaast moesten in de jaren zetig tal van ingrijpende vernieuwingen plaatshebben in verband met het voldoen aan de eisen gesteld in de richtlijnen van de Raad de E.E.G. om in 1965 de erkenning als ¿hygiënisch slachthuis¿, welke men voor Heerlen met zijn streekverzorgende functie noodzakelijk achtte, te verkrijgen. Bovendien was deze erkenning nodig voor exportslachtingen, hoewel deze toen slechts beperkt werden verricht en steeds werden gezien als een middel voor het benutten van de aanwezige overcapaciteit. Na 1965 was het aantal exportslachtingen sterk toegenomen, zelfs zo, dat dit het aantal slachtingen voor het binnenland sterk ging overtreffen. Daardoor diende binnen de bestaande gebouwen gezorgd te worden voor uitbreiding van de slachtcapaciteit en moesten verder verbeteringen worden aangebracht, opdat de tot wederopzegging verkregen E.E.G. -erkenning gehandhaafd kon blijven *  .
Ook moesten diverse voorzieningen worden getroffen om de stankoverlast voor de bewoners van de stad rond 1950 in de onmiddellijke nabijheid van het slachthuis gebouwde woningen te voorkomen. In 1959 laten deze hun eerste klachten horen *  . De stankoverlast is uiteindelijk één der hoofdoorzaken tot opheffing van het slachthuis geworden. Doordat de in 1975 te vernieuwen hinderwetvergunning hierdoor -zo het zich liet aanzien- niet kon worden verleend, kon onmogelijk -mede gezien de landelijke situatie na 1965 rond het slachthuiswezen, waarin men tot samenvoeging van openbare slachthuizen en vergroting van de vleeskeuringkringen wilde komen *  - worden geïnvesteerd om de slachtcapaciteit aanzienlijk te vergroten. Om de slachthuisgebruikers in die investeringen inspraak te geven werd bij besluit van B & W van 15 juni 1964 de slachthuiscontactcommissie ingesteld.
Omdat investeringen uitbleven -de firma Colaris had om productie-uitbreiding gevraagd- en door conflicten met de vleesgrossiers over het aanvoeren van slachtvee begon de genoemde firma een eigen bedrijf. Het gemeentebestuur van Heerlen en de slachthuisdirectie moedigden hiertoe aan, omdat het inmiddels al duidelijk was, dat het slachthuis op de bestaande plaats niet te handhaven viel. Bovendien was het in dit stadium moeilijk verdedigbaar, dat het Heerlense slachthuis -meer exportslachtingen!- streekverzorgend zou zijn. Na het in bedrijf stellen van het abattoir van de firma Colars te Ubach over Worms per 1 april 1977 verviel tweederde van de productie *  .
Aanleiding tot het voorstel tot samenvoeging van openbare slachthuizen was het volgende:
a. sinds 1965 dienden de slachthuizen in verband met de E.E.G.- eisen te worden gemoderniseerd *  ;
b. het artikel 8 van de Vleeskeuringwet 1919 stond op de helling. Hierin was bepaald, dat vlees, ingevoerd vanuit een andere vleeskeuringkring nader aan keuring moest worden onderworpen. De gemeenten mochten daarvoor een invoerkeurloon heffen;
c. het rijk ging subsidies verstrekken voor de bouw van particuliere slachthuizen.
In de gemeenten met een openbaar slachthuis werden deze inkomsten veelal in de exploitatierekening van het slachthuis opgenomen. Op grond van de technische en hygiënische vooruitgang en de landelijke regels ter waarborging van de hygiëne tijdens het slachten stelde de minister van Volksgezondheid dat de exploitatie van een slachtinrichting niet meer primair een taak van de overheid was. Vooruitlopende op de intrekking van artikel 8 werd dit door diverse grossiers sinds medio april 1977 geboycot, dat wil zeggen dat het ingevoerde vlees niet meer ter nadere keuring werd aangeboden.
Per 1 januari 1978 werd artikel 8 afgeschaft. In dezelfde wetswijziging werd geregeld, dat vanaf die datum de kosten van de vleeskeuringsdiensten werden overgenomen door het rijk. Dit kwam er in de praktijk op neer, dat een scheiding tussen de dienst Openbaar Slachthuis en de Vleeskeuringsdienst moets worden doorgevoerd *  .
Voordat deze scheiding tot stand kwam, stapte de gemeente Klimmen bij K.B. van 12 maart 1977 no 80 uit de Kring Heerlen. Voor de nieuwe vleeskeuringsdienst van slachtdieren en vlees in de Kring Heerlen (behalve Klimmen) is per 01-08-1979 een nieuwe gemeenschappelijke regeling van kracht geworden *  .
In 1974 bleek, dat stichting van het in 1970 geplande streekslachthuis voor Zuid-Limburg te Nuth geen doorgang kon vinden. Hoewel het Rapport i/z de positie en toekomst van het Openbaar Slachthuis en de Keuringsdienst van vee en vlees der gemeente Heerlen, samengesteld door een daartoe ingestelde ambtelijke werkgroep, in 1972 voor het bestaande slachthuis in financieel-economisch opzicht - zij het met rationalisering van het productieproces- een gunstige exploitatieopzet voorspelde *  , sprak de raad zich bij de bespreking van het rapport op 4 juni 1974 *  uit tegen handhaving van het slachthuis, daar men vond, dat een slachthuis niet meer in een woonomgeving thuishoorde.
De conflicten met de grossiers in oktober 1975 *  deden B & W in hun vergadering van 27 oktober 1975 het principebesluit nemen, dat het slachthuis binnen vijf jaar verdwenen moest zijn *  . De afbouw van het slachthuis werd begeleid door een in die vergadering in het leven geroepen ambtelijke werkgroep, ¿werkgroep Openbaar Slachthuis¿, die moest dienen om tot een zo goed mogelijke belangenbehartiging van alle bij de opheffing betrokken partijen te komen. Daar de overheid te Heerlen slachtende grossiers samen met anderen het slachthuis te Kerkrade in eigen beheer gingen exploiteren, besloot de raad in haar vergadering van 6 december 1977 dat het Heerlense slachthuis uiterlijk op 31 december 1978 zou worden gesloten *  . Deze termijn werd ten behoeve van de grossiers -per 1 juli 1978 samengegaan in ¿Slachthuis Kerkrade B.V.¿ -verlengd tot 17 februari 1979, daar de verbouwing van het slachthuis in Kerkrade nog niet gereed was.
Op 15 februari werd het laatste varken geslacht, 19 februari het laatste vlees afgevoerd, terwijl de laatste (wnd.) directeur, P.H.J. Spreksel, per 01-04-1979 met pensioen ging. Op 2 mei 1979 stelde de raad een krediet van f 345.150,00 beschikbaar voor de sloop van het gebouwencomplex, *  dat juist 50 jaar zijn diensten voor de vleesvoorziening in de regio had vervuild.

Kenmerken

Datering:
1919 - 1979
Titel:
Openbaar slachthuis van de gemeente Heerlen en de keuringsdienst van vee en vlees in de "Kring Heerlen", 1919 - 1979
Openbaarheid:
Volledig
Omvang:
2,06 mtr.
Toegang:
Inventaris
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld.
Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Rijckheyt, Centrum voor Regionale Geschiedenis, Heerlen. Toegang 096 Openbaar slachthuis van de gemeente Heerlen en de keuringsdienst van vee en vlees in de "Kring Heerlen", 1919 - 1979
VERKORT:
NL-HrlRi 096
Categorie:
  • Zonder categorie