Uw zoekacties: Artikelen

Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )

Filter: archeologiex
beacon
38  artikelen
sorteren op:
 
 
 
 
Artikel
[Oudheidkundige ontdekkingen]
Datering:
1870
Titel:
[Oudheidkundige ontdekkingen]
Titel tijdschrift:
Algemeen Handelsblad
Afleveringsnummer:
Algemeen Handelsblad, 13/2/1870
Samenvatting:
Een paar weken geleden leverden de dagbladen een kort bericht omtrent oudheidkundige ontdekkingen in de nabijheid van een dorp Heulen en bij het gehucht Aalbeek in het hertogdom Limburg. Met Heulen zal wel Herlen of Heerlen bedoeld zijn, en met de ontgraving van de grondslagen eener Romeinsche woning bij Aalbeek wel dezelfde gemeend, waarbij, onder leiding van den ijverigen en geleerden voorzitter van bet Limburgsch geschied en oudheidkundig genootschap, den heer J. Habets, in het Ravensbosch in het Land-van-Valkenburg, tusschen Houthem en Schimmert de grondslagen eener Romeinsche villa aan den dag zijn gebracht. Het gebouw is door brand verwoest, was 32 meters lang en 14 breed; twee munten daarin gevonden , dagteekenen van het vroege Romeinsche keizerrijk. In een kelder vond men een fraai ijzeren schopje met langen steel, in het geheel 90 centimeters lang; enkele bodems van kommen of schotels van fijn rood aardewerk droegen het ingestempelde fabriekmerk OF. CARAN. Onder de overige voorwerpen moet vooral eene groote kom of bak vermeld worden in eene grijze zachte steensoort zeer zuiver uitgebeiteld, van ronden vorm, 10 centimeters hoog en 27 in doorsnede. De opdelvingen, ofschoon op Nederlandschen bodem, hadden plaats voor rekening ven de Belgische regeering; de beschrijving van de uitkomsten, die zij leverden, zal waarschijnlijk in de Bulletins des Commissions royales d'art et d'archeologie worden bekend gemaakt. Eenige jaren geleden, in 1850, waren reeds voor rekening van de Nederlandsche regeering door wijlen den conservator dr. Janssen in hetzelfde Ravensbosch ontgravingen ondernomen, die ook tot eenige, niet onbelangrijke ontdekkingen hadden geleid.
Samenvatting2:
De verdere voortzetting der nasporingen was echter uitgesteld en had later geen plaats, daar zij op last van het Belgisch bestuur door den raadsheer Schuermans te Luik ondernomen en met zeer aanmerkelijke uitkomsten bekroond werden. Zij hadden tot de ontdekking geleid van eene Belgisch-Romeinsche villa in het zoogenaamde Rondenbosch, en werden door den heer J. Habets, in eene verhandeling: Exrploration d'une villa Belgo-Romaine au Rondenhosch in Houthem-saint- Gerlach, afgedrukt in het Vde deel der Publications de la Société Historique et archéologique dans le Duché de Limbourg, afgebeeld en beschreven. (Leidsche Ct.)
Geografische namen:
 
 
 
 
 
Artikel
Vroenhof, Valkenburg : ArcheoPro-rapport 1026
Datering:
2012
Titel:
Vroenhof, Valkenburg : ArcheoPro-rapport 1026
Auteur:
T. Deville, S. Houbrechts & J. Orbons
Geografische namen:
 
 
 
 
 
Artikel
Vroenhof, Valkenburg
Datering:
2010
Titel:
Vroenhof, Valkenburg
Auteur:
T. Deville, S. Houbrechts en J. Orbons
Samenvatting:
ArcheoPro-rapport 1026
Samenvatting2:
Naar aanleiding van de toekomstige realisatie van een woonhuis wordt binnen het plangebied een karterend booronderzoek uitgevoerd. Aangezien de mogelijkheid bestraat dat binnen het plangebied het tracé van de Via Belgica kan worden aangetroffen worden de boringen in één raai (N-Z) geplaatst. De tussenafstand tussen de boringen bedraagt 3 m. De boringen worden geplaatst met een edelmanboor met een diameter van 12 cm.
Geografische namen:
 
 
 
 
 
Artikel
Vondsten, vindplaatsen en verhalen: spoken in de Limburgse archeologie
Titel:
Vondsten, vindplaatsen en verhalen: spoken in de Limburgse archeologie
Auteur:
Leo Verhart
Foto's door:
Gemeentearchief Roermond
Titel tijdschrift:
De Maasgouw
Afleveringsnummer:
De Maasgouw, 141 (2022) nr. 4, p. 126-131
Samenvatting:
Archeologen hebben altijd belangstelling gehad voor volksverhalen. Voorwerpen uit een ver verleden en archeologische verschijnselen in het veld werden in vroeger tijden in verband gebracht met de bovennatuurlijke wereld. In Noord- en Oost-Nederland ging het om de witte wieven die door venen en boven grafheuvels dwaalden, in Drenthe waren er grauwzame reuzen die de hunebedden zouden hebben gebouwd en in Noord-Brabant waren er kabouters en aardmannetjes die onder de grond leefden. Ook in Limburg waren van die wezens te vinden en de eerste archeologen hadden er belangstelling voor.

VOLKSGELOOF [tekst NIET overgenomen]

PREHISTORISCHE GRAFHEUVELS [tekst NIET overgenomen]

SPEUREN IN LIMBURG
In 1848 en 1849 reisde de conservator van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO), LJ.P. Janssen (1806-1869) door Limburg. (fig. 4) Hij beschreef archeologische verzamelingen van musea en particulieren en voerde enkele opgravingen uit. Rond die opgravingsterreinen informeerde hij naar archeologische vondsten en was ook geïnteresseerd in volksverhalen. Hij legde zijn waarnemingen vast in zes rapporten die naar zijn opdrachtgever, de minister van Binnenlandse Zaken in Den Haag, werden gestuurd. In het zuidelijke deel van Limburg werkte hij vooral in de buurt van Valkenburg en deed veldonderzoek in het Ravensbosch.
Hij spoorde verschillende archeologisch waardevolle terreinen op, voerde opgravingen uit, liet kleine proefputten graven en trachtte de eenmaal aangetroffen sporen te vervolgen met een peilijzer. Hij had voor dat onderzoek geld van het ministerie gekregen en kon daarmee enkele arbeiders inhuren die het graafwerk verrichtten of het peilijzer hanteerden.
Samenvatting2:
Janssen keek toe, zo ging dat in die tijd. Hij trok er ook wel zelf op uit en deed moeite de Romeinse weg te vervolgen. Hij meende namelijk dat Coriovallum, het kruispunt op de bekende Romeinse weg van Maastricht naar Keulen op de Peutingerkaart bij Ravensbosch/Houthem had gelegen. Het noordelijke deel van de noord-zuid lopende weg had hij een jaar eerder al bij Broeksittard ontdekt en hij had die tot Ravensbosch kunnen vervolgen." Nu, in 1849, trachtte hij nog verder zuidelijk de weg te vinden die bij Houthem de Geul gekruist moest hebben'. Hij informeerde in de omgeving naar oudere ontdekkingen en hoorde van volksverhalen die een relatie hadden met de archeologie.
Die volksverhalen zal hij wel niet erg geloofd hebben. Natuurlijk omdat hij archeoloog was, maar bovendien een opleiding als dominee had gehad en zelfs enige tijd op de kansel had gestaan.

Zijn belangstelling voor die volksverhalen zal vooral zijn ingegeven door de mogelijkheid daarmee oude reeds verdwenen plaatsen van archeologisch belang op te sporen.

DE ST. SERVATIUSKUIL
In het Ravensbosch groef hij de funderingsresten op van een ronde tempel. In de nabijheid lag een grote depressie die bekend stond als de St. Servatius- of St. Servaaskuil. Het zal de naam zijn geweest die zijn aandacht heeft getrokken, want in de nabijheid lagen nog meer van die depressies met namen als het kuiltje, de kuil en de boschkuil, maar daar stelde hij geen onderzoek in.
In zijn rapport aan de minister poogde Janssen alvast medewerking te krijgen voor onderzoek in de toekomst.
De St. Servatiuskuil was een grote ovale depressie met een lengte van 64 ellen, bijna 45 meter. De diepte was een kleine 3,5 meter.
Janssen had van een overlevering gehoord dat landlieden vertelden dat St. Servatius in de kuil enige tijd zou hebben gewoond en dat als men in de Kerstnacht in de kuil verblijft men om middernacht de klok hoorde luiden.
Samenvatting3:
J.J. Habets, die in de jaren zeventig van de negentiende eeuw onderzoek deed in het gebied, memoreerde ook aan het verhaal, maar nu met een iets andere invulling. Hij hoorde dat Sint Servaas, bisschop van Maastricht, op die plaats ongewijde klokken zou hebben begraven die in de Kerstnacht luiden, maar eveneens in de nacht van 13 mei, de sterfdag van St. Servatius.'
Archeologen hebben later geprobeerd de kuilen in het bos te duiden en te dateren zonder resultaat, maar niet uitgesloten moet worden dat het om gewone bodemverzakkingen gaat.

DE AAPDMANNET3ES
Tweemaal noemt Janssen de aardmannetjes en hij vermeldt zelfs de Limburgse uitspraak. Dat schreef hij als awermannetjes, terwijl het auvermennekes of oavermiinnekes geweest zal zijn, afhankelijk van de plaats waar hij het hoorde.
De eerste keer dat hij ze noemde had te maken met grondverzakkingen even buiten Meerssen, vijf minuten op de weg naar Valkenburg. Er zouden onderaardse gewelven zijn geweest die door het gewicht van de bovenliggende grond waren ingestort. Janssen liet in die jaren 1848/49 door enkele arbeiders graven in zo'n instorting om nader onderzoek in te stellen, maar dat leverde weinig op om tot een sluitende verklaring te komen. Hij schreef dat dergelijke verzakkingen ook 40 jaar geleden hadden plaatsgevonden en toen bleek, volgens een oud en geloofwaardig persoon, dat men een vierkante kamer had gevonden die van mergelblokken was gebouwd. Die had men volgestort zodat de ploeg er niet meer in weg zou zakken.
Volgens het volksgeloof hadden in die kamer aardmannetjes gewoond.
Een tweede locatie waar aardmannetjes in het spel waren, was de zogenaamde Tombberg, een hoge akker in de buurt van Houthem. De eigenaar was de heer Vrijthoff en het land was lager gemaakt om het beter te kunnen bewerken.
Samenvatting4:
Janssen meende dat Tomb een afgeleide was van het Franse woord tombe, een aanwijzing dat er een grafheuvel had gelegen en hij constateerde dat bij de landlieden in de streek de overlevering rondging dat in deze hoogte aardmannetjes woonden. Hijzelf vond brokstukken van een Romeins gebouw en meende dat er geen grafheuvel was geweest, maar dat hier een Romeinse tempel had gestaan.

HEKSEN EN SPOKEN
In Broeksittard had Janssen in het dal van de Rode beek een deel van een houten veenweg blootgelegd, een onderdeel van de Romeinse weg op de oostelijke Maas-oever die van Coriovallum naar Xanten liep. Janssen wist nog niet dat Coriovallum het huidige Heerlen was.
Hij deed onderzoek naar het zuidelijk verloop van de weg en kwam tot de conclusie dat die in de richting van de Kollenberg liep. Daarop staat de kapel van Sint Rosa, volgens Janssen in beheer van de kloosterpaters van Sittard. (fig. 5) Hij merkte tevens op dat de naam Kollen verband hield met heksen en spoken en dat die meestal op plaatsen voorkomen waar men oude heidense overblijfselen vindt. Er waren nog meer spoken. Ten noorden van Houthem lag een schans met de naam Ronde Bosch. Het was een terrein dat met kreupelhout, brem, doornen en opgaand hout was begroeid, zo dicht dat het bijna ondoenlijk was er door te dringen.
Bovendien was het zeer nat weer toen Janssen er rondkeek, wat het bezoek sterk bemoeilijkte. De eigenaar van het terrein was een zekere heer Schoenmakers uit Houthem. De schans had een omvang van 500 el en was omgeven door een droge gracht met een breedte van 3 el en een diepte van 1,5 el. (fig. 6)
Daaromheen zou ook nog een aarden wal hebben gelegen. Dat was wat Janssen kon waarnemen, maar hij sprak ook een landman uit de streek die hem verzekerde dat er zich in het midden een kuil bevond met een omvang van ongeveer 4 ellen en een diepte van 2 el. In diens jeugd stond daar nog water in.
Samenvatting5:
De landman wist hem nog meer te vertellen. In dat water had het gespookt. Letterlijk zei de man: "het spooksel had een gedruisch gemaakt, overeenkomstig met dat van een ruiter te paard, die snel als de wind uit het water omhoog waard."
Janssen wilde daar graag graven, maar moest geduld hebben, want het zou volgens hem nog vier of vijf jaren duren voor al het hout daar gekapt zou zijn. Het werd meer dan 15 jaar. In 1865 onderzocht hij samen met j. Habets en H. Schuermans het terrein en het bleek een lange gebruiksgeschiedenis te hebben. In de Romeinse tijd stond er een villa en een groot, bij de villa behorend bijgebouw. Na da Romeinse tijd werd de versterking aangelegd die de Romeinse villa doorsneed met de wal en de greppel.
De drie opgravers hadden echter ieder een eigen interpretatie van hun opgravingsgegevens.

Schuermans meende dat de andere gebouwsporen bij de villa hoorden en dat de wal en gracht later waren en dateerden uit de middeleeuwen. Janssen zag de versterking ook als Romeins en dateerde een kleiner gebouw als middeleeuws. Habets stelde dat de Romeinse plattegronden niet bij elkaar zouden hoeven horen en meende eveneens dat de versterking later was, op zijn vroegst middeleeuws.
Samenvatting6:
Dat de versterking inderdaad niet uit de Romeinse tijd dateert, lijkt het meest waarschijnlijk. Over spoken hadden de drie opgravers het bij hun interpretatie overigens niet meer.

DE HEERLENSE HEKSEN
Ook in Heerlen lag aan de noordkant richting Brunssum een Heksenberg. Er is zelfs een hele wijk naar genoemd, maar Janssen is hier nooit gaan kijken. Of het echt om een heel oude heksenberg gaat is de vraag. Tot 1930 is op kaarten en in andere historische bronnen de naam Hessenberg te vinden. Hoe en waarom de naam van Hessenberg in Heksenberg wijzigde is niet bekend. Er doen verhalen de ronde dat er een Romeinse veldheer of Germaans stamhoofd zou zijn begraven. Een andere geschiedenis is dat de Romeinen met de Hessen op deze plaats slag hebben geleverd.
Er zou sprake zijn van een grote heuvel, misschien wel een grafheuvel. Waar die heeft gelegen is niet bekend, maar in 1998 groeven de bewoners van een huis aan de Heideveldweg een fundering voor een serre uit en troffen daarbij een verwrongen gouden voorwerp aan. Toen ze het hadden teruggebogen op een bankschroef bleek het een halsring bleek te zijn die dateert uit late ijzertijd. (fig. 7) Het feit dat de halsring onbruikbaar is gemaakt wijst echter eerder op een rituele depositie dan op een grafgift voor de dode in een grafheuvel. Dergelijke halsringen werden door mannen en vrouwen gedragen die een belangrijke positie hadden in de samenleving. Een heks lijkt hier dus niet in het spel, maar wie weet wel een Germaans stamhoofd.

Figuur 6 : Plattegrond van de Rondebos bij Houthem vastgelegd door Ch. Guillon (afb. Gem.archief Roermond)