Uw zoekacties: De heilige pelgrim

Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )

beacon
 
 
Artikel
De heilige pelgrim
Datering:
1983
Titel:
De heilige pelgrim
Auteur:
Kees Fens
Titel tijdschrift:
de Volkskrant
Afleveringsnummer:
de Volkskrant, 8/7/1983
Samenvatting:
Al ben ik slecht thuis in het adressenbestand van de Nederlandse letterkunde,— dat Frans Erens (1857-1935) het grootste aantal verhuiskaarten uit de literatuur heeft geschreven, staat voor mij vast. Hij werd geboren in huize De Kamp te Schaesberg, en dat lijkt met zijn graf in dezelfde plaats de enige vaste plek in zijn leven.
Op zijn negende gaat hij naar een pensionaat in Roermond, op zijn elfde naar de kostschool in Rolduc; in 1876 gaat hij studeren in Leiden, waar hij op maar drie adressen woont; hij breekt de studie daar af en vervolgt die in 1880 in Bonn, maar in 1881 vestigt hij zich in Parijs; in augustus 1883 keert hij naar Schaesberg terug, maar in hetzelfde jaar gaat hij in Amsterdam wonen, in de Warmoesstraat; een jaar later weer naar Schaesberg, maar ook weer terug naar Amsterdam, waar hij eerst woont op Plantage Badlaan 4, om — in april 1885 — de gewaagde stap naar Plantage Badlaan 2 te maken. Dat is in april; in mei vestigt hij zich op de Stadhouderskade, in 1886 kiest hij voor de Hemonystraat; hij verlaat dat jaar Amsterdam weer, maar keert in 1887 terug, weer in de Hemonystraat. Voor kort want hij gaat vrij gauw erna wonen op het Thorbeckeplein. Terug naar Schaesberg, nog in 1887; terug naar Amsterdam in 1888, waar hij zal wonen: Jacob van Campenstraat, Prinsengracht, Prins Hendrikkade, Oosterpark. Hij verhuist eind 1888 naar Bussum, maar in 1889 is hij weer in Amsterdam: Nieuwe Zjjds Voorburgwal, vervolgens Jan Steenstraat. In 1890 wijkt hij uit naar de vlakbij gelegen Jan van der Heydenstraat en dan weer naar Schaesberg, de moederschoot.
Samenvatting2:
In 1891 weer Amsterdam: Reguliersgracht (altijd het centrum of de Pijp). Hier moet zich bij hem een ongewone hardnekkigheid ontwikkeld hebben, want pas in 1893 verhuist hij naar de Kerkstraat, in 1894 woont hij ook nog in Keulen, in 1896 weer in Amsterdam: 's Gravesandestraat. Het wordt vervolgens toch weer Schaesberg.
Er volgen nog drukkere jaren: 1897 Veghel, hetzelfde jaar Oostburg, 1898 Schaesberg, Keulen, Aken, Amsterdam, 1899 Sluis. In 1902 is hij weer in het geboortehuis. Er volgt nu een onrustbarende stilte, in 1906 onderbroken door zijn huwelijk. Het echtpaar Erens gaat wonen in Locarno, maar in 1907 in Schaesberg, In 1912 ontmoeten we hem in Parijs, dan wéér in Schaesberg, dat nu definitief verlaten wordt Erens vestigt zich nu „tijdelijk", maar wat is tijdelijk in dit leven, in Heemstede, bij zijn broer. In 1914 zoekt hij een woonstede in Haaren bij Aken en vindt die ook, maar de oorlog breekt uit hij moet terug en komt te wonen in Ginneken. Een jaar later vestigt hij zich tot mijn grote genoegen in Zandvoort; in 1916 is hij inwoner in Santpoort, maar, gelukkig, Zandvoort trekt: in 1917 is hij weer terug, op zijn derde adres in die plaats. Hij moet het er mooi gevonden hebben, want pas in 1920 verhuist hij naar Heihof bij Heerlen. De meubels stonden net op hun plaats, toen hij naar Baarn ging verhuizen, in 1921. Hij vestigt zich op de Kettingweg. En hij lijkt daar vast te liggen, want pas in 1924 komt hij weer in beweging, Frankrijk, ander deel van Frankrijk, tijdelijk Wassenaar, weer Frankrijk. Eind 1926 keert hij dan terug in Nederland. Hij gaat wonen in Geulhem, voor korte tijd, want in 1927 bereikt hij het laatste punt: Houthem-St Gerlach. Daar zal hij sterven.
Samenvatting3:
Alle jaren, vanaf 1883 tot aan zijn dood, zal hij met een zeer grote regelmaat in de belangrijkste weekbladen en tijdschriften zijn beschouwend werk publiceren, over Nederlandse letteren. maar vooral over de Franse, die hij grondig kende, ook door persoonlijke contacten: hij beheerste als enige van de Tachtigers (onder wie hij een randfiguur wordt geacht) het internationale literaire verkeer. Hoe hij bij zoveel verplaatsingen de rust voor zijn vaak fijnzinnige werk heeft kunnen vinden (en de kwaliteit heeft kunnen handhaven), intrigeert mij, zoals ik ook gefascineerd ben door het probleem hoe hij het heeft kunnen opbrengen zovele keren zijn boeken mee te laten verhuizen. Als ze in de kast stonden, kon hij ze weer gaan inpakken. Misschien geeft een karakteristiek van Van Deyssel enige diepte aan de rust bij dit onrustige leven:
„Niemand maakt zoo zeer als hij den indruk van een voorbijganger te zijn op onze aarde, die een plaats is, waar men slechts even een bezoek brengt. Treffend wordt deze eigenschap realistisch geuit in de bijzonderheid, dat bij in den tijd. dat ik hem als student en jong advocaat, kende in Amsterdam, van 1883-1887, steeds zijn koffers op zijn kamers had, om er aan herinnerd te worden, dat hij daar maar tijdelijk was en reeds spoedig weder kon, en waarschijnlijk zou, vertrekken."
Samenvatting4:
Dat is heel mooi; nog fraaier is deze opmerking: „Er zijn slechts zeer weinig plekken op de aarde die dermate een realistisch waarneembaar argument vormen voor de opvatting, dat de aarde eene schepping is van God, als het gelaat van Erens." Er lijkt weinig op tegen, Erens „De heilige pelgrim" te noemen, naar de titel van een van de hagiografieën van zijn broer Emile. Als uiterlijke feiten van Erens' leven staan, per jaartal, bijeen op veertig zojuist gepubliceerde kaarten van de „Mededelingen van de documentatiedienst" van het Nederlands Letterkundige Museum. Het curieuze van deze veertig kaarten is, dat ze zich, door de opzet van de erin gedane mededelingen, door de grote volledigheid (en niet alleen in adressen), door enkele citaten van tijdgenoten, laten lezen als een beknopte biografie, het geraamte van een levensbeschrijving waarop de lezer zelf veel kan aanvullen. Er worden lijnen in dit leven zichtbaar die van Erens' duidelijke literaire voorkeuren, van trouw aan auteurs en aan vrienden, van onrust, van grote gehechtheid aan het ouderlijk huis, van hartstocht voor letteren en verbondenheid met het geloof. Die kaarten lezend, met hun overdadige volledigheid, die op mij altijd wat komisch werkt, moest ik voortdurend aan de bekende foto denken van de oudere Van Deyssel en Erens met elkaar in gesprek: de grote vleselijke bol met alle geest en heerszucht in de neus, van Van Deyssel, het kleine, scherpe, magere kopje van Erens, beklede geest, meer niet. Ik denk dat de zuiverheid daarvan de Tachtigers bekoord heeft; ze moeten die in zijn werk herkend hebben.
De eeuwigheid die hij gekregen heeft, zal hem zeker de gelegenheid hebben geboden, zich voortdurend van hemel naar hemel te verplaatsen.
Trefwoorden:
Geografische namen: