Uw zoekacties: Een zouaaf uit Houthem : met fragmentgenealogie van de famil...

Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )

beacon
 
 
Artikel
Een zouaaf uit Houthem : met fragmentgenealogie van de families DeJong en Frijns (1/2)
Datering:
2015
Titel:
Een zouaaf uit Houthem : met fragmentgenealogie van de families DeJong en Frijns (1/2)
Auteur:
John Odekerken
Titel tijdschrift:
't Sjtegelke
Afleveringsnummer:
't Sjtegelke, 22 (2015) nr. 2 (december), p. 1-9
Samenvatting:
Een zouaaf is net als een kruisridder iemand die uit pure godsvrucht en ter bescherming van zijn geloof de wapenen ter hand neemt en daarbij zijn eigen leven van ondergeschikt belang acht. Dat er in de negentiende eeuw nog steeds mensen waren die hiertoe bereid waren/zijn, getuigt onderstaande bijdrage over de uit Houthem geboortige deelnemer in het pauselijk vrijwilligersleger te Rome.

Onder invloed van de Franse Revolutie ontsnapte nagenoeg geen enkele regio in Europa in de 19e eeuw aan het streven naar eenheid, bevrijding en volkssoevereiniteit. Ook Italië niet. Reeds in 1815 startte in verschillende Italiaanse staatjes de eenmakingsbeweging. De Kerkelijke Staat dreigde ten onder te gaan in het Italiaanse streven naar een nationale eenheidsstaat. Door deze aanhoudende dreiging riep de paus vanaf 1860 vrijwilligers op om een eigen verdedigingscorps te vormen ter bescherming van de Pauselijke Staat: het ‘Regiment Zuavi Pontifici’ ofwel ‘Zouaven van de Paus’.
De voorwaarden waren streng: een bewijs van goed zedelijk gedrag en katholiek zijn, een strenge medische keuring, tussen 18 en 35 jaar oud zijn, ongehuwd of weduwnaar zonder kinderen zijn, kunnen aantonen dat er voldaan was aan de militaire dienstplicht of dat er voor een vervanger was gezorgd, toetreding voor twee jaar en zich onderwerpen aan de militaire tucht.

De zouaven waren vaak jong en kwamen in Nederland uit alle provincies, maar de katholieken uit Brabant en Limburg spanden qua aantallen de kroon. In Nederland bestond in het begin nog geen georganiseerde werving waardoor vrijwilligers op eigen houtje naar Brussel kwamen, waar ze soms als Belgen werden ingeschreven. Vanaf 1866 kozen de meeste Nederlandse vrijwilligers de weg via Oudenbosch waar wekelijks een transport op het station vertrok.
Samenvatting2:
De Limburgse aspiranten meldden zich veelal bij het inschrijfbureau van wijnhandelaar Karel Hollman te Maastricht en reisden vanuit Maastricht met de trein naar Hasselt en verder naar Brussel. In totaal werden zodoende circa 4.000 Nederlandse zouaven ingeschreven.
Brussel was hét grote verzamelpunt van waaruit ze per trein via Parijs naar Marseille vertrokken en van daaruit ging men per boot naar Civitavecchia. Na acht dagen reizen kwam men vervolgens doodmoe aan in de kazerne te Rome. De volgende ochtend vertrok men voor depotdienst naar een van de 28 garnizoensplaatsen langs de kust en in het gebergte buiten Rome, tien tot veertig uur reizen, deels per trein, maar vooral te voet en dat met volledige bepakking. Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming bestond de dienst uit dagelijks vele uren wachtlopen bij stadspoorten en -muren, gedisciplineerde exercitie en schietoefeningen. Velen vielen echter al voortijdig ten offer aan gevreesde ziektes als tyfus, malaria en cholera, nog voordat zij zelfs maar een slagveld hadden gezien.

Ontbinding van pauselijk leger van zouaven
In 1870 was de toestand hopeloos en daarom vertoonde de paus zich op 21 september 1870 aan een raam van het Vaticaan en sprak van daaruit zijn verzamelde pauselijk leger op het Sint Pietersplein toe. Hij zegende de soldaten, die hem hun leven hadden aangeboden, voor de laatste maal.
Nog dezelfde dag werden de vrijwilligers van hun eed van trouw ontslagen. Langs verschillende wegen keerden de overgebleven 3.000 zouaven terug naar huis. Zij, die naar Nederland terugkeerden, werden op 5 oktober triomfantelijk onthaald op het station in Maastricht. Velen waren door uitputting en verwondingen dermate verzwakt, dat zij alsnog in Nederland stierven.
Samenvatting3:
Tegenwoordig herinnert in Rome alleen het zouavenmonument op het Cimitero del Campo Verano aan de geschiedenis van het pauselijke vrijheidsleger. In Nederland staat voor de basiliek van Oudenbosch een zouavenmonument en iets verderop is het prachtige zouavenmuseum gelegen.

Houthemse zouaaf
De ouders van onze hoofdpersoon waren Godefridus Dejung, afkomstig uit het Pruissische Teveren (bij Geilenkirchen), welke op 30 december 1840 te Houthem huwde met de aldaar geboren Maria Elisabeth Frijns.
Hun in Houthem op 13 december 1841 geboren zoon Joannes Mathias DeJong nam als een der eersten dienst in het pauselijk leger. Hij werd in 1860 bij de keuring voor de Nationale Militie als ‘geschikt’ beoordeeld. Hij was 1.665 mm. lang. Of hij ook daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht heeft vervuld is niet teruggevonden, maar aangezien dit een voorwaarde was om zouaaf te mogen worden zal hij zijn dienstplicht tussen 1860 en 1865 alleszins vervuld hebben. Volgens zijn aanmonsteringscontract ofwel ‘Feuille d’enrôlement’ tekende hij op 5 maart 1866 voor een 2-jarig dienstverband bij het ‘Bataillon des Zouaves’. Dat is tevens de datum dat hij officieel geprofest (afleggen van geloften) werd als Pauselijk Zouaaf.

Vanuit Italië schreef onze zouaaf enkele brieven waarvan hier een tweetal in verkorte vorm wordt weergegeven:

“Velletri den 22 april 1866

Lieve Vader,
Ik ben nog heel frisch en gezond en ik hoop dat Gij het ook zijt. Ik heb uwen brief den 10den April ontvangen. Den 2den April zijn wij beginnen te leeren exerceren en den 19den hebben wij gevuurd. Ook ben ik eene verandering ondergaan. Over eenigen tijd sprak ik Fransch met den Kapitein en toen hij hoorde dat het nog al goed ging heeft hij mij den last gegeven om de Hollanders het Fransch te leeren. Dus ik zal nu schoolmeester worden. Dan ben ik geheel vrij van dienst en behoef slechts ’s avonds van 7 uren tot 9 uren onderwijs te geven in de Fransche taal.
Samenvatting4:
In de bibliotheek waar nog meer dan 3.000 boeken zijn in 3 talen en die wij vrij kunnen lezen. Dus U hoeft niet te vragen waar ik mijn tijd ombreng waar anders dan in de bibliotheek?
Het eten is goed maar het volk is zeer smerig. Zij loopen half naakt over de straten, en voor de Zouaven nemen zij den hoed af als wij hen buiten de stad ontmoeten. Groet de Eerw. Heer Kapellaan van Meerssen en zegt hem dat ik hem grotelijks dank voor zijne goede raadgevingen dat ik mijn best zal doen om deugdzaam te blijven en dat men hier geene slechte voorbeelden ziet. Lieve Vader, ik omhels U in liefde van Jesus en Maria. Houd U goed en bid voor uw bemindende zoon Jean DeJong.”

Hij kon dus goed schrijven en sprak Frans, wat in die tijd niet algemeen gebruikelijk was.
In een ongedateerde brief aan zijn oom Mathijs kunnen wij het volgende lezen:

“Velletri, 20 uren achter Rome,

Dierbare Ooms Mathijs, Thomas, beminde Tante en lief schoon Nigtje,
Ik ben hier zoo tevreden en gelukkig zoals ik nog nooit zulk een geluk gesmaakt heb. Wij bidden ’s morgens en ’s avonds den Rozenkrans en wij hooren alle dagen Misse waarin ik veel voor U bid opdat gij allen nog lang moogt leven en gezond blijven. Oom Mathijs, gij die mijn peter zijt voldoet aan mijn verlangen. Gaat mijn oude en grijze Vader dikwijls bezoeken, spreekt met hem over de Zaken en ik voorzie met angst in het hart oneenigheden ontstaan tusschen hem en Gij weet wel wie. Mogt dit voorvallen zoo komt ertusschen, en doet hen scheiden. Wat het eten aangaat wij krijgen er zoveel dat ik alle dagen mijn brood moet verkoopen.
Samenvatting5:
En het drinken betreffende de wijn kost hier maar 10 cent de flesch en voor 15 cent heeft men zeer goed. Ik ben van zin om binnen eenigen tijd eene reis naar Napels te doen en daar mijne portretten te laten maken en als de zelve klaar zijn zal ik ze onmiddellijk afsturen in een brief.
U beminnenden Neef Jean Mathijs DeJong,
Pauselijk Zouaaf.”

Heel opmerkelijk in bovenstaande brief is, dat hij zijn peetoom Mathijs vraagt zijn oude en grijze vader te bezoeken. Het betreft een ongehuwde broer van zijn moeder, met zekerheid Joannes Mathias Frijns (1807-1878) welke de peetoom was van de naar hem vernoemde pauselijke zouaaf Johannes Mathias DeJong.

Einde van 10-jarig tijdperk
Helaas mocht onze zouaaf de terugkeer naar het Limburgse land niet meer meemaken. De vraag blijft ook of hij nog in de gelegenheid is geweest om de portretten van hem zelf te laten maken op zijn reis naar Napels. Hij overleed op 21 juli 1867 in het militair hospitaal te Rome aan de gevolgen van cholera, zonder aan de strijd deelgenomen te hebben. Zijn overlijden past wel binnen het tijdskader van de cholera-epidemie van 1866-1867 rondom het nabij Velletin gelegen stadje Albano (25 km. ten zuiden van Rome).
In het stadje stierven meer dan honderd mensen per dag. Velen raakten in paniek en ontvluchtten de stad met achterlating van zieken en stervenden. De apothekers waren al dood, de burgemeester, wethouders en zelfs de doodgravers namen de vlucht. Op dat moment meldden de zouaven zich in groten getale als vrijwilliger om de zieken te verplegen en de doden te begraven. Ze werkten dag en nacht in ploegendienst.
De bevolking van Albano was zeer onder de indruk en dankbaar evenals paus Pius zelf. Hij liet voor de (overlevende) helden van Albano een speciale gouden herinneringsmedaille maken met het opschrift ‘Bene Merenti’ (Voor een verdienstelijk persoon).
Samenvatting6:
Door hun toewijding, medemenselijkheid en dapperheid zijn de zouaven in de beeldvorming meer dan ‘gewone’ soldaten geworden en heeft het in hun legendevorming een grote rol gespeeld.

De Zeer Eerw. Heer J. Beckers, pastoor te Houthem-St. Gerlach, schreef op 4 november 1875, op verzoek van pastoor Hellemons te Oudenbosch, de na-volgende informatieve brief:
“Verschoon mijn vertraagd antwoord op de gevraagde informatien aangaande den overleden zouaaf De Jong. De familie De Jongh woont thans niet meer in mijne parochie en eindelijk stuurt men mij wat ik gevraagd heb. Alles wat men van den overledene bezit bepaalt zich bij een brief, waarin hij zijne reis beschrijft naar Rome en een bewijs in het Italiaansch, van zijn overlijden. Dit bewijs draagt het nummer 4209, 4a Specie modello num 42………
Uit een en ander blijkt dat Joannes Mathias De Jong, volgens het bij mij berustend doopregister, zoon van Godfridus De Jongh en Elisabeth Friens, op den 13 December 1841 alhier geboren, op den 5 Maart 1866 van hier is vertrokken, en na bijna schipbreuk geleden te hebben, den 10 maart
’s avonds te Rome aangekomen is. Dat hij den 15 Julij 1867 in het militaire hospitaal te Rome gekomen is en aldaar aan de cholera op den 21 Julij, daaraanvolgende is overleden. De familie laat mij verder weten dat zij gene verdere bijzonderheden aangaande het leven van Joannes De Jong kent tenzij dat hij altijd een zeer braven jongen geweest is.
Dit is alles wat ik aangaande het gevraagde kan schrijven, hoe groot ook mijn verlangen. Met ware hoogachting en liefde.

De ootmoedige dienaar
J. Beckers
Pastoor te Houthem
S. Gerlach”

ZIE VERVOLG
Trefwoorden:
Geografische namen: