Johan van den Rutenberge, amptman van de abdis van Essende, getuigt, dat voor hen, stichtsmannen van Essende en huisgenooten van den hof te IJrte, verschenen zijn Arent van Diepenhem, Fenne zijne vrouw en Johanna zijne moeder, die verklaard hebben geruild te hebben met en over te dragen aan prior en convent van den St. Agnietenberg, eenige goederen, nl. 2 morgen land in den Hagen, in het kerspel van Dalfsen buurtschap van Lente, benevens 6½ morgen land, geheeten die Dutteler, in het kerspel van Dalfsen, buurtschap Lente, welke 8½ morgen gehoord hebben in het erf Lutticke Stocket, dat een tijnsgoed van de abdis van Essende is, in ruil waarvoor prior en convent aan Arent, Femme en Johanna hebben overgedragen 8½ morgen land hoorende in hun erf en goed de Hare, in hetzelfde kerspel en dezelfde buurtschap gelegen, dat ook een tijnsgoed der abdis is.