Lambertus Meijer, priester en kanunnik van de Groote Kerk te Deventer en Jacob van Noerle, dekens van St. Augustinus broederschap, alsmede Claeus Tuijning en Gijsbert Seemsmaker, provisoren daarvan, verklaren, dat Biele Strijkers aan het gilde geschonken heeft, ten tijde toen Johan Peters soen en Coert Questenborch provisoren waren, 300 Rijnsche Guldens (waarvoor gekocht is het erf en goed te Raalte van Barte Vosses), alsmede een jaarrente van 5 Rijnsche gulden uit Oetbert to Herkele's huis in de Bisschopstraat, voorts een jaarrente van 5 Rijnsche gulden uit het huis van wijlen Henrick Kuerkamp aan den Brink, 100 Rijnsche gulden in contant geld, die Court Questenborch ontving en aangewend werden voor het erf te Olst, dat Geertruid Suerperen placht toe te behooren en dat Biele Strijkers nu daarenboven aan het gilde heeft gegeven 366,5 Rijnsche guldens, waarvoor zij zich verplichten jaarlijks aan haar te zullen betalen 48 gouden overlandsche Rijnsche gulden en vier lichte pond. Na haar dood zal het gilde gehouden zijn aan de armen deeling te doen van weit en roode boter en kleederen te verschaffen aan 7 arme vrouwen en 5 arme klerckeskens in heren Oetgers huijs, laten bidden voor haar, hare ouders en haar broeder Herman, turf deelen aan de armen, waskaarsen branden op de kerkkronen enz.