Willem Joan van Dedem toe den Berghe, stadhouder van de leenen van Overijssel, beleent Rudolf Jordens, als daartoe geautoriseerd door de stad Deventer, met: 1e. de grove en smalle tienden over het goed Duikink toebehoorden aan het Meester Florishuis; 2e. het erve Nijenhuijs in het kerspel van Bathmen, in de buurtschap van Suijtlo ten behoeve van het St. Augustinus-gilde en de arme luiden van Deventer; 3e. de tiende uit Gosen goed ten Hove, Kleijs goed, Overbrinck, het goed ten Holten, het goed te Wedeshorne, Alberts goed ter Stege, Bloetemans goed, het goed te Suidvelde, Berent Hadekins goed, het goed Daarboven, het goed Vriesinnen goed, het goed te Schamelscamp, het goed ter Maet te Welsum, dat den vicaris en het kapittel toebehoort, alsmede eene jaarrente van 12 mudden klare winterrogge en 6 overlandsche gouden keurvorster Rijnsche gulden uit het goed Hierover in Heten, alsmede de grove en smalle tienden in het kerspel Rijssen, buurtschap Notter, behoorende uit het kapittel; 4e. het erve en goed de Rankenberg en het erve Tongerveld c.a. in het kerspel Wijhe in de buurtschap Tongeren, behoorende tot de Boedekerianen goederen; 5e. het erve en goed het Bouwhuijs, de Steen de Voorst geheeten, in Zwollerkerspel, behoorende aan het convent te Diepenveen