Bisschop Frederik van Blankenheim geeft in erfpacht aan de stad Deventer, met toestemming van de vijf kapittels van Utrecht, om de onenigheid die is geweest tussen hem en de stad Deventer te vereffenen, alle tijnsen en renten, die hij heeft uit erven en steden binnen de stadsmuren gelegen, met zijn tol, gruit en de accijns binnen de stadsmuren, op de Oertmars en op de Houtmarkt tussen de Bergpoort en het Ziekenhuis met alles wat erbij hoort, verder het stuk land bij de hof te Wechele geheten Wechelerholt, en de tienden die de bisschop heeft bij de stad Deventer over het gemene land van de stad, en over het veer bij Colmschate, over Wechelergoor, over het Koegoor en over de slagen bij het Koegoor gelegen in de Deventer mark, en dat alles voor een jaarlijkse pachtsom van 200 goede oude Frankrijkse schilden en op de voorwaarden hierbij vermeld.