17 1688 januari 27
Karel, koning van Castilië verklaart dat voor Justijn van Vekene, als plaatsvervanger van de afwezige kanselier en stadhouder van de lenen van het vorstendom Gelre, is gekomen Anthonius Hermens, scholtis van de heerlijkheid Bree in volmacht van de minderjarige Johan Adriaen van Gelre, heer van Arcen, Velden, Bree, om Johan Adriaen van Gelre zijn leen te vernieuwen als leenman. In leen wordt gegeven aan Thomas Wiericx, vanwege de minderjarigheid van Johan Adriaen, het hof Jngen Raede, hof, rade en leengoederen en toebehoren, te weten: het hof Grimbruggen, de Bremerhorst, Raitsscop of Quithouvel en het Raetssche leen in Nazarereth, gelegen in de stadsvelden in de buurt van Gelre en de voogdij van Gelre, met cijnsgoed (laetgoed) en korengulden; het hof Berendonck met het hof te Nerssen en het Nazenbroeck in de nabijheid van Pont gelegen, inclusief houtgewas, de broeken daar beneden gelegen en het recht over het water en de windmolens die daaraan gelegen zijn. Als hertog van Gelre heeft hij [Karel] volgens het Gelders recht, recht op vijftig goudgulden uitkering voor de leen. Aanwezige procureurs van de raad van Gelre zijn Johan Geelen en Francois la Poville

16 1550 januari 18
Thomas Werdt, rechter en stadhouder, Goessen van Raesfeldt, schout van Zutphen, oorkonden dat voor hen en de gerechtslieden Jacob Slindewater en Jan van Reynen is gekomen jonkheer Diderich van Gelre, heer tot Arssen en zijn echtgenote jonkvrouw Frederica van Vorst. Diderich van Gelre is onmachtig en Thomas treedt op als momber van Frederica van Vorst. Diderich van Gelre en Frederica van Vorst bekennen omwille van een som geld een jaarlijks bedrag van 25 gouden gulden schuldig te zijn aan Herman Barenner en meester Conraidt Slindewater, kerkmeesters en provisoren van het Sunt Elasabeth Gasthues te Sutphen, genaamd Niegasthues. Het bedrag van 25 gouden gulden moet jaarlijks betaald worden op Petrus ad Cathedram uit (alongen?) erf en goed, geheten de hof te Almen, waarin Gerdt ten Haire woont.

15 1539 april 21
Johan vanden Gisenbergh verklaart een bedrag te hebben ontvangen van de kinderen van wijlen Reyner van Gelre, heer van Arssen, krachtens een scheidsrechterlijke uitspraak. De scheidsrechterlijke uitspraak maakt een einde aan het proces op de vordering van de huwelijkspenning over de hoeve Raaij in het kerspel Wetten krachtens de huwelijksvoorwaarden van wijlen Geertruid ingen Haiff en haar echtgenote Emontz ingen Dyeprae(m)s . Dit is geprocedeerd voor de schepenbank van Gelre, het hoofdgerecht en landdag te Roermond en de landdag te Zutphen. Dederick vander Lippe genaamt Hoen, heer tot Gribbeforst en Aifferdem, Jan Quaid, heer tot Wickraid en Dederick van Gelre, heer van Arssen treden op als scheidsmannen.

14 1450 januari 9
Elbert van Alphem, heer tot Honeppel, verklaart dat hij een schuld heeft van vierhonderd Rijnse gulden bij zijn dienaar Gadert Franssoyss van Nyersdom, waarvan honderd Rijnse gulden zijn betaald voor de gevangenschap van Gadert en nog eens honderd Rijnse gulden betaald is aan Gadert. Een bedrag van tweehonderd Rijnse gulden resteert, waarover jaarlijks op dertiendag (6 januari) twintig Rijnse gulden betaald moet worden aan Gadert. De overgebleven schuld blijft zo lang Gadert dienaar van Elbert is. De schuld van tweehonderd Rijnse gulden mag Elbert of zijn erfgenamen zo lang hebben als zij willen. Indien Elbert of Gadert overlijden vóór de schuld is afgelost dan gaat de schuld over naar de erfgenamen. Elbert verklaart evenzo dat hij het rentmeesterschap en scholtisambt (schout) van Gennep op zich neemt, waarvan hij de helft van de boetes van drie mark mag behouden. Elbert heeft de akte met zijn eigen naam ondertekend.