01.187A Vrije Rijksheerlijkheid Thorn ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )
01.187A
Vrije Rijksheerlijkheid Thorn
Inleiding
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Regesten
208 1351 februari 16
In tegenwoordigheid van Susanna dekanes, Oda van Crompach, Hadewigis van Haren, Elisabeth van Maseacker, Margareta van Buren, Hadewigis van Waldeghen, Margareta de Beafort en Mechtildis van Kerpen, kanunnikessen, en dn heer Jacobus genaamd van Hese, kanunnik, wettig in kapittel vergaderd, verscheen de notaris Nicolaas Henrici van Thesen, clericus van de diocees Luik, en in zijne tegenwoordigheid werden de volgende verklaringen afgelegd, die hij optekende en met zijn handtekening waarmerkte.
Ten eerste verklaarde de kanunnik Jacobus van Hese uit naam des kapittels, dat heer Walter van Heussen, zich noemende scholier van de hogeschool van Parijs en matricularius van de abdij van Thorn, het kapittel eerlang heeft doen dagvaarden, in gevolge brieven van Joannes de Cambonio, cantor der kerk van St. Honoré buiten Parijs en plaatsvervanger van de bisschop van Senlis, conservator van de privilegiën van de Parijse hogeschool. Diens lasthebbende, heer Egydius, investitus van de kerk van Thorn , verlangde, dat het kapittel binnen den tijd van zes dagen aan van Heussen zou uitkeren al de inkomsten, vruchten en opbrengsten van de Thornse kosterij (matricularia). Het kapittel had dit geweigerd , voorgevende, dat van Heussen geen matricularius te Thorn was of ooit geweest was. Daar evenwel in geval van weigering de Parijse conservator tegen hen een sententie van suspensio a divinis , van interdict en excommunicatie kon uitspreken , waren zij in hoger beroep getreden bij den H. Stoel. Getuigen van deze verklaring waren Willem Moxhart, Conrard van Minneckem en Johannes genaamd van Grunenbergh, priesters en kapelaans van de Thornse stiftskerk , alsook Gerard Haeck, ridder, Marsilius genaamd ab Atrio, schildknaap en Johan genaamd Hase. Daarna verscheen terzelfder uur en plaats de eerzame Johannes de Ripa, clericus en procureur van het kapittel en verklaarde, dat hij te Ubagh voor het huis van Gerard Engelrami, gelegen bij de kerk, had gevraagd, waar heer Walter van Heussen, priester van dit dorp, ergens was. De omstanders antwoordden daarop dat hij te paard naar Aken was gereden. Dientengevolge maakte de procureur het appel bekend in tegenwoordigheid van Johan pastoor van Elendorp, Johan pastoor van Beghendorp, Godfried van Drienhusen, knecht van wapen, Johan van Beke en Gerard Engelrami, allen daartoe verzochte getuigen.
Op dezelfde tijd en plaats verklaarde voormelde procureur, dat hij zich te Ubagh heeft begeven naar het woonhuis van heer Walter van Heussen en dat hij aan de familie had gevraagd waar deze zich bevond. Hem werd geantwoord, dat Walter naar Aken was gereisd, maar men hoopte dat hij nog voor de avond zou thuis komen. Toen maakte de procureur het appel aan de omstanders bekend, in de kamer waar heer Lodewijk de voormalige pastoor van Ubagh gelegen was. Getuigen waren buiten heer Lodewijk voormeld, heer Stephanus clericus en broeder van heer Walter van Heussen en Dirk genaamd der Bode. Toen de procureur het huis verliet kwam hem heer Walter op de drempel tegen, zoo dat hij ook nu aan dezen in persoon het appel bekend maakte.
In tegenwoordigheid van Susanna dekanes, Oda van Crompach, Hadewigis van Haren, Elisabeth van Maseacker, Margareta van Buren, Hadewigis van Waldeghen, Margareta de Beafort en Mechtildis van Kerpen, kanunnikessen, en dn heer Jacobus genaamd van Hese, kanunnik, wettig in kapittel vergaderd, verscheen de notaris Nicolaas Henrici van Thesen, clericus van de diocees Luik, en in zijne tegenwoordigheid werden de volgende verklaringen afgelegd, die hij optekende en met zijn handtekening waarmerkte.
Ten eerste verklaarde de kanunnik Jacobus van Hese uit naam des kapittels, dat heer Walter van Heussen, zich noemende scholier van de hogeschool van Parijs en matricularius van de abdij van Thorn, het kapittel eerlang heeft doen dagvaarden, in gevolge brieven van Joannes de Cambonio, cantor der kerk van St. Honoré buiten Parijs en plaatsvervanger van de bisschop van Senlis, conservator van de privilegiën van de Parijse hogeschool. Diens lasthebbende, heer Egydius, investitus van de kerk van Thorn , verlangde, dat het kapittel binnen den tijd van zes dagen aan van Heussen zou uitkeren al de inkomsten, vruchten en opbrengsten van de Thornse kosterij (matricularia). Het kapittel had dit geweigerd , voorgevende, dat van Heussen geen matricularius te Thorn was of ooit geweest was. Daar evenwel in geval van weigering de Parijse conservator tegen hen een sententie van suspensio a divinis , van interdict en excommunicatie kon uitspreken , waren zij in hoger beroep getreden bij den H. Stoel. Getuigen van deze verklaring waren Willem Moxhart, Conrard van Minneckem en Johannes genaamd van Grunenbergh, priesters en kapelaans van de Thornse stiftskerk , alsook Gerard Haeck, ridder, Marsilius genaamd ab Atrio, schildknaap en Johan genaamd Hase. Daarna verscheen terzelfder uur en plaats de eerzame Johannes de Ripa, clericus en procureur van het kapittel en verklaarde, dat hij te Ubagh voor het huis van Gerard Engelrami, gelegen bij de kerk, had gevraagd, waar heer Walter van Heussen, priester van dit dorp, ergens was. De omstanders antwoordden daarop dat hij te paard naar Aken was gereden. Dientengevolge maakte de procureur het appel bekend in tegenwoordigheid van Johan pastoor van Elendorp, Johan pastoor van Beghendorp, Godfried van Drienhusen, knecht van wapen, Johan van Beke en Gerard Engelrami, allen daartoe verzochte getuigen.
Op dezelfde tijd en plaats verklaarde voormelde procureur, dat hij zich te Ubagh heeft begeven naar het woonhuis van heer Walter van Heussen en dat hij aan de familie had gevraagd waar deze zich bevond. Hem werd geantwoord, dat Walter naar Aken was gereisd, maar men hoopte dat hij nog voor de avond zou thuis komen. Toen maakte de procureur het appel aan de omstanders bekend, in de kamer waar heer Lodewijk de voormalige pastoor van Ubagh gelegen was. Getuigen waren buiten heer Lodewijk voormeld, heer Stephanus clericus en broeder van heer Walter van Heussen en Dirk genaamd der Bode. Toen de procureur het huis verliet kwam hem heer Walter op de drempel tegen, zoo dat hij ook nu aan dezen in persoon het appel bekend maakte.
01.187A Vrije Rijksheerlijkheid Thorn
Regesten
208
1351 februari 16
In tegenwoordigheid van Susanna dekanes, Oda van Crompach, Hadewigis van Haren, Elisabeth van Maseacker, Margareta van Buren, Hadewigis van Waldeghen, Margareta de Beafort en Mechtildis van Kerpen, kanunnikessen, en dn heer Jacobus genaamd van Hese, kanunnik, wettig in kapittel vergaderd, verscheen de notaris Nicolaas Henrici van Thesen, clericus van de diocees Luik, en in zijne tegenwoordigheid werden de volgende verklaringen afgelegd, die hij optekende en met zijn handtekening waarmerkte.
Ten eerste verklaarde de kanunnik Jacobus van Hese uit naam des kapittels, dat heer Walter van Heussen, zich noemende scholier van de hogeschool van Parijs en matricularius van de abdij van Thorn, het kapittel eerlang heeft doen dagvaarden, in gevolge brieven van Joannes de Cambonio, cantor der kerk van St. Honoré buiten Parijs en plaatsvervanger van de bisschop van Senlis, conservator van de privilegiën van de Parijse hogeschool. Diens lasthebbende, heer Egydius, investitus van de kerk van Thorn , verlangde, dat het kapittel binnen den tijd van zes dagen aan van Heussen zou uitkeren al de inkomsten, vruchten en opbrengsten van de Thornse kosterij (matricularia). Het kapittel had dit geweigerd , voorgevende, dat van Heussen geen matricularius te Thorn was of ooit geweest was. Daar evenwel in geval van weigering de Parijse conservator tegen hen een sententie van suspensio a divinis , van interdict en excommunicatie kon uitspreken , waren zij in hoger beroep getreden bij den H. Stoel. Getuigen van deze verklaring waren Willem Moxhart, Conrard van Minneckem en Johannes genaamd van Grunenbergh, priesters en kapelaans van de Thornse stiftskerk , alsook Gerard Haeck, ridder, Marsilius genaamd ab Atrio, schildknaap en Johan genaamd Hase. Daarna verscheen terzelfder uur en plaats de eerzame Johannes de Ripa, clericus en procureur van het kapittel en verklaarde, dat hij te Ubagh voor het huis van Gerard Engelrami, gelegen bij de kerk, had gevraagd, waar heer Walter van Heussen, priester van dit dorp, ergens was. De omstanders antwoordden daarop dat hij te paard naar Aken was gereden. Dientengevolge maakte de procureur het appel bekend in tegenwoordigheid van Johan pastoor van Elendorp, Johan pastoor van Beghendorp, Godfried van Drienhusen, knecht van wapen, Johan van Beke en Gerard Engelrami, allen daartoe verzochte getuigen.
Op dezelfde tijd en plaats verklaarde voormelde procureur, dat hij zich te Ubagh heeft begeven naar het woonhuis van heer Walter van Heussen en dat hij aan de familie had gevraagd waar deze zich bevond. Hem werd geantwoord, dat Walter naar Aken was gereisd, maar men hoopte dat hij nog voor de avond zou thuis komen. Toen maakte de procureur het appel aan de omstanders bekend, in de kamer waar heer Lodewijk de voormalige pastoor van Ubagh gelegen was. Getuigen waren buiten heer Lodewijk voormeld, heer Stephanus clericus en broeder van heer Walter van Heussen en Dirk genaamd der Bode. Toen de procureur het huis verliet kwam hem heer Walter op de drempel tegen, zoo dat hij ook nu aan dezen in persoon het appel bekend maakte.
In tegenwoordigheid van Susanna dekanes, Oda van Crompach, Hadewigis van Haren, Elisabeth van Maseacker, Margareta van Buren, Hadewigis van Waldeghen, Margareta de Beafort en Mechtildis van Kerpen, kanunnikessen, en dn heer Jacobus genaamd van Hese, kanunnik, wettig in kapittel vergaderd, verscheen de notaris Nicolaas Henrici van Thesen, clericus van de diocees Luik, en in zijne tegenwoordigheid werden de volgende verklaringen afgelegd, die hij optekende en met zijn handtekening waarmerkte.
Ten eerste verklaarde de kanunnik Jacobus van Hese uit naam des kapittels, dat heer Walter van Heussen, zich noemende scholier van de hogeschool van Parijs en matricularius van de abdij van Thorn, het kapittel eerlang heeft doen dagvaarden, in gevolge brieven van Joannes de Cambonio, cantor der kerk van St. Honoré buiten Parijs en plaatsvervanger van de bisschop van Senlis, conservator van de privilegiën van de Parijse hogeschool. Diens lasthebbende, heer Egydius, investitus van de kerk van Thorn , verlangde, dat het kapittel binnen den tijd van zes dagen aan van Heussen zou uitkeren al de inkomsten, vruchten en opbrengsten van de Thornse kosterij (matricularia). Het kapittel had dit geweigerd , voorgevende, dat van Heussen geen matricularius te Thorn was of ooit geweest was. Daar evenwel in geval van weigering de Parijse conservator tegen hen een sententie van suspensio a divinis , van interdict en excommunicatie kon uitspreken , waren zij in hoger beroep getreden bij den H. Stoel. Getuigen van deze verklaring waren Willem Moxhart, Conrard van Minneckem en Johannes genaamd van Grunenbergh, priesters en kapelaans van de Thornse stiftskerk , alsook Gerard Haeck, ridder, Marsilius genaamd ab Atrio, schildknaap en Johan genaamd Hase. Daarna verscheen terzelfder uur en plaats de eerzame Johannes de Ripa, clericus en procureur van het kapittel en verklaarde, dat hij te Ubagh voor het huis van Gerard Engelrami, gelegen bij de kerk, had gevraagd, waar heer Walter van Heussen, priester van dit dorp, ergens was. De omstanders antwoordden daarop dat hij te paard naar Aken was gereden. Dientengevolge maakte de procureur het appel bekend in tegenwoordigheid van Johan pastoor van Elendorp, Johan pastoor van Beghendorp, Godfried van Drienhusen, knecht van wapen, Johan van Beke en Gerard Engelrami, allen daartoe verzochte getuigen.
Op dezelfde tijd en plaats verklaarde voormelde procureur, dat hij zich te Ubagh heeft begeven naar het woonhuis van heer Walter van Heussen en dat hij aan de familie had gevraagd waar deze zich bevond. Hem werd geantwoord, dat Walter naar Aken was gereisd, maar men hoopte dat hij nog voor de avond zou thuis komen. Toen maakte de procureur het appel aan de omstanders bekend, in de kamer waar heer Lodewijk de voormalige pastoor van Ubagh gelegen was. Getuigen waren buiten heer Lodewijk voormeld, heer Stephanus clericus en broeder van heer Walter van Heussen en Dirk genaamd der Bode. Toen de procureur het huis verliet kwam hem heer Walter op de drempel tegen, zoo dat hij ook nu aan dezen in persoon het appel bekend maakte.
Datering:
1351 februari 16
Datum onopgelost:
Anno nativitatis domini millesimo CCC° quinquagesimo primo, jndictione quarta mensis februarii die sexta decima
Ontwikkelingsstadium:
origineel
Materiaal:
perkament
Organisatie: Historisch Centrum Limburg, te Maastricht
laatste wijziging 09-12-2020
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Zegelbeschrijvingen
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Kenmerken
Datering:
10e eeuw-1550
Auteur:
J. Habets en A.J.A. Flament, aangepast en verbeterd door Peter Bakker (2020-2021)
Inventaris:
De archieven van het kapittel van de Hoogadelijke Abdij Thorn ('s-Gravenhage 1889)
Omvang m1:
0,3
Bijzonderheden:
Sinds juni 2021 wordt u de eerste 300 inventarisnummers van het archief in deze online toegang aangeboden. De inventaris wordt in de komende tijd verder opgemaakt en tevens zullen de resterende 185 inventarisnummers, regesten en zegelbeschrijvingen opgenomen worden. Het archief is in bewerking. Hetgeen ook kan betekenen dat beschrijvingen nog incorrect zijn en/of in een later stadium gewijzigd worden. Voor meer informatie verwijs ik u door naar de Inleiding.
Opmerking:
Bestaat uit 2 delen, deel 1 is de zgn nummering Habets.
460 charters.
460 charters.
Categorie:
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden