01.187A Vrije Rijksheerlijkheid Thorn ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )
01.187A
Vrije Rijksheerlijkheid Thorn
Inleiding
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Regesten
151 1323 december 26
Adolf, bisschop van Luik, schrijft aan Gerardus, heer van Horne, aan de heer van Breda en aan Jacobus van Loyte, ridders, dat, terwijl het geschil tussen de abdis Margareta van Petersheim, aan de ene zijde, en de jonkvrouwen Jutta van Buren, Alveradis van Ghore, en hare consorten, met Renerus genoemd Parens, kanunnik en procurator van het Kapittel, aan de andere zijde, aanhangig is voor de scheidsmannen Jacobus van Maylant, aartsdiaken, en Hellinus de Antonio, cantor van de kerk van Luik, de abdis aan alle rentmeesters, pachters, cijnsschuldigen van de abdij, de inbeslagneming van de goederen en gelden, heeft doen aanzeggen, waardoor genoemde jonkvrouwen het geding niet zouden kunnen voortzetten, hoewel de scheidsmannen reeds beslist hadden, dat de kosten ervan op de goederen van de abdij moesten genomen worden. Weshalve hij hen verzoekt, in naam van de heilige gehoorzaamheid, alle rentmeesters en cijnsschuldigen wonende in hun heerlijkheden, te dwingen aan genoemde jonkvrouwen zoveel geld te verstrekken, als zij voor het voeren van bet geding nodig hebben, en, omdat de abdis de vermelde jonkvrouwen heeft doen gevangen zetten om haar de voortzetting van het geding te beletten, gebiedt hij, dat zij verlost worden uit die gevangenis, en verleent aan genoemde ridders de macht dit te doen, terwijl genoemde jonkvrouwen zich bereid verklaard hebben de straffen die zij zouden kunnen verdiend hebben, na het eindigen van het vonnis, te ondergaan.
Adolf, bisschop van Luik, schrijft aan Gerardus, heer van Horne, aan de heer van Breda en aan Jacobus van Loyte, ridders, dat, terwijl het geschil tussen de abdis Margareta van Petersheim, aan de ene zijde, en de jonkvrouwen Jutta van Buren, Alveradis van Ghore, en hare consorten, met Renerus genoemd Parens, kanunnik en procurator van het Kapittel, aan de andere zijde, aanhangig is voor de scheidsmannen Jacobus van Maylant, aartsdiaken, en Hellinus de Antonio, cantor van de kerk van Luik, de abdis aan alle rentmeesters, pachters, cijnsschuldigen van de abdij, de inbeslagneming van de goederen en gelden, heeft doen aanzeggen, waardoor genoemde jonkvrouwen het geding niet zouden kunnen voortzetten, hoewel de scheidsmannen reeds beslist hadden, dat de kosten ervan op de goederen van de abdij moesten genomen worden. Weshalve hij hen verzoekt, in naam van de heilige gehoorzaamheid, alle rentmeesters en cijnsschuldigen wonende in hun heerlijkheden, te dwingen aan genoemde jonkvrouwen zoveel geld te verstrekken, als zij voor het voeren van bet geding nodig hebben, en, omdat de abdis de vermelde jonkvrouwen heeft doen gevangen zetten om haar de voortzetting van het geding te beletten, gebiedt hij, dat zij verlost worden uit die gevangenis, en verleent aan genoemde ridders de macht dit te doen, terwijl genoemde jonkvrouwen zich bereid verklaard hebben de straffen die zij zouden kunnen verdiend hebben, na het eindigen van het vonnis, te ondergaan.
01.187A Vrije Rijksheerlijkheid Thorn
Regesten
151
1323 december 26
Adolf, bisschop van Luik, schrijft aan Gerardus, heer van Horne, aan de heer van Breda en aan Jacobus van Loyte, ridders, dat, terwijl het geschil tussen de abdis Margareta van Petersheim, aan de ene zijde, en de jonkvrouwen Jutta van Buren, Alveradis van Ghore, en hare consorten, met Renerus genoemd Parens, kanunnik en procurator van het Kapittel, aan de andere zijde, aanhangig is voor de scheidsmannen Jacobus van Maylant, aartsdiaken, en Hellinus de Antonio, cantor van de kerk van Luik, de abdis aan alle rentmeesters, pachters, cijnsschuldigen van de abdij, de inbeslagneming van de goederen en gelden, heeft doen aanzeggen, waardoor genoemde jonkvrouwen het geding niet zouden kunnen voortzetten, hoewel de scheidsmannen reeds beslist hadden, dat de kosten ervan op de goederen van de abdij moesten genomen worden. Weshalve hij hen verzoekt, in naam van de heilige gehoorzaamheid, alle rentmeesters en cijnsschuldigen wonende in hun heerlijkheden, te dwingen aan genoemde jonkvrouwen zoveel geld te verstrekken, als zij voor het voeren van bet geding nodig hebben, en, omdat de abdis de vermelde jonkvrouwen heeft doen gevangen zetten om haar de voortzetting van het geding te beletten, gebiedt hij, dat zij verlost worden uit die gevangenis, en verleent aan genoemde ridders de macht dit te doen, terwijl genoemde jonkvrouwen zich bereid verklaard hebben de straffen die zij zouden kunnen verdiend hebben, na het eindigen van het vonnis, te ondergaan.
Adolf, bisschop van Luik, schrijft aan Gerardus, heer van Horne, aan de heer van Breda en aan Jacobus van Loyte, ridders, dat, terwijl het geschil tussen de abdis Margareta van Petersheim, aan de ene zijde, en de jonkvrouwen Jutta van Buren, Alveradis van Ghore, en hare consorten, met Renerus genoemd Parens, kanunnik en procurator van het Kapittel, aan de andere zijde, aanhangig is voor de scheidsmannen Jacobus van Maylant, aartsdiaken, en Hellinus de Antonio, cantor van de kerk van Luik, de abdis aan alle rentmeesters, pachters, cijnsschuldigen van de abdij, de inbeslagneming van de goederen en gelden, heeft doen aanzeggen, waardoor genoemde jonkvrouwen het geding niet zouden kunnen voortzetten, hoewel de scheidsmannen reeds beslist hadden, dat de kosten ervan op de goederen van de abdij moesten genomen worden. Weshalve hij hen verzoekt, in naam van de heilige gehoorzaamheid, alle rentmeesters en cijnsschuldigen wonende in hun heerlijkheden, te dwingen aan genoemde jonkvrouwen zoveel geld te verstrekken, als zij voor het voeren van bet geding nodig hebben, en, omdat de abdis de vermelde jonkvrouwen heeft doen gevangen zetten om haar de voortzetting van het geding te beletten, gebiedt hij, dat zij verlost worden uit die gevangenis, en verleent aan genoemde ridders de macht dit te doen, terwijl genoemde jonkvrouwen zich bereid verklaard hebben de straffen die zij zouden kunnen verdiend hebben, na het eindigen van het vonnis, te ondergaan.
Datering:
1323 december 26
Datum onopgelost:
Datum sub sigillo nostro anno domini Mo CCCo vicesimo tercio, in die sancti Stephani prothomartiris
Ontwikkelingsstadium:
origineel
Materiaal:
perkament
Notabene:
Er bestaat een vidimus van de officiaal van Luik, gedateerd op 1324 feria secunda post circoncisionem domini
Opmerking:
Het charter heeft zeer geleden. De zegels zijn verloren gegaan
Zie ook:
Organisatie: Historisch Centrum Limburg, te Maastricht
laatste wijziging 09-12-2020
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Zegelbeschrijvingen
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden
Kenmerken
Datering:
10e eeuw-1550
Auteur:
J. Habets en A.J.A. Flament, aangepast en verbeterd door Peter Bakker (2020-2021)
Inventaris:
De archieven van het kapittel van de Hoogadelijke Abdij Thorn ('s-Gravenhage 1889)
Omvang m1:
0,3
Bijzonderheden:
Sinds juni 2021 wordt u de eerste 300 inventarisnummers van het archief in deze online toegang aangeboden. De inventaris wordt in de komende tijd verder opgemaakt en tevens zullen de resterende 185 inventarisnummers, regesten en zegelbeschrijvingen opgenomen worden. Het archief is in bewerking. Hetgeen ook kan betekenen dat beschrijvingen nog incorrect zijn en/of in een later stadium gewijzigd worden. Voor meer informatie verwijs ik u door naar de Inleiding.
Opmerking:
Bestaat uit 2 delen, deel 1 is de zgn nummering Habets.
460 charters.
460 charters.
Categorie:
laatste wijziging 03-05-2024
1.203 beschreven archiefstukken
102 gedigitaliseerd
totaal 252 bestanden