Uw zoekacties: Hervormde gemeente Harlingen

248 Hervormde gemeente Harlingen ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiƫrarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiƫrarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis van de Hervormde gemeente te Harlingen
248 Hervormde gemeente Harlingen
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis van de Hervormde gemeente te Harlingen
De juiste datum van de stichting van de Hervormde Gemeente te Harlingen is, als bij zovele Hervormde gemeenten in ons land, niet bekend. De oudste vermelding ervan vindt men bij Winsemius in zijn boek Chronique ofte Historische geschiedenisse van Vrieslant: op 21 juli 1578 werd een verzoekschrift door de hervormden van Harlingen aan Matthias van Oostenrijk gericht om hun geloof openlijk te mogen belijden.
De Hervormde Gemeente heeft tot 1895 bijna steeds twee kerken in gebruik gehad. Voor 1580 werd waarschijnlijk ergens een kapelletje gebruik; na 1580 de Grote Kerk en vanaf 1650 tevens de Westerkerk.
De eigendom der kerkgebouwen is door de eeuwen heen een moeilijk punt geweest, in verband waarmede in 1808, 1894 en 1896 een onderzoek naar de eigendom werd ingesteld. Daaraan voorafgaande was een poging gedaan het probleem op te lossen door een plan tot schikking met de gemeenteraad van Harlingen te ontwerpen, waarbij de Hervormde Gemeente ter verkrijging van de eigendom en het bezit der beide kerken aan de stad Harlingen zou moeten uitkeren een somma van 600 pond per jaar gedurende 16 jaar. Dit plan is echter nimmer gerealiseerd.
De oudste kerk te Harlingen is de Grote Kerk. Deze werd omstreeks 1200 gebouwd op de plaats van de oude dom van Almenum; in 1771 besloot het stadsbestuur, dat de kerk wegens gevaar voor instorting tot nader order gesloten diende te blijven en hetzelfde jaar nog werd de kerk afgebroken. Om de bouw van een nieuwe kerk te kunnen financieren stelden de bestuurders van de stad een tontine in en in 1772 werd met de bouw van de Nieuwe of Grote Kerk aangevangen. Deze kwam eind 1774 klaar en op de eerste januari 1775 wijdde ds. F. Piekenbroek de kerk in. Voorlopig moest men het nog zonder orgel stellen, want de eerste pijp hiervan werd pas in september van hetzelfde jaar geplaatst door freule Van Plettenburg, de dochter van de burgemeester en op 30 april 1776 werd tenslotte het orgel ingewijd.
De gemeente kreeg het gebruik van de Westerkerk in 1650. In 1645 werd een bijeenkomst belegd om over de bouw van een nieuwe kerk te beraadslagen. Vijf jaar later, op 5 maart 1650 kam men opnieuw bijeen om tot de conclusie te komen dat de bestaande Grote Kerk niet groot genoeg was. Besloten werd het Blauwhuis tot kerk te verbouwen. Dit Blauwhuis is hoogstwaarschijnlijk het woonhuis van het vroegere blokhuis of kasteel geweest, dat in 1597 binnen de vesting gebracht werd. Gedeputeerde Staten keurden het plan goed bij resolutie van 16 maart 1650 onder voorwaarde dat deze kerk in oorlogstijd tot landsdienst zou moeten dienen. Op 3 november 1650 was de verbouwing gereed en werd de kerk door ds. Wesselus Acronius ingewijd.
Later, in 1669, werd aan de oostzijde een nieuwe vleugel aan het gebouw toegevoegd en wel zo, dat de kerk van de oostkant gezien de vorm van een kruiskerk vertoonde. Jan Wopkes Acker legde de eerste steeen van deze aanbouw. De groei van het ledental der Hervormde Gemeente had deze uitbreiding noodzakelijk gemaakt. De kerk heeft dienst gedaan tot zij in 1895 zo bouwvallig werd, dat tot afbraak besloten werd.
Over de samenstelling van het bestuur der kerk kan ik kort zijn; deze is altijd in overeenstemming geweest met de normen welke van meet af aan zijn aangelegd.
De Gemeente te Harlingen heeft tijdens haar bestaan bijna steeds de beschikking gehad over vier predikanten. Als gevolg van een verbod van de stedelijke regering ontstond enige malen onenigheid over de beroeping van een predikant. Deze twisten hadden plaats in 1689 en in het midden van de 18e eeuw. Bij K.B. van 30 juni 1809 werd de vierde predikantsplaats opgeheven en kreeg ieder der drie blijvende predikanten een jaarlijkse vermeerdering van traktement. Deze traktementen kwamen, volgens een onderzoek door de kerkvoogden, sinds onheuglijke tijden ten laste van de stadskas, waarop door de N.H. Gemeenten een aanvulling werd verstrekt en van tijd tot tijd een alterum tantum van rijkswege. In 1814 werd wederom de benoeming van een vierde predikant toegestaan. In 1878 stelde men voor de vierde predikantsplaats weer op te heffen, daar het niet mogelijk bleek bij het openvallen van deze post een nieuwe predikant te beroepen. Na een aanvankelijke weigering keurde het Classicaal B estuur van Franeker dit in 1880 tenslotte goed. Volgens een schrijven van het College van Toezicht werd op 4 november 1825 in plaats van de kerkmeesters een college van vijf kerkvoogden ingesteld.
In de jaren 1867 en 1868 woedde er een heftige strijd tussen enkele leden van de Hervormde Gemeente en de, althans in 1868, niet wetttig samengestelde kerkeraad en tussen genoemde kerkeraad en het Classicaal bestuur van Franeker. Tegen 7 november 1867 werden er 40 gemachtigden benoemd, die samen met de kerkeraad het kiescollege van de Hervormde Gemeente moesten vormen, ingevolge art. 3 van het reglement tot uitvoering van art. 23 van het Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk in Nederland. Deze benoeming werd door het Classicaal Bestuur zonder opgaaf van redenen onwettig verklaard en vernietigd. Omdat men van mening was tenminste de redenen van dit besluit te mogen vernemen, wendden de betreffende leden zich eerst tot de kerkeraad en later tot het Classicaal Bestuur. Deze laatste weigerde een met redenen omkleed besluit te publiceren en slechts officieus is de toedracht bekend geworden. Teneinde klaarheid te verkrijgen, wendde men zich tot het Provinciaal Kerkbestu ur en tot de Synodale Commissie. In augustus van 1868 besloot het Provinciaal Kerkbestuur tot vernietiging van het besluit van het Classicaal Bestuur. Intussen had de kerkeraad in november 1867 een predikant beroepen en nieuwe ouderlingen en diakenen benoemd, met voorbijgaan aan het reeds in werking getreden plaatselijke reglement, dat deze werkzaamheden opdroeg aan het kiescollege. Een tot het Classicaal Bestuur gericht verzoek tot vernietiging van deze besluiten had geen resultaat. Hierop richtte men zich tot het Provinciaal Kerkbestuur en nog later zelfs tot het Departement van Eredienst. Na enige schermutselingen wist het Provinciaal Kerkbestuur op 17 december 1868 het Classicaal Bestuur zijn ongelijk te doen inzien en werden de benoemingen ongeldig verklaard.
In mei 1871 is er een geschil ontstaan tussen de heren Visser en Oort, predikanten, en de kerkeraad, over de vraag of hun prediking in strijd zou zijn met de belijdenisgeschriften. Bovendien kwamen er klachten van leden der gemeente dat ds. Oort geen gebruik maakte van de gewone doopformule, weshalve de kerkeraad de gedoopte kinderen niet wenste in te schrijven in het doopboek. Het Provinciaal Kerkbestuur oordeelde de klachten van de Kerkeraad ongegrond en gelastte deze de namen van de kinderen alsnog in te schrijven, hetgeen de kerkeraad na nog een weigering en een volgende opdracht inderdaad deed.
De kerkgebouwen werden niet alleen voor het belijden der godsdienst gebruikt, maar ook voor wereldser aangelegenheden. Zo werden er behalve verkiezingen ook schoolexamens in gehouden.
Ook heeft de Doopsgezinde Gemeente in 1857 enige maanden van de Westerkerk gebruik gemaakt, in verband met de bouw van een nieuwe kerk. Als bewijs van dankbaarheid ontving de N.H. Gemeente na de plechtige inwijding van de nieuwe Doopsgezinde kerk een zilveren schenkkan, die nu nog gebruikt wordt.

Kenmerken

Omvang:
10,2 meter Amsterd. en mod. dozen
Categorie:
  • Zonder categorie
Archiefvormer(s):