Uw zoekacties: Het geslacht van Munster en de heerlijkheid Ruinen

0334 Het geslacht van Munster en de heerlijkheid Ruinen ( Drents Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Naar boven om te zoeken
0334   Het geslacht van Munster en de heerlijkheid Ruinen
Inventaris
1. Inleiding
2. Inventaris
2.1. Stukken van persoonlijke aard betreffende leden van het geslacht Van Munster en aanverwante geslachten
2.2. Stukken van zakelijke aard
2.3. Stukken waarvan het verband met de collectie niet duidelijk is
2.4. Regestenlijst
Aernd Huus en Rolof Polmans verklaren dat zij ten overstaan van heer Herman, cureit van Peize en deken in Drenthe, Rolof van Steenwijc, Johan de Vos van Steenwijc, Henric Polman en Johan van Haren Mensing de aan hen vererfde nalatenschap van heer Johan, heer van Runen, hebben gedeeld, waarbij Huus de Oldenhof c.a. te Ruinen en het hoog en laag gericht zoals dat heer Johan toebehoorde, de gruit, de pacht en de tijns, met de hofsteden waaruit die komen, gelegen in het dorp Runen, benevens de grove en de smalle tiende en de molen aldaar, en de voor de Oldenhof gelegen kamp geheten de Veryert gekregen heeft, waarentegen Polmans zoveel goederen krijgt als jaarlijks tezamen een gelijke opbrengst hebben als deze Veryert ten tijde van de scheiding opbrengt. Het overige geld en goed zal in twee gelijke delen gesplitst worden, behoudens wat in deze overeenkomst daarover bepaald is.
Voorts zal Huus datgene van de nalatenschap dat leen is van de bissschop en het sticht van Utrecht, daarvan in leen houden terwijl Polmans zijn deel van die goederen van Huus in achterleen zal hebben.
Verder geeft Huus aan Polmans alle goederen die hij te Peize heeft, zoals Johan Mensinghe van Haren die gekocht heeft van heer Johan van Runen [?], waarvoor Polmans zoveel op zijn aandeel gekort zal worden als de opbrengst van deze goederen jaarlijks bedraagt, ter beoordeling door twee of vier daartoe door beide erfgenamen aan te wijzen buren van Peize; welke goederen na het overlijden van de vrouwe van Runen aan Polmans zullen toevallen.
Foelkier van Echten en zijn kinderen Johan en Griete verklaren dat zij aan Johan van den Cloester hun erve en goed in de Hoelwiede, aan de oostzijde gelegen aan de marke van Duennynghen, benevens een halve hoeve lands ook in de Hoelwiede gelegen hebben verkocht en hem daarvan de stok hebben gelegd.
Herman van Haersolte belooft, na zijn aanstelling tot kastelein van Coevorden door Frederick van Blanckenheim, bisschop van Utrecht, aan de steden Deventer, Kampen en Zwolle de burcht, het huis en de stad Coevorden goed te zullen besturen en niet te zullen ontvreemden en voorts Zallandt te zullen beschermen.
Gheert de Gruter en Herman Campbeke, met hun echtgenotes Femme en Ghese, verklaren aan Steven van Runen te hebben verkocht het goed en erve Olde Lansynge, gelegen in het dorp en de marke Ruinen, leen van de heerlijkheid Ruinen, waarvan de koper de stok gelegd is ten overstaan van Rolof Wanynge, schulte van Ruinen, Wycher Cluwens, Egbert Pigge en Coop de Goyger, terwijl Johanna, vrouwe van Ruinen, en haar man Bernaert van Monster als leenvrouwe en leenheer de transactie hebben goedgekeurd en met hun zegel bekrachtigd.
Steven van Runen, knape, verklaart aan Jacob Nessekynge en diens vrouw Mette in erfpacht gegeven te hebben de Peelserscamp, gelegen ten westen van het dorp Runen, met twee stukken hooiland bij de Eelsbroke en een in de Northope, tegen 20 mud rogge Groninger maat, welke pacht voor de ene helft wel en voor de andere niet afkoopbaar is, welke verpachting is geschied ten overstaan van de buren en markegenoten Roleff van den Lare, here to Runen, Johan Ovingen, meyster Rolef van Rijsen, Wolt Wijchers, Borchard Derix en Engelbert Rasse.
Heyne Alinge verklaart te hebben verkocht aan Roloff de Vos van Steenwijc een rente van een mud rogge Zwolse maat uit zijn huis en hof Alinge en verdere goederen in de marke te Lede onder Dwingeloo, en hem daarvan de stok gelegd te hebben ten overstaan van Wessel de Blomer en Gheert Dykinge als buren van Dwingeloo.
Henrick Bysuden Albertsz en zijn vrouw Hille verklaren aan Henrick van Munster, heer to Runen, te hebben verkocht een rente van een Zwolse mud rogge 's jaars uit de erve Bysuden gelegen in het kerspel Zuytwolde, waarvan zij koper de stok gelegd hebben ten overstaan van Wygher Didnynghe en Bartolt Eversz als erfburen van Zuytwolde.
Wolter Bysuden Aelbertsz en Vulkeer Bysuden Aerntsz verklaren aan Henrick van Munster, heer toe Runen, te hebben verkocht een rente van 3 Zwolse mudden rogge 's jaars uit hun erve Bysuden gelegen in het kerspel van Zuytwolde, waarvan zij koper de stok gelegd hebben ten overstaan van Wygher Didninge en Bartolt Eversz als erfburen van Zuytwolde.
Johannes Aerntsz, priester, vicarius in de St. Catharinakapel te Runen, kapelaan van Bernt van Munster, heer toe Runen, verklaart aan zijn dienstmaagd Gese Luykens in erfpacht te hebben uitgegeven een hofstede gelegen in de heerlijkheid Runen, toebehorend aan de vicarie, en waarop Gese een nieuw huis gebouwd heeft, tegen een jaarlijkse pacht van een halve gouden Rijnse gulden, welke verpachting is goedgekeurd door Bernt van Munster als collator van de vicarie.
Herman van Monster, broer van de bruidegom, Jan Droste to Vyssering, Jan van Monster ten Boeszler, Hinrick van Monster ter Loborch en Borchart van Westerholt voor de bruidegom; en Jan, heer tot Leemberk, Jan van Raesfelt, heer ten Oestendorp, Arnt van Raesfelt en Bernt van Westerholt voor de vader van de bruid, getuigen dat een huwelijk overeengekomen is tussen Bernt van Monster, heer tot Ruynen, en Anna van Raesfelt, dochter van Reyner van Raesfelt en wijlen Heylwich van Haeften, waarbij is bepaald dat de bruidegom zijn huis de Aldenhoff en de heerlijkheid Ruinen zal inbrengen en de bruid 25 Hollandse morgen land gelegen in de Nederbetuwe onder Tiel benevens 500 gouden Rijnse guldens en een passende uitzet aan sieraden en kleding; en waarbij tenslotte de vererving van de nalatenschap van Goossen, de broer van de bruid, bij diens eventueel kinderloos overlijden, alsook van de ingebrachte goederen en mogelijke aanwas daarvan geregeld is.
Berent van Munster, heer toe Ruynen, verklaart aan Henrick Wygbolts en zijn vrouw Grete in erfpacht te hebben uitgegeven een gaarde en hofstede in de heerlijkheid Ruinen gelegen "int oesteynde vanden wanthen op den hoeck" waar Henrick een nieuw huis op gebouwd heeft, tegen een jaarlijkse pacht van een gouden Rijnse gulden en een half oort gouds.
Bolo Hermans en zijn vrouw Hinrick verklaren aan Berndt van Munster, heer te Runen, te hebben verkocht twee achtste waardelen in de marke van Wapse op de Holhorst in Nysinge waer, of ' naar keuze van de koper ' twee achtste waardelen op de Boechorst; van de te kiezen waardelen is koper de stok gelegd ten overstaan van Johan Lulofs en Roloff Wijnekens, erfburen te Wapse, terwijl verkopers voor de oplevering van de waardelen een losbare rente van twee Zwolse mud rogge uit hun goederen te Doldersum tot onderpand stellen, waarvan koper de stok gelegd is ten overstaan van Wessel Wyllemsen en Johannes Wyllemsen, erfburen te Doldersum.
Johan van Selbach, drost te Covorden en van het land van Drenthe, verklaart dat hij met de gemene ette van Drenthe na een vooruitspraak op het lotting van dinsdag na Pinksteren anno 1534 te Rolde, in het geschil tussen de buren van Wapze en de heer van Ruenen over de geldigheid van de door Bole Harmens aan de laatste gedane stoklegging van een zeker waardeel in de marke van Wapze, op het lotting van Sunte Magnus anno 1534 te Anloe heeft uitgesproken dat deze stoklegging geldig is daar geen ouder document terzake voorgelegd is.
Bernt van Munster, heer te Runen, verklaart aan heer Albert Johansz van Meppel in erfpacht te hebben uitgegeven een hofstede in de heerlijkheid Runen waarop Albert Johansz een huis gebouwd heeft, tegen een jaarlijkse pacht van zes hoenders.
Johan Zantynck en zijn vrouw Anna verklaren aan Berent van Munster, heer te Ruijnen, en diens vrouw Anna te hebben verkocht een losbare rente van zes goudguldens 's jaars uit het aandeel van verkopers in het erve Zantynge gelegen onder de klok van Zuytwolde, waarop Johans broer Arloff woont, en uit hun aandeel in de Luttijcker ossenweide in Echtijnger marke, van welke rente de kopers de stok is gelegd ten overstaan van Johans broer Peter Zantynck en Jonge Johan Santijnck, erfburen van Zuytwolde.
Aernt Mulert, keizerlijk richter te Hasselt, verklaart dat Johan Geertsen en zijn vrouw Johanna aan jonker Berent van Munster, heer toe Runen, en diens vrouw Anna hebben verkocht een rente van vijf goudgulden 's jaars uit het achtste deel van het erve te Hesselinge, gelegen onder de klok van Staphorst, dat de verkoper van zijn moeder geërfd heeft, bij welke verkoping Egbert Backer en Wycher Jansen als keurnoten getuige zijn geweest.
Bernt van Munster, heer te Runen, verklaart aan Hendrick Andresz en diens vrouw Andrees in erfpacht te hebben gegeven het erve en goed Nessinge, vroeger Pelserscamp geheten, als vermeld in de principaalbrief (vergelijk regest e) met uitzondering van de Mersch c.a., en van een stuk hooiland in de Reyte gelegen, tegen 7¿ mud rogge Steenwijker maat 's jaars (waar de helft van de pacht door de pachter van afgekocht is), te betalen half aan de verpachter, half aan juffer Sije Kakemans, bij welke verpachting Johan Waeninge en Johan Tyssinge als erfburen van Ruinen getuige waren.
Aerndt, greve to Benthem unde to Stenforden, here to Wevelinckhaven, verklaart Hinrick van Munster, heer to Rune, te hebben beleend met de erven en goederen genaamd Hassekinck en ten Brincke, en met de smalle tienden uit de erven ten Holtkampe en Johanninck, alle gelegen in de buurschap Hesepe, kerspel Noerthoern, welke goederen Berndt van Swendorp in leen gehad heeft, bij welke belening als getuigen optraden de leenman Gosen van Raesfelt en de drost te Bentheim, Schotten den Bever.
Herman van Munster verklaart dat hij (daar hij eertijds in broederscheiding een erfelijke rente van 5 mud rogge uit het goed waar nu Jonge Johan Bertholden op woont, gelegen upt Wolt, gekregen heeft, en daarvan nu 3 mud losbaar blijken te zijn) van zijn "neve" Henryck van Munster ter compensatie 1 mud rogge 's jaars heeft gekregen gaande uit Bertholt Hoyers erve en goed, ook upt Wolt gelegen.
Herman van Munster, Goessen van Raesfelt en Jurgen van Munster voor de bruidegom, en Bernt van Hackforth, droste tom Berge, Crystoffer van Munster en Unyko Rypperda voor de vader van de bruid, getuigen dat een huwelijk is overeengekomen tussen Hinrick van Munster, heer tho Runenn, en Ulske Ripperda, dochter van Haijo Ripperda, waarbij is bepaald dat de bruid van haar vader 5000 daalder meekrijgt (waartegen zij afziet van haar rechten op de nalatenschap van haar [groot]ouders, doch niet op die van haar broers) alsmede een gepaste uitzet, en regelingen getroffen worden voor de vererving van de goederen van bruid en bruidegom.
0334 Het geslacht van Munster en de heerlijkheid Ruinen
2. Inventaris
2.4. Regestenlijst
Herman van Munster, Goessen van Raesfelt en Jurgen van Munster voor de bruidegom, en Bernt van Hackforth, droste tom Berge, Crystoffer van Munster en Unyko Rypperda voor de vader van de bruid, getuigen dat een huwelijk is overeengekomen tussen Hinrick van Munster, heer tho Runenn, en Ulske Ripperda, dochter van Haijo Ripperda, waarbij is bepaald dat de bruid van haar vader 5000 daalder meekrijgt (waartegen zij afziet van haar rechten op de nalatenschap van haar [groot]ouders, doch niet op die van haar broers) alsmede een gepaste uitzet, en regelingen getroffen worden voor de vererving van de goederen van bruid en bruidegom.
Datering:
1551 juli 13, up dach Margareta
NB:
Oorspronkelijk, met de zegels in groene was van:
a. Hinrick van Munster;
b. Herman van Munster;
c. Goessen van Raesfelt, enigszins beschadigd;
d. Hayo Rypperda, enigszins beschadigd;
e. Bernt van Hackfortt;
f. Crystoffer van Munster, enigszins beschadigd;
g. Unyko Ripperda.
Het zegel van Jurgen van Munster is verdwenen.
Organisatie: Drents Archief
laatste wijziging 25-03-2005
Henrick Gheerssen, schulte te Meppel, Coldervene en Nievene, verklaart dat Geertke, weduwe van Peter Mulder, samen met haar zoons Bartelt, Mentsoe en Jan Wolters en hun vrouwen, en met haar zwagers Harmen Henricks en Jacob Janssen en hun vrouwen, in ruil voor een windmolen die Henrick van Munster, heer te Ruijne, opten Wolde heeft laten afbreken en hun door zijn gevolmachtigden Albertus Harmens, Schulte, en Jacob Peters, molenaar, heeft verkocht, aan Van Munster een jaarlijkse losbare rente van 4 Philippusguldens hebben verkocht, waarvan meergenoemde gevolmachtigden de stok is gelegd ten overstaan van Jacob Janssen en Laurens Claessen.
Claes Cotgen en Herman Ovinck, schepenen te Hasselt, oorkonden dat Henrick van Munster, heer te Ruinen, met zijn vrouw Elsabe Ripperda aan Johan Koninck de Jonge heeft verkocht en overgedragen een huis met erf te Hasselt, gelegen tussen het huis en erf van Eilert Blomertz aan de noord- en dat van Albert Lentinck aan de zuidzijde, en aan de voorkant aan de gemene straat, aan de achterkant aan de Regenboeges Stege grenzend.
Willem van Buckhorst, bevelhebber van het drostambt Ysselmuyden, als gecommitteerd leenrechter, oorkondt op verzoek van de eerstgenoemde verweerder, in het leenproces dat Henrick van Munster, heer tot Ruynen, heeft aangespannen tegen Johan van den Clooster en Baethe Cruysen, weduwe Van den Campe, betreffende het leengoed ter Bullinge, in Zallandt op Staphorst gelegen (ter bevestiging van de door Wolter van Heijden met mannen van lene op 2 september 1562 hierin gedane uitspraak) dat de aanlegger te dezer instantie niet heeft kunnen aantonen dat het leengoed aan de koning leenroerig is en dat hij er mee beleend is; en veroordeelt de aanlegger tot de kosten.
Hilbrant Mulder en Luitgen Schroer verklaren en bezweren dat zij, door Frederick Raedt van "apentlicke misdaet" beschuldigd, na bekentenis daarvan met recht in de gevangenis van Henrick van Munster, heer te Runen, geraakt en daaruit door veler voorspraak weer vrijgekomen, op generlei wijze wraak zullen nemen op de heer van Runen, zijn schout, dienaren, verwanten of onderzaten, noch ook Frederick Raedts kinderen, verwanten of aanhangers zullen steunen, op straffe van volstrekte vogelvrijheid, voor welke belofte Hilbrant Mulder als borgen stelt Johan Ibinge, Willem Swaningen, Berent Schomaker te Dwingloe en Steven Entinge, en Luitgen Schroer als borgen stelt Egbert Bertols opt Oesteijnde en Johan opde Kiste.
Claes Cotgen en Herman Ovinck, schepenen in Hasselt, oorkonden dat Johan Coninck de Jonge met zijn vrouw Wysse aan Floris Florissen, muntmeester des konings, en diens vrouw Gertgen een huis met erf te Hasselt heeft verkocht en overgedragen, gelegen als beschreven in regest v, en belast met een rente van 5 goudgulden.
Johan van Dulman en zijn vrouw Anna van Echten verklaren van Hinrick van Munster, heer to Runen, een bedrag van 132 daalders te hebben ontvangen, waarvoor zij hem een losbare rente van 8 daalders 's-jaars uit hun halve huis te Ruinen en hun halve deel bouwland op de Suytessche gelegen hebben verkocht en waarvan zij hem de stok gelegd hebben ten overstaan van Egbert van Ommen, Schulte, en Hilbrant Otten en Johan Albers Sceper, erfburen van Ruinen.
Hinrick van Munster to Nyenhuiesen met zijn vrouw Sophia Schaepsen verklaart een rente van één mud rogge zoals die in de principaalbrief beschreven is (zie regest f) en die verkoper eensdeels geërfd heeft van zijn vader Herman van Munster en hem anderdeels in broederscheiding is toegedeeld, te hebben verkocht aan Hinrick van Munster, heer te Ruenen, en diens vrouw Elsabenn Ripperda, en hem daarvan de stok te hebben gelegd ten overstaan van Egbertt Assynghe en Johan Ovijnghe als erfburen van Lede.
Hinrich van Munster tho Nyenhuis met zijn vrouw Sophia Schaps verklaart aan Hinrich van Munster, heer te Ruenen, en diens vrouw Elsebe Ripperda een half mud rogge Zwolse maat jaarlijkse rente verkocht te hebben, gaande uit het huis en erve c.a. van Tyde Nolens, gelegen onder de klok en in de marke van Dwingeloo, welke rente verkoper eensdeels geërfd heeft van zijn vader Herman van Munster en die hem anderdeels in broederscheiding is toegedeeld, en waarvan hij aan de kopers de stok heeft gelegd ten overstaan van Johann Sticker en Herman Tyssinghe, erfburen te Dwingeloo.
Roeloff vanden Kloester tho Vledderinhe en Johan van Echten toe Echten als "vedderen" en bloedverwanten van de bruidegom, en Maximilian en Gheert van Ensse als broers van de bruid, verklaren dat tussen Reynt van den Cloester, zoon van Johan en Anna van den Cloester, en Mechtelt van Ensse met goedvinden van de ouders van de bruidegom en van Evert van Ensse, drost van Coevorden en Drenthe, broer van de bruid, een huwelijk gesloten is, waarbij is bepaald dat de bruidegom jaarlijks van zijn ouders zal ontvangen 150 goudgulden en een last goede droge winterrogge, en dat de bruid van haar broer Evert 4000 goudgulden zal ontvangen, terwijl voorts de vererving der ingebrachte goederen geregeld wordt.
Herman vander Burchtt, abt, met de conventualen van Dikningen enerzijds en Henrich van Munster, heer te Runen, anderzijds verklaren hun geschil over de eigendom van Schoneganges Wheer gelegen in de heerlijkheid Runen te Twele onder de klok van Vledder, en over de lossing van een daaruitgaande rente van zestien gulden te hebben bijgelegd door de tussenkomst van de scheidslieden Johan van der Cloester thor Haverhorst en Johan van Echten tho Echten voor Dikningen, en Roloff van der Cloester tot Rebruggen en Hinrich de Vos van Steenwick voor Van Munster, in dier voege dat het klooster aan de heer van Ruinen een in waarde gelijke hoeveelheid tienden te Ruenen zal geven, ter taxatie door de scheidslieden, of ' in laatste instantie ' door een onpartijdig overman.
Roloff Berents Wyltynge tho Dwynghell verklaart dat hij van Johan de Goeyer en diens vrouw Margaretha van Enss, om zich te kunnen loskopen uit gevangenschap, 250 daalder van 30 stuiver Brabants geleend heeft, waarvoor hij hun tien mud winterrogge zal leveren op midwinter 1587 te Meppel en die hij daarna zonder verder uitstel zal terugbetalen, waartoe hij als onderpand stelt twee stukken land op de Dwyngeller es, geheten de Grote en de Lutke Aelskamp, en een half waardeel in de marke van Dwingelo, van welke goederen hij de schuldeisers de stok gelegd heeft ten overstaan van Johan Bloemers en Heyne Berents, erfburen van Dwingelo.
Johan Velthus, koninklijk schout te Coverden en Schonebeke, verklaart dat Herman van den Kamp, met volmacht en in naam van Arndt van Aswijn en diens vrouw, Junffer van Isedoren, verklaard heeft aan Johan van Steinnvigk tor Scheren en zijn vrouw Margareta van Isselmuden te hebben verkocht en overgedragen een stuk hooiland, vroeger Wolter Mullers Maet genoemd, gelegen "tuischen den holte unnd der kleiner Scheren", en dat hierbij als keurnoten aanwezig waren mr. Mauritz van Almeloe en Jurien van Almeloe.
Henrich van Munster zu Meinhoevell, her zu Rhuinen, en zijn zoons Henrich en Bernhardt, met hun vrienden en verwanten Henrich Droste, domscholaster van de kerk te Munster, Heidenrich Droste, drost te Horstmair en Ahuis, en Conradt Ketteler zuir Middelborch und Bochhofel ter ener, en Peter van Oldenboekumb, Landthofmeister van het vorstendom Kleef, Gossen Ketteler zur Havestadt, drost te Oedinckhausen, Ghordt (Goddert) Haver en Johan von der Wenghe ter andere zijde voor en samen met de bruid, verklaren dat een huwelijk overeengekomen is tussen Henrich von Munster, zoon van Henrich von Munster en Sophie van Aldenbokum, waarbij de bruidegom na overlijden van zijn vader in zal brengen het huis Oldenhaeve met de heerlijkheid Rhuinen en alle bezittingen en rechten die daartoe behoren in de heerlijkheid zelf, in Drenthe, in het graafschap Bentheim, in de Betuwe en elders, welk huis de vader van de bruidegom en diens erfgenamen zullen trachten weer in bezit te krijgen, zodat het t.z.t. inderdaad aan de bruidegom kan worden overgedragen, waarbij de bruidegom de bruid als morgengave een deel van een erve geheten de Brinck, in het graafschap Bentheim in de buurschap Hessepe in het kerspel Nortthorn, terwijl de bruid daartegenover als huwelijksgoed zal inbrengen haar ouderlijk erfdeel gelegen in de vorstendommen Cleve en Berg en elders, en waarbij tenslotte de vererving van de ingebrachte goederen en eventuele aanwassen geregeld is.
Johan Egbertz en Femme zijn vrouw verklaren aan Henrick van Munster, heer te Ruinen, en zijn vrouw Sofia van Oldenboeckum, te hebben verkocht een akker bouwland groot ongeveer anderhalf mud roggeland, geheten Besuins Camp en gelegen op de Zuides van Ruinen, van welke akker de kopers de stok gelegd is ten overstaan van mr. Bernt Pigge en Herman Roloffsen ten Nijenhave, erfburen van Ruinen.
Geert Jans Eckelboem met zijn vrouw Anna Lentinge verklaart aan Lephart Scholten, burgemeester van Vollenhoven, en diens vrouw Maria te hebben verkocht zijn huis te Hasselt, gelegen tussen de huizen van de kopers aan de noord- en van Harmen Houilert aan de zuidzijde, strekken aan de voorzijde door de stadsmuur tot in de Aha, achter tot aan de Regensboghen stege, bezwaard met een rente van 5 goudgulden 's jaars, welk huis verkopers verklaren in zekere termijnen te zullen betalen en bij welke verkoop als getuigen optraden Willem Jansen en Aerndt Claessen, burgemeesters, en Henrick van Keppell en Matthis Engelkens, burgers van de stad Hasselt.
Elle van Farwart, schulte te Anlo, Gieten en Suydtlaren, banderschulte van Oestermoeringer Dinckspill, verklaart dat Johan Kampinck, mede voor zijn vrouw Jantien, ter ene zijde, en Frederik van Esens, mede voor zijn vrouw Hilletien, met zijn broer Luytien Kampinck ter andere zijde, de twee erven die zij gezamenlijk te Gasteren onder de klok van Anlo bezitten, hebben gescheiden, waarbij Johan Kampinck c.s. het erve Kampinge met de bijbehorende akkers gekregen heeft en de andere partij het erve Muntinge met de bijbehorende akkers, terwijl het waardeel van beide erven in de marke, de hooilanden, de gaarden of kooltuinen en de St. Olefspacht van beide erven gemeenschappelijk blijven, bij Kampinge op gemeenschappelijke kosten een nieuwe schuur gebouwd zal worden en de paardestal bij Muntinge dichtgemaakt zal worden, bij welke scheiding voor partij ter ene zijde Johan Drent en voor partij ter andere zijde Wigbolt Fredericks en Harmen Harckens, rentmeester, getuigen zijn geweest.
Elle van Farwart, schulte te Anlo, Gieten en Suydtlaren, banderschulte van Oestermoeringer Dinckspill, verklaart dat Frederick van Esens en Luytien Kampinck, gebroeders, door wijlen Roeleff Woltersen, schulte te Anlo, Gieten en Suydtlaren, wegens een schuldvordering aan- en uitpanding hebben laten doen aan de goederen van Alijt, de weduwe van Egbert Kampinge, welke goederen gelegen zijn te Gasteren, en dat zij nu verzocht hebben hen aan betaling te willen helpen, waartoe de schulte hun een akker bouwland, die boeste acker geheten, omtrent twee mud groot, gelegen te Gasteren, in eigendom heeft toegewezen, die hij met zeven erfburen van Gasteren, te weten Olde Johan Hindricks, Jacob Levinck, Luytien Woltinck, Johan Woltinck, Johan Spolts, Johan van Anderen en Sicko Eenge, getaxeerd heeft op 50 daalders van 30 stuiver Brabants, welk bedrag overeenkomt met het bedrag van de vordering en de kosten en waarmee de schuld voldaan is.
Roeleff Huisinge te Wesep met zijn vrouw Johan en hun stief- resp. voordochter Anna en haar voogd Hubert Ibinge verklaren aan Jonge Johan Wolberts en diens vrouw Johanna voor 350 daalder te hebben verkocht een losbare jaarlijkse rente van viertien mud rogge Groninger maat uit hun goederen in de marke te Wesep onder de klok van Swelo, waarvoor kopers de stok gelegd is ten overstaan van Albert en Johan Nienhuis, erfburen te Wesep.
Arendt Henricx en zijn vrouw Berentke verklaren aan Henrick van Munster, heer tho Rune, en zijn vrouw Sofia van Oldenbocum te hebben verkocht het erve Pelserscamp, tegenwoordig Nessinge geheten, gelegen onder de klok en in de heerlijkheid van Ruinen, met uitzondering echter van het halve hooiland in de Noerdthogen en een dagmaat besloot land aan de Ritendijck, van welk erve de kopers de stok gelegd is ten overstaan van Coert Kiste, schulte te Ruinen, en mr. Bernt Pigge, als erfburen van Ruinen.
2.5. Bijlagen
laatste wijziging 15-02-2024
114 beschreven archiefstukken

Kenmerken

Datering:
1380-1912
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Drents Archief, Assen. Toegang 0334 Het geslacht van Munster en de heerlijkheid Ruinen
VERKORT:
NL-AsnDA, 0334
Categorie:
laatste wijziging 15-02-2024
114 beschreven archiefstukken