Uw zoekacties: International Military Tribunal for the Far East

402 International Military Tribunal for the Far East ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    Het archief is volledig openbaar.
    Inleiding
    titel archief
    archiefvormer
    omvang
    citeer en aanvraaginstructie
    periode van ontstaan
    beheersgeschiedenis/overbrenging naar het RIOD
    aard van de archiefbestanddelen
    ordening van de archiefbestanddelen
    selectie, vernietiging en bewerking
    aanvullingen
    wettelijke status
    reproductiebeperkingen
    taal van de archiefbescheiden
    materiële staat
    bewerking
    Geschiedenis
    Het International Military Tribunal for the Far East is op 19 januari 1946 ingesteld voor de berechting van 28 Japanners die zich tussen 1928 en 1945 in Zuidoost Azië schuldig hadden gemaakt aan oorlogsmisdaden. Het tribunaal was gevestigd in Tokyo en telde vertegenwoordigers van elf geallieerde landen.
    Op 12 november 1948 werden 25 verdachten veroordeeld. Twee aangeklaagden overleden tijdens het proces en één werd wegens waanzin buiten vervolging gesteld. Van de 25 veroordeelden werden er zeven ter dood veroordeeld. De executie vond plaats op 23 december 1948 in de Sugamo-gevangenis te Ikebukuro. Zestien kregen levenslang, één twintig jaar en één zeven jaar gevangenisstraf.
    Namens Nederland had prof.dr.mr. B.V.A. Röling zitting in het tribunaal.
    Literatuur en verwante collecties
    Voor vervolgonderzoek raadplege men de volgende literatuur.
    Literatuur
    Online bronnen
    Inventaris
    aanvraaginstructie
    Archiefstukken uit dit archief kunnen in de studiezaal van het NIOD worden aangevraagd
    onder vermelding van: archief 402, inv.no. ...
    Het inventarisnummer is vermeld in numeriek oplopende volgorde,
    links naast de beschrijving van de stukken,
    het documentnummer staat tussen haakjes achter de beschrijving
    1. Organisatie van het proces
    1.1. IPS en de Nederlandse Delegatie
    Op 20 oktober 1943 richtten zestien geallieerde landen, waaronder ook Nederland, te Londen de United Nations War Crimes Commission (UNWCC) om voor de berechting van oorlogsmisdadigers in Europa en Azië bewijsmateriaal te verzamelen en procedures te bespreken. Voor Azië richtten tien landen te Chungking als subcommissie de Far Eastern and Pacific Commission (FEPC) op, die zich vooral concentreerde op China. Na de verklaring van Potsdam in juli 1945, waarin de berechting van Japanse oorlogsmisdadigers was opgenomen, adviseerde de FEPC op 29 augustus om een internationaal militair tribunaal in te stellen, onder leiding van de strijdkrachten van de Supreme Commander of the United Nations, waarbij de tien landen elk een rechter zouden leveren. Na de capitulatie van Japan kreeg in oktober onder invloed van de Amerikaanse bezetting generaal MacArthur als Supreme Commander of the Allied Powers (SCAP) deze opdracht. In september had hij al 39 vooraanstaande Japanners laten arresteren. De Legal Section van het SCAP, die zich al bezighield met de minder zware misdrijven in de afzonderlijke landen, spoorde verdachten op en verzamelde bewijsmateriaal voor de grote vervolgingszaken. December 1945 werd onder de paraplu van het SCAP de International Prosecution Section (IPS) geïnstalleerd voor de opsporing en vervolging van oorlogsmisdadigers. Tot voorzitter hiervan en hoofdaanklager (Chief of Counsel and of Section) was door president Truman J.B. Keenan benoemd.
    Het IPS ontwierp een Charter naar het model van het Tribunaal van Neurenberg, waarin ook misdaden jegens geallieerde burgers en krijgsgevangenen werden opgenomen. Eind december 1946 werd de Far Eastern Committee opgericht (FEC) om MacArthur van advies te dienen, bestaande uit alle landen die de capitulatie hadden ondertekend, plus India en de Filipijnen. In januari 1946 kondigde MacArthur het Charter af en verzocht deze tien landen hun vertegenwoordigers naar IPS te sturen: een hoofdaanklager met assistent-aanklagers en een bureaustaf (chief prosecutor and a support staff comprised of assistant prosecutors, investigators, and miscellaneous other personnel). De hoofdaanklagers waren:
    A.J. Mansfield en T. Mornane (Australië)
    H.G. Nolan (Canada)
    Che-chun Hsiang (China)
    R. Oneto (Frankrijk)
    A.S. Comyns Carr (Groot-Brittannië)
    G. Menon (India)
    W.G.F. Borgerhoff Mulder (Nederland)
    R.H. Quilliam (Nieuw-Zeeland)
    P. Lopez (Filipijnen)
    S.A. Golunsky en A.N. Vasilyev (Sovjetunie)
    Deze raad van procureurs vormden samen met leden van de VS-legerstaf het Executive Committee, dat de beklaagden selecteerde, de aanklacht voorbereidde en alle principebesluiten inzake het proces formuleerde. Alle besluiten van dit comité werden uitgevoerd door het Committee on Evidence.

    Omdat de behandeling van één zaak vaak meer landen betrof, was een Chief of Trial belast met het toezicht op de voorbereiding en presentatie. Aan diens bureau was een Research en Analysis Section verbonden, die al het geproduceerde materiaal in bruikbare vorm moest gieten, supervisie had op al het onderzoeksmateriaal in meer onderdelen van een zaak en de algemene bewijsvoering en eindpleidooien moest voorbereiden.
    In februari 1946 benoemde de Supreme Commander als leden van het Tribunaal de elf rechters:W.F. Webb (Australie - Chief Justice Supreme Court of Queensland), president van het tribunaal
    S.E. McDougall (Canada-Former pusine judge, King's Bench Appeal Side)
    Mei Yu Ao (China-Attorney and member of the legislative Yuan)
    H.E. Bernard (Frankrijk-Chief Prosecutor First Military Tribunal in Paris)
    Patrick (Groot-Brittannië- Judge on Scotland's College of Justice)
    R.M. Pal (India-Lecturer at Calcutta University Law College)
    B.V.A. Röling (Nederland-Professor of Law at Utrecht)
    E.H. Northcroft (Nieuw-Zeeland-Served as New Zealand's Judge Advocate General)
    D. Jaranilla (Filippijnen-Attorney General & Supreme Court member)
    I.M. Zaryanov (Sovjetunie-Member of the Military Collegium of Suprene Court)
    J.P. Higgins (Verenigde Staten-Chief Justice Massachusetts State Superior Court), na juni 1946 M.H. Cramer
    Besluiten over procedures en belangrijke kwesties tijdens de zittingen werden door de meerderheid van de leden van het Tribunaal genomen. MacArthur had volmacht in beroepszaken. (with MacArthur retaining plenary power over appeals. Over routinezaken besliste het bureau van de president.
    Het Secretariat, geleid door de General Secretary, ressorteerde onder de leden van het Tribunaal. Het regelde alle tribunaalzaken, behalve die rechtstreeks onder de leden vielen. Onder het secretariaat vielen ook de Clerk of the Court, de Marshal en de stenografen, de reproductie-, foto- en vertaalafdelingen en tenslotte de Language Arbitration Board. Deze commissie, bestaande uit drie leden en gekozen door respectievelijk het tribunaal, de aanklager en de verdediging, besliste over alle meningsverschillen inzake vertalingen van documenten en afgelegde verklaringen.
    Bij het secretariaat was een persofficier van het SCAP gestationeerd voor contacten met tribunaal, aanklager en verdediging.


    1.1.2. Nederlandse delegatie - interne en externe contacten
    Na de opdracht aan MacArthur om een tribunaal te organiseren voor berechting van oorlogsmisdaden gepleegd in Azië verzocht het Amerikaanse State Department via de Nederlandse ambassade ook de Nederlandse regering om drie juristen, een rechter, een rechter-plaatsvervanger en een aanklager te sturen.

    Voor het ministerie van Buitenlandse zaken, dat de organisatie van de Nederlandse deelname op zich nam, was de berechting geen prioriteit gezien de veranderde internationale constellatie na de Duitse capitulatie en de bemoeienis inzake de oorlog met Nederlands-Indië. Omdat het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen, verantwoordelijk voor de berechting van de in Nederlands-Indië aanwezige Japanners, geen geschikte kandidaten kon leveren werd bij het ministerie van Justitie, waaronder ook de Bijzondere Rechtspleging in Nederland viel, uiteindelijk het personeel voor het tribunaal gerecruteerd.

    Als rechter werd eind januari B.V.A. Röling voorgedragen. Röling was buitengewoon hoogleraar in het Indische strafrecht te Utrecht. W.G.F. Borgerhoff Mulder werd bereid gevonden om als openbare aanklager op te treden. Hij was lid van de Haagse rechtbank en advocaat in Batavia geweest. Zijn medewerkers werden A.T. Laverge, die tijdens de oorlog naar Engeland was gevlucht en na de oorlog werkzaam was bij het Directoraat-generaal van de Bijzondere Rechtspleging. Verder mevrouw C. Strooker-Dantra, een advocaat uit Rangoon, werkzaam als vertaalster in Nederland en ingevoerd in het Angelsaksische recht, en secretaresse E. Oostrink.
    Om ook een jurist uit Nederlands-Indië in het team te hebben werd via het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen J.S. Sinninghe Damsté benoemd als mede-aanklager. Hij was advocaat en krijgsgevangen geweest op de Molukken en Sumatra. Voor het verzamelen van het bewijsmateriaal koos hij als zijn assistent K.A. de Weerd, advocaat uit Medan. Contacten met de Amerikaanse leiding van IPS liepen via liaison-officier Macmullin. Andere IPS-medewerkers waren Raden Soewanto, jurist en ambtenaar uit Batavia en tijdens de oorlog naar Japan gezonden, die Japanse kranten en propagandafilms over Nederlands-Indië vertaalde en C.Torisawa. Dat was een zoon van een Japanse vader en een Nederlandse moeder en verzorgde het archief van de Nederlandse aanklagers.

    De Nederlandse afdeling had ook contacten met de Nederlandse Militaire Missie in Tokio (onder leiding van generaal W. Schilling) die zorgde voor de betaling en de verzending van de post van de Nederlandse aanklagers en waarvan J. Pennink als politiek adviseur regelmatig de rechtszittingen bijwoonde. Als juristen adviseerden de aanklagers kapitein G.J. Jongejans in verband met zijn kennis van het Japans en H. Pos, die werd ingezet voor de B & C-misdrijven.

    Alle contacten met Nederland liepen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat de kosten van de Nederlandse Delegatie deelde met de departementen van Algemene Oorlogvoering en Overzeese Gebiedsdelen.

    Berechting overige verdachten
    Over de vijftig verdachte Japanners die niet geselecteerd waren voor het proces nam de aanklager eind maart 1947 contact op met de Nederlandse regering. Tijdens overleg tussen Buitenlandse Zaken, Overzeese Gebiedsdelen, ministerraad en de regering in Batavia hierover bleek in oktober 1947 dat MacArthur er al 32 had vrijgelaten. De Amerikanen en Engelsen wilden de 18 resterende berechten als minor war criminals. Terwijl Buitenlandse Zaken en de Indische procureur-generaal het daarover niet eens konden worden, liet Amerika nog eens 16 vrij. Nederland werd gevraagd mee te doen aan de berechting van de overgebleven verdachten Toyoda en Tamura. Na diplomatiek overleg stemde de minister-president aanvankelijk toe, maar trok de toezegging later in. Zij werden berecht door een Amerikaanse rechtbank in Tokio.
    20 Correspondentie van andere delegaties met het Executive Committee: notulen van vergaderingen inzake haar bevoegdheden, procedures voor het tribunaal en selectie van verdachten, februari-april 1946. i
    402 International Military Tribunal for the Far East
    Inventaris
    1. Organisatie van het proces
    1.1. IPS en de Nederlandse Delegatie
    1.1.2. Nederlandse delegatie - interne en externe contacten
    20
    Correspondentie van andere delegaties met het Executive Committee: notulen van vergaderingen inzake haar bevoegdheden, procedures voor het tribunaal en selectie van verdachten, februari-april 1946.
    NB:
    met verhoren

    Gebruik CTRL + scroll om te scrollen

    Ga

    Kenmerken

    Datering:
    1946-1948
    over het archief:
    Het in Tokio gevestigde International Military Tribunal for the Far East was belast met de berechting van Japanse oorlogsmisdadigers. Het werd ingesteld door de geallieerden met als doel de hoofdschuldigen waarvan de daden niet geografisch gelokaliseerd zijn, te berechten. Het tribunaal werd gevormd door rechters uit de elf landen waartegen Japan oorlog had gevoerd. Onder de verdachten waren regeringsleiders, ministers en generaals. Van de 25 opgelegde straffen waren zeven doodvonnissen. De stukken zijn afkomstig van B.V.A. Röling die voor Nederland zitting had in het tribunaal.
    Engelstalige toegang::
    Van deze toegang is ook een Engelstalige versie beschikbaar


    aard van de documenten:
    Het archief bevat voortgangsverslagen, rekwisitoirs van aanklagers en pleidooien van de verdediging, bewijsstukken en vonnissen. In de bibliotheek van het Vredespaleis in Den Haag en de bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen zijn duplicaat-sets aanwezig.
    Openbaarheid:
    Volledig openbaar
    Omvang:
    22,8 meter (6821 inventarisnummers)
    Status:
    NIOD-KNAW collectie
    Trefwoorden:
    Zie ook: