Uw zoekacties: Rekenkamer van Zeeland, ‘Rekenkamer D’, (1573) 1597-1805 (1808)

511 Rekenkamer van Zeeland, ‘Rekenkamer D’, (1573) 1597-1805 (1808) ( Zeeuws Archief )

Hulp bij uw onderzoek.
De informatie in deze website is zeer divers en bedoeld voor mensen met een belangstelling voor historisch of genealogisch onderzoek.
Wij trachten de informatie zo eenvoudig mogelijk te houden, maar beseffen ook dat de aard van de informatie soms wel enige studie of historische inzicht vereist.

Zoeken en bladeren

  • Bladeren
    De meest eenvoudige manier van werken is het zoeken te starten zonder zoekterm. U kunt dan bladeren door alle aanwezige toegangen.
  • Eenvoudig zoeken
    Wilt u een specifieker resultaat dan adviseren wij u te starten met één zoekterm. Het resultaat dat u krijgt voldoet aan de zoekterm. U kunt het resultaat verder verkleinen door meerdere zoektermen op te geven.
  • Uitgebreid zoeken
    Kiest u voor uitgebreid zoeken dan kunt u afhankelijk van de situatie meerdere zoekvelden invullen, waarna het resultaat zal voldoen aan de specifieke zoekactie. In iedere veld kunnen meerdere zoektermen worden ingevuld.
  • Zoektermen combineren
    Zoektermen worden gecombineerd De zoekfunctie voegt automatisch "en" toe tussen de verschillende zoekmogelijkheden die worden gebruikt. Zo kunnen 'zoeken met alle woorden' en 'zoeken met één van de woorden' worden gecombineerd.
  • Booleaanse operatoren
    Normaal worden meerdere zoektermen altijd gecombineerd met AND. U kunt bij het zoeken in een zoekveld ook gebruik maken van de Booleaanse operatoren: NOT en OR. De zoekacties met NOT beperken het zoekresultaat, terwijl OR veel meer resultaten oplevert.
    OR wordt vooral geadviseerd bij een bekende variatie op de schrijfwijze, bijvoorbeeld:
    - Den Haag OR ’s-Gravenhage
    - Vereeniging OR Vereniging
  • Woordcombinatie
    Wilt u zoeken met een woordcombinatie in een vaste volgorde (bijv. Vereniging tot behoud van natuurmonumenten), zet deze woorden dan "tussen aanhalingstekens".

Verfijnen
In de meeste gevallen zal naast het zoekresultaat een mogelijkheid tot verfijnen worden aangeboden. Verfijnen kan bijvoorbeeld op materiaalsoort, maar in andere gevallen op plaats en straat. Dit is afhankelijk van het archiefmateriaal dat geselecteerd is.

Sorteren
De resultaten staan gesorteerd in een standaard sortering. Dit kan per toegang verschillend zijn. In de meeste gevallen kan voor een andere sortering worden gekozen.

Digitaliseren op verzoek
Zie http://www.zeeuwsarchief.nl/over-ons/tarieven

beacon
 
 
Inleiding
De afdeling ‘Rekenkamer D’ van het archief van de Rekenkamer van Zeeland bevat het vervolg van de rekeningen en bijlagen van de ontvangers van diverse gewestelijke belastingen.
Voor achtergronden bij diverse onderdelen van deze inventaris is de volgende publicatie van belang: W. Veenstra, Gewestelijke financiën ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Deel VII, Zeeland (1573-1795). Rijks Geschiedkundige Publicatiën (RGP). Kleine Serie 110 (’s-Gravenhage 2009) [online versie].
Voor de onderzoeker van de plaatselijke geschiedenis tussen 1700 en 1805 is een extra hulpmiddel vervaardigd op de rekeningen en soms kohieren van de ontvangers van de gewestelijke belastingen die in steden en dorpen geheven werd. In de vorm van een aan de digitale inventaris gekoppeld Geografisch Informatie Systeem kan deze de voor hem of haar relevante gegevens voor elke plaats, hoe klein ook, achterhalen via de kaartlaag ‘Ressorten in Walcheren’ in het Geoloket Provincie Zeeland.
Bij verwijzing naar dit archief zou bij voorkeur de volgende bronvermelding gebruikt moeten worden: Zeeuws Archief (ZA), archief Rekenkamer van Zeeland, 'Rekenkamer D' (Rkk D), inv.nr(s) ..., daarna verkort als: ZA, Rkk D, inv.nr(s) ...
Inventaris
7. Heffing op de collaterale successie, 1599-1806
Belasting op de nalatenschappen in de zijlijn.
Inleiding
Geschiedenis van de belasting
511 Rekenkamer van Zeeland, ‘Rekenkamer D’, (1573) 1597-1805 (1808)
Inventaris
7. Heffing op de collaterale successie, 1599-1806
Inleiding
Geschiedenis van de belasting
Organisatie: Zeeuws Archief
Bij hedendaagse verervingen moet altijd successierecht betaald worden. Voor Zeeland vindt deze belasting zijn oorsprong in 1598. In dat jaar hadden de Staten van Zeeland dringend geld nodig om de uitgaven van de oorlog tegen Spanje te dekken.
Hiertoe verzochten de Staten in 1598 de Rekenkamer te rapporteren waar bezuinigd kon worden en welke nieuwe belastingen ingevoerd zouden kunnen worden. (Zie voor een afschrift van dit rapport Notulen Staten van Zeeland, 1599). Tegelijkertijd ging men bij het gewest Holland te rade. In december 1598 ontvingen de Staten hiervan een concept-ordonnantie op de belasting op de verkopingen van onroerende goederen en op de collaterale successie.
Zij besloten, in navolging van Holland, in één ordonnantie zowel het transport van onroerende goederen als de collaterale successie (nalatenschappen in de zijlijn) met de 40e penning (2,5 %) te belasten (Notulen Staten van Zeeland, 5 december 1598).
De belasting op de collaterale successie werd ruim twee eeuwen lang geheven, waarbij de hoogte meerdere malen gewijzigd werd, van 2,5% in 1599 tot 6,6 of 10% in 1805. (Voor een toelichting op het in de hier beschreven periode geldende erfrecht zie: L.M. Rollin Couquerque, Het aasdoms- en schependomsrecht in Holland en Zeeland ('s-Gravenhage 1898)).
Al op 22 januari 1599 keurden de Staten deze ordonnantie goed. (Een afschrift van de ordonnantie van 22 januari 1599 bevindt zich voorin inv.nr D 58600. Voor de toelichting op de rekeningen van de belasting op het transport van onroerende goederen zie de inleiding bij de desbetreffende deelinventaris).
Belastingplichtig waren diegenen die zijdelings verwant waren aan de erflater en in Zeeland gelegen onroerende goederen bij of zonder testament erfden. (Voor de uitwerking van de bepalingen van de ordonnantie van 1599 is mede gebruik gemaakt van de (concept)ordonnantie van 11 september 1625; zie voor een afschrift inv.nr D 58870. In laatstgenoemde ordonnantie werd 'onroerende goederen' gespecificeerd als: lenen en eigen ambachten, tienden, molens, erfpachten, erfcijnsen, los- en lijfrenten, paaibrieven en jaarpenningbrieven. Huizen en gronden werden hier niet genoemd, waarschijnlijk vond men het vanzelfsprekend dat deze groepen onder onroerende goederen verstaan werden). Ook verervingen aan niet-familieleden werden belast.
De belasting werd geheven over de zuivere waarde van de nalatenschap. De goederen werden getaxeerd door het gerecht van de plaats waaronder de boedel gelegen was. Van de waarde van de nalatenschap werden de (hypothecaire) schulden waarmee de boedel was belast, afgetrokken. In 1599 maakten de Staten een aanvulling, namelijk dat de taxatie van de goederen ten laste zou komen van 'den lande', de provincie Zeeland. (Notulen Staten van Zeeland, 16 juni 1599). In de ordonnantie van 1625 werd gesteld dat als de prijs van de geërfde goederen niet bleek uit het testament, twee schepenen van de plaats waar het sterfhuis gevallen was met de secretarissen de goederen moesten taxeren. Dit moest gebeuren ten overstaan van de collecteur of hem daarop gehoord.
Vrijgesteld van deze belasting waren, behalve de godshuizen en de 'armen van de aalmoezen levende', echtparen met kinderen, die elkaar bij lijftocht (levenslang vruchtgebruik) hun goederen hadden vermaakt. In de (concept)ordonnantie van 1625 werd een regeling getroffen voor kinderloze echtparen die elkaar het vruchtgebruik van hun goederen hadden vermaakt. Als één van hen overleed, moest de ander wel de 30e penning betalen.
Ook waren er constructies waarbij vader of moeder testamentair bij overlijden van de partner boedelhouder waren gemaakt om de goederen te beheren totdat de kinderen meerderjarig waren. Indien één van de kinderen stierf voordat hij in het bezit van die goederen kwam, ging zijn erfdeel over op de broers en zussen. Bij zulke verervingen hoefden zij niet te betalen. In de (concept)ordonnantie van 1625 werd dit gewijzigd. Vanaf toen moest voor iedere keer dat een kind overleed en de andere kinderen erfden de belasting worden voldaan. Hierop was slechts één uitzondering die waarschijnlijk samenhing met een (pest)epidemie die aan de ordonnantie van 1625 vooraf was gegaan. Alleen als vanwege de pest of een andere besmettelijke ziekte in één gezin de ouders waren overleden en daarna twee of meer kinderen binnen twee maanden na elkaar stierven, hoefden de overgebleven kinderen niet iedere keer te betalen, maar moesten ze in één keer over de gehele boedel betalen.
Erfenissen moesten binnen drie weken aangegeven worden op de secretarie van de plaats waar de erflater was overleden of het laatst gewoond had. Deze aangiftetermijn werd meerdere malen gewijzigd. In 1616 werd deze verlengd naar zes weken. (Voor een afschrift van deze ampliatie zie voorin inv.nr D 60830). In 1641 bepaalden de Staten dat binnen één jaar aangifte moest worden gedaan (Notulen Staten van Zeeland, 25 oktober 1641). Uiteindelijk bepaalden de Staten op 23 september 1723 dat een erfenis in Zeeland binnen drie maanden moest worden aangegeven. Een erfenis buiten Zeeland moest binnen zes maanden bekend gemaakt zijn. Als men dit niet deed, was men het dubbele bedrag aan belasting verschuldigd.
De goederen mochten pas aanvaard worden als een betalingsbewijs van de 40e penning overlegd kon worden. Gebeurde dit niet dan kreeg men een boete van 200 ponden Vlaams en moest men de dubbele impost betalen. De secretarissen moesten van de aangifte en de taxatie van de goederen een register bijhouden en een authentiek extract daarvan afgeven aan de collecteurs.
Het zal geen toeval geweest zijn dat de Zeeuwse Staten twee jaar nadat het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was afgelopen, de belasting verhoogden naar de 30e penning (3 1/3%). (Notulen Staten van Zeeland, 5 december 1623. Het voorstel hiertoe dateerde van 18 maart).
Per 1 september 1625 werd de inning van de 40e penning op het transport van onroerende goederen verpacht. De collaterale successie bleef gecollecteerd worden, in enkele gebieden gecombineerd met de collecte van de dubbele honderdste penning op de gemeten en boomgaarden. Deze gebieden waren: Vijfambachten in Walcheren, Schouwen, Duiveland, Tholen, Noord- en Zuid-Beveland. (Voor een toelichting op de rekeningen van de dubbele honderdste penning zie de inleiding bij de desbetreffende deelinventaris).
Door deze scheiding moesten voor beide belastingen aparte ordonnanties gemaakt worden. Op 11 september 1625 keurden de Staten het concept op de 30e penning goed en stelden dit in. De belangrijkste wijzigingen in deze (concept)ordonnantie hadden vooral betrekking op de juiste inning van de belasting. De collecteurs moesten iedere week of tenminste iedere maand de begraafregisters of biljetten van de grafmakers inzien om de namen te achterhalen van overledenen die goederen aan de zijlinie hadden nagelaten. Verder moesten de collecteurs iedere twee maanden aan de Ontvanger-Generaal hun collecte verantwoorden. Per jaar moest aan de Rekenkamer een rekening met bewijsstukken overlegd worden.
Om niet achterhaalde redenen maakten de Staten reeds in 1637 een nieuwe ordonnantie die vrijwel identiek is aan die van 1625. Slechts twee belangrijke wijzigingen werden doorgevoerd. Voortaan zou deze belasting ook geheven worden over roerende goederen en over de goederen die buiten Zeeland gelegen waren.
In 1642 wijzigden de Staten de hoogte van de belasting voor erfenissen die bij testament nagelaten waren. Hierover moest voortaan de 20e penning (5%) in plaats van de 30e worden betaald. (Een afschrift van dit besluit van 21 maart 1642 bevindt zich voorin inv.nr D 59050). In 1648 voegden de Staten hieraan toe dat diegenen die bij testament meer erfden dan hun zonder testament zou toekomen, over het meerdere de 20e penning moesten betalen (Notulen Staten van Zeeland, 21 september 1648).
In 1662 werd de groep belastingplichtigen uitgebreid. De Staten besloten toen dat indien iemand, afkomstig uit Zeeland en in dienst van de VOC of de WIC, overleed in Oost- of West-Indië, de erfgenamen de belasting moesten betalen in de laatste Zeeuwse woonplaats van de overledene. (Notulen Staten van Zeeland, 11 juli 1662). In 1675 ging hetzelfde gelden voor mensen die naar Suriname waren vertrokken en aldaar overleden. (Notulen Staten van Zeeland, 20 maart 1675).
Vermoedelijk verkeerden de Zeeuwse Staten als gevolg van de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) weer in geldnood. In 1665 verhoogden zij de belasting over erfenissen die zonder testament verkregen waren, naar 5% en over erfenissen bij testament verkregen, moest de 15e penning (6 2/3%) betaald worden (Notulen Staten van Zeeland, 1 juni 1665). Bovendien werd de belasting uitgebreid tot de nalatenschappen in de opgaande lijn. De reikwijdte van de belasting werd nog groter toen de Staten in 1671 besloten dat ook de 'giften tijdens het leven' belast moesten worden. De giften die meer dan vijftig ponden Vlaams bedroegen, werden belast met de 15e penning (6 2/3%). (Notulen Staten van Zeeland, 25 februari 1671).
Reeds geruime tijd waren er problemen omtrent geërfde goederen die in een ander gewest gelegen waren. In 1671 werd hiervoor de regeling getroffen dat hierover het in dat gebied geldende percentage betaald moest worden (Notulen Staten van Zeeland, 25 juli 1671).
Om de belasting te ontwijken, gingen mensen contracten opstellen waarbij zij (een gedeelte van) hun boedel, bij leven, aan een ander afstonden onder de voorwaarde dat de verkrijger hen tot hun dood moest onderhouden of een jaarlijkse lijfrente moest uitkeren. Om deze gang van zaken aan banden te leggen, besloten de Zeeuwse Staten dat na de afstand van de boedel de collaterale successie moest worden betaald die de verkrijger na de dood van de gever verschuldigd zou zijn. (20 december 1695). Dit is niet in de notulen (ook niet in de minuten) te vinden. Hier werd naar verwezen in een andere resolutie.
De Staten verhoogden in 1730 wederom de belasting. Over alle erfenissen uit krachte van testament moest voortaan de 10e penning (10%) worden betaald, behalve waar ouders van kinderen, man van vrouw of vrouw van man bij testament werden begunstigd. (Notulen Staten van Zeeland, 1 augustus 1730). Reeds op 30 maart 1711 was het voorstel hiertoe gedaan.
In 1759 volgde de laatste wijziging van het tarief. De Staten bepaalden dat broers en zussen en hun kinderen of kleinkinderen die zonder testament van ooms, tantes, oud-ooms of oud-tantes erfden, de 20e penning moesten betalen. Diegenen die in verdere zijlinie zonder testament erfden, moesten de 15e penning betalen. (Notulen Staten van Zeeland, 30 april 1759).
Op 1 april 1684 besloten de Staten van Zeeland het collateraal ook in het Committimus in te voeren.

Kenmerken

Datering:
(1573) 1597-1805 (1808)
Omvang:
170 meter
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
1994-2012
Inzage:
Studiezaal, in origineel
Raadpleegvestiging:
Middelburg, Hofplein
Collectie:
Provincie Zeeland
Categorie: