Uw zoekacties: Abdij van Postel, 1138-1797

2114 Abdij van Postel, 1138-1797 ( Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis
Verantwoording van de inventarisatie
Aanwijzingen voor het gebruik
Regesten

Kenmerken

Datering:
1138-1797
Vindplaats origineel:
Abdij van Postel
Gevonden archiefstukken
766 1519-07-28.
Schepenen van 's-Hertogenbosch oorkonden dat in het geschil voor de Raad van Brabant Henrick van Eyck als meester en provisor van het godshuis van Postel en de ingezetenen van Eersel, gerechtigd op de gemeint van Eersel, zich tot de schepenen van 's-Hertogenbosch wendden. Hun geschil ging om een wijer, in deze gemeint liggend en geheten Den Zwerten Wijer, waarvan de provisor van Postel beweerde dat deze eigendom van het godshuis was en de ingezetenen dat zij er rechten hadden om er turf uit te winnen. Beide partijen beriepen zich op een hier geïnsereerde akte van 22 september 1444. Henrick en vertegenwoordigers van Eersel, Hapert en Hoogeloon, gerechtigd in deze gemeint, onderwierpen hun geschil vervolgens aan het oordeel van heer Anthonis Tsgroten, abt van Tongerlo. Deze bepaalde dat die van Eersel aan Postel 100 rijnsgulden moeten betalen wegens gemaakte onkosten. Postel mag zijn visrecht houden. Tot behoud hiervan mag Postel in de dijk van deze wijer waar de oude sluis gestaan heeft, een nieuwe sluis maken ten behoeve van de visserij en deze wijer met rus en aarde van de gemeint herstellen. Als de meester van Postel het water wil laten afgaan om te vissen, mogen die van Eersel geen turf steken waar eerder het water stond. Als er vis op de wijer zit mogen die van Eersel aan de kanten turf steken alsof het water ter hoogte stond van de vaart of op de weg van Postel naar Weebosch of zover als de heer van Tongerlo de pegel zal stellen. Als de meester van Postel de wijer 8 jaar ongerepareerd laat liggen, mogen die van Eersel in de wijer turf steken totdat de meester van Postel de wijer herstelt om er vis op te houden, op voorwaarde dat Postel het water niet hoger laat stijgen als vanouds, en op voorwaarde dat het water op de wijer na half maart niet hoger opgestuwd wordt dan tot de vaart of tot de weg van Postel naar Weebosch tussen de Zwarte Wijer en Dat Postelle Venne, opdat die van Eersel buiten de wijer hun gemeint kunnen gebruiken. Om dit te beve
786 1527-08-19.
Keizer Karel, hertog van Brabant, schijft aan zijn eerste deurwaarder in Brabant op verzoek van de meester of provisor van het godshuis van Postel. In maart 1517 voor pasen (1518 n.s.) is in de Raad van Brabant een proces begonnen tussen de ingezetenen van Eersel, impetranten, en wijlen heer Henrick van Eyck, toen meester en provisor van het godshuis van Postel, gedaagde, over het gebruik van een wijer of vijver in Eersel, geheten Den Zwerten Wyer, waarop de impetranten hebben verklaard op 16 augustus 1518 tevreden te zijn dat Postel op deze vijver zijn vissen mag kweken en vangen, maar dat in werkelijkheid die van Eersel er zich niet aan gehouden hebben door de sluis af te breken en in de wijer grote diepe putten te graven door turf te steken, waardoor het kweken van vis onmogelijk is geworden. Ter vermijding van hoge proceskosten hebben partijen als scheidman de abt van Tongerlo gekozen. Deze besloot op 30 juni 1519 die van Eersel 100 rijnsgulden moesten betalen aan Postel en dat Postel zijn visserij mocht behouden en dat die van Eersel geen turf mochten steken op de plek waar het water gewoonlijk opgestuwd werd, te weten tot op de vaart of de weg van Postel naar Weebosch tussen de Zwarten Wyere en Den Postelesche Venne, welke uitspraak bevestigd is in juli 1519 door schepenen van 's-Hertogenbosch. Enkele met name genoemde inwoners van Eersel hebben desondanks enige maanden na deze utspraak grote diepe putten gegraven op plekken waar het water gewoonlijk stond, om turf te delven. Postel eist nu deze turf op en eist dat de overtreders de gaten vullen. De deurwaarder moet hen bij weigering van deze eis voor kanselier en Raad van Brabant dagen. Gegeven te Brussel.