Aanleiding voor het onderzoek is de aanleg van een bomenhotel (boomplantgaten). Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoeksgebied in het stroomgebied van de oude Hunze ligt. Op grond van de geomorfologische kaart ligt het gebied op een oeverwal van de Hunze. De oeverwallen zijn door hun wat hogere ligging in het verleden aantrekkelijk geweest als vestigingsplaats voor de mens. Indien binnen het onderzoeksgebied een oeverwal aanwezig is, moet hier rekening gehouden worden met mogelijke bewoningssporen uit de perioden late bronstijd-Romeinse tijd. Het kan hierbij gaan om sporen van bewoning, zoals huisplaatsen die gekenmerkt worden door paalgaten, afvalkuilen en mogelijk waterputten met bijbehorend aardewerk. Daarnaast kunnen verkavelingsstructuren voorkomen die kunnen bestaan uit paalgaten van afrasteringen, greppels en sloten.
In de boringen zijn vegetatiehorizonten aanwezig en in boring 4 bestaat de vegetatiehorizont uit een laag sterk kleiig veen. In boring 6 is naast een v;egetatiehorizont ook een dunne laag sterk kleiig veen aanwezig. Deze venige laag is mogelijk ontstaan langs de oever van de verlande Hunze. De ondergrond bestaat uit slappe ongerijpte klei met dunne zandbanden die in de voormalige geul van de Hunze is afgezet. Er zijn in de boringen geen indicaties voor een oeverwal. De aanwezigheid van de vegetatiehorizont wijst erop dat tijdens het ontstaan van deze horizont het terrein weinig last had van overstromingen en aantrekkelijk was voor de mens. Uit deze periode kunnen sporen van bewoning en beweiding aanwezig zijn.
MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om geen bodemingrepen uit te voeren die dieper zijn dan 60 cm-mv. Bij diepere bodemingrepen wordt de aanwezige vegetatiehorizont vernietigd. Dit vegetatiehorizont kan archeologische resten bevatten. Indien meer bomen geplant moeten worden, adviseert MUG Ingenieursbureau b.v. het terrein eerst op te hogen.