Bij het leeghalen van de kelder van voormalig nr. 16 (tot 1945 bloemenmagazijn J. Vogelsang, tegenwoordig deels onder en naast het hoekpand nr. 21/1) is tussen het puin van kloostermoppen een bel gevonden.

De natuurlijke ondergrond bestaat vermoedelijk uit geel (dek)zand. Daarboven zou sprake zijn geweest van een oud oppervlak bestaande uit vuile humeuze grond, gevolgd door lagen blauwgrijze leem, mest, blauwgrijze leem, mest en bovenin ophogingslagen, de zogenaamde ‘steigeraarde’. Behalve de opbouw van de funderingen op deze plek, is niets vermeld over eventuele overige sporen.

Om het ontstaan van de rooilijn te kunnen onderzoeken is in twee delen haaks op de rooilijn een proefsleuf aangelegd.

De natuurlijke bodem bestond vermoedelijk uit leem met daarboven een ophoging van onder meer lagen blauwe (gemengde) leem, bruine/blauwe leem en daarop humeuze/mestige grond en zogenaamde ‘steigeraarde’.
Er zijn onder andere resten aangetroffen van de oude voorgevel. Deze bestond uit in kettingverband gemetselde kloostermoppen (datering 13e eeuw), delen van jonger muurwerk (datering 15e-16e eeuw) en een put ten zuiden daarvan. De put bestond uit twee op elkaar geplaatste tonnen met ertussen een houten raamwerk. De ton was gevuld met zwarte grond en mest.
Van het vondstmateriaal is alleen bekend dat er een stel handboeien is gevonden dat rond 1900 is gedateerd.