Willem Cornelisz van der Valck, moutmaker, bekent schuldig te zijn aan Aeltgen van der Velde, weduwe van Sijvert Meijndertsz van Duijnen 1200 gulden. Borg stelt zich Willemptgen Pleunen, vrouw van Jan Jacobsz Verschie, schoudt van Beukelsdijck en Blomerdijck en de lande van Cool, geassisteerd door haar man.

Willem de Wolff, coopman en poorter, bekent 600 gulden schuldig te zijn aan Cathalina van Steenhuijsen, zijn nicht, en aan Hendrick Verdoncq, zijn oom, als administrateur van de goederen van Frans en Dirck de Leeuw, die uitlandig zijn. De aflossing is mede afhankelijk van het vrijkomen van de kooppenningen van de brouwerie van den Hollantsche Thuijn.

Dirck Kerckraij, schrijnwercker, bekent 125 gulden schuldig te zijn aan Ariaen Pietersz Starreman, coopman.

Jan Origo, jonggesel, backer, geboren te Antwerpen, wonend alhier, met zijn ondertrouwde vrouw Saertge Evertsdr, jongedochter, geboren te Amsterdam, wonend alhier, en met Pieter Bartholomeesz, coopmansbode van deze stad op de stad Antwerpen, verklaart 350 gulden ontvangen te hebben van zijn oom Jan Jansz en Jan de Weijman, comijs van de convoyen en licenten, beiden zijn voogden, wonende te Antwerpen, uit het erfdeel van zijn overleden moeder Maria Jansdr.
NB: Hij tekent als Joannes Riego.