[Tekstblok:] omme de treckschuijten varende tusschen de stede Delft ende Leijden bequaemlijck te doen passeren door den Leijtsendam uijt Rhijnlant in Delfflandt ende insgelijckx uijt Delfflandt in Rhijnlandt, soo is bij de eedele heeren regeerders der voors. steden geconcipieert dat geleijt sullen werden twee verlaten, d'eene op't oosteijnde vande colck vande Leijdtsendam jegens Rhijnlandt, indesen geteijckent met A, het andere op't westeijnde vande voors. colck jegens Delfflandt, indesen geteijckent met B. Welcke verlaten aldus geleijdt sijnde, soo sullen de voors. schuijten tot allen tijde telckens met alleenlijck door een verlaet te schutten door den Leijdtsendam uijt Delfflandt in Rhijnlandt ende insgelijckx uijt Rhijnlandt in Delfflandt connen passeren. Want dewijl het water vande voornoemde colck continuelijck gemeen is leggende, ofte met het water van Rhijnlandt, off met het water van Delfflandt, soo is't notoir ende kennelijck dat continuelijck een vande twee verlaten, als hebbende het water ten wederzijden even hoogh, geen water keeren zal ende dat men daerom onverhindert zonder schutten door't selve verlaet sal connen varen ende sulcx maer door't andere te schutten hebben als bij exempel soo wanneer den duijcker vanden leijdtsendam indesen geteijckent met C sal open staen ende dienvolgende het water vande colck met het water van Rhijnlandt gemeen sal leggen soo sal't verlaet A als geen water kerende insgelijck open staen. Ende sal men oversulcx alsdan alleenlijck hebben te schutten door 't verlaet B. Ende wederom soo wanneer 't verlaet vande colck indesen geteijckent met D sal open staen ende dienvolgende het water vande colck met het water van Delfflandt gemeen sal leggen, soo sal 't verlaet B als gheen waterkerende insgelijckx openstaen ende sal men oversulcx alsdan alleenlijck hebben te schutten door 't verlaet A ende alsoo uijt Delfflant in Rhijnlant ende wederom uijt Rhijnlant in Delfflant geraken [Losse tekst:] Delfflandt, de vliet, den treckwegh, 't