Uw zoekacties: Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken

0717 Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiƫrarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiƫrarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. De institutionele geschiedenis van de Dienst Openbare Werken
1.1. Stadsbouwmeester en stadsarchitect
Sinds de Middeleeuwen kennen we de functie van stadsbouwmeester. Als het stadsbestuur voor een bouwproject een bouwmeester nodig had, ging men op zoek naar een geschikt persoon. Vond men een kundige bouwmeester dan werd hij in de regel voor de duur van het bouwproject gecontracteerd. In de late Middeleeuwen was de bouwmeester vooral een ontwerper, maar daarnaast ook uitvoerend aannemer, belast met het aantrekken van ambachtslieden, de aankoop van materialen en de deugdelijke uitvoering van het werk.
Het stadsbestuur leverde gewoonlijk de losse arbeiders, dat waren on- of halfgeschoolde mannen. Verder zocht het stadsbestuur een geschikte plaats voor de bouwloods en liet het steigermateriaal, touwen, schoppen en andere werktuigen aanrukken. Zo verzorgde het stadsbestuur de levering van bakstenen. Deze werden gebakken in steenbakkerijen, toen tichelwerken genaamd. Dit tichelwerk was een stadsmonopolie. Op den duur werd het bakken van steen zo belangrijk voor het stadsbestuur, dat zij twee leden benoemde tot tichelmeester. De leden van het stadsbestuur, die toezicht hielden op de stadswerf en de houtmarkt noemde men timmermeesters. Het bouwen in de stad viel onder hun verantwoordelijkheid * 
In de 17e eeuw lezen we de eerste berichten over in dienst van de stad aangestelde bouwmeesters, metselaars en timmerlieden. Zo werd op 14 juni 1686 Hendrik Jasper Nuis aangesteld tot bouwmeester van stadswerken en opzichter over de arbeiders. Zijn traktement werd bepaald op 400 gulden per jaar en zijn instructie ontving hij op 15 september 1686. Na diens overlijden in 1694 werd het ambt opgeheven. Vermoedelijk heeft men na die tijd weer met tijdelijke bouwmeesters gewerkt. Pas rond 1752 is er opnieuw sprake van een stadsbouwmeester en inspecteur over de stadswerken, te weten Abraham Hanselaer *  . Hanselaer was op 23 februari 1752 door raad en meente benoemd. Zijn instructie werd op 9 maart d.a.v. vastgesteld *  .
Hanselaer overleed begin februari 1771 en werd op 8 februari in de Grote Kerk begraven. Het duurde nog zes jaar, voordat Zwolle in 1777 voor het eerst overging tot het aanstellen van een bevoegd architect in gemeentedienst *  . Alle kandidaten voor deze functie dienden zich te onderwerpen aan een schriftelijk examen. De architect van toen had als voornaamste taak: "het opzicht moeten hebben en houden over alle de publieke gebouwen der stad, geestelijkheid, godshuizen of andere corpora aan de stad".
Hij trad op als adviseur van het stadsbestuur voor bouwactiviteiten van anderen *  . Zijn instructie werd vastgesteld op 2 november 1777. De instructie bestond uit 41 artikelen en werd afgesloten met een tekst voor de eed. Uit de instructie blijkt, dat aan de stadsbouwmeester werd opgedragen het toezicht op de stadstimmerlieden en metselaars, de werkplaatsen en loodsen, alsmede alle bouwmaterialen. Daarnaast was hij belast met de zorg voor de brandspuithuisjes, de brandspuiten en het overig brandgereedschap. Defecten diende hij te melden aan de Gecommitteerden tot de Brand ordonnantie. Met permissie van de Schepenen was het hem toegestaan om plannen en bestekken voor particulieren te ontwerpen. Hij mocht het werk niet zelf aannemen.
Zijn traktement werd bepaald op 700 gulden per jaar *  . Een herziene instructie werd vastgesteld op 7 oktober 1820 *  . De naam stadsbouwmeester en inspecteur voor stadsgebouwen en werken werd gewijzigd rond 1842, toen op 24 december van dat jaar een aange-paste instructie voor de stadsarchitect werd vastgesteld. Op grond van die instructie was de stadsarchitect verplicht om in de maand september aan BenW een verslag over de toestand van de gebouwen en werken toe te sturen *  .
Tot in de negentiende eeuw was de rol van de overheid heel anders dan tegenwoordig.
Het bouwen was vooral een zaak van particulier belang. De burgers kochten gronden en bouwden daar hun winkels, pakhuizen en woningen. Het gemeentebestuur was verantwoordelijk voor de vesting, de aanleg en het onderhoud van straten en pleinen, beveiliging tegen overstroming, het opstellen van bouwvoorschriften en stadsuitleg. Meer en meer gingen regels en richtlijnen het bouwen beheersen en kwam er meer lijn en structuur in de organisatie van het stadsbouwwezen in Zwolle. Zo werden er in de jaren 1841, 1874, 1877, 1881, 1897 en 1904 diverse keuren en bouwverordeningen vastgesteld, dan wel aangevuld of herzien *  .
De personen die als stadsarchitect in Zwolle werkzaam waren, blijken dit ambt over het algemeen voor langere tijd te hebben uitgeoefend. Van 1777 tot 1951 zijn slechts 10 architecten werkzaam geweest. Niet alle architecten hebben even interessant werk kunnen leveren. Door allerlei omstandigheden gehinderd kregen ze niet de gelegenheid zich voldoende te ontplooien of bijzonder bouwkundige prestaties te leveren. Dat geldt met name voor de architecten Zwens, Boomkens, Klinkert en Van der Bie. Van Zwens en Boomkens zijn geen ontwerpen bekend. Klinkert is vooral bekend vanwege zijn ontwerp voor een neo- classicistische spits op de toren (in de volksmond de Peperbus genoemd) van de Onze Lieve Vrouwe kerk aan de Ossenmarkt. Ook Van der Bie heeft geen grote sporen achtergelaten. In zijn laatste ambtsjaar was hij betrokken bij het ontwerpen van de in Waterstaatsstijl te bouwen St. Jozef kerk in de Nieuwstraat.
Overigens is onduidelijk wat de betrokkenheid van Van der Bie bij dit werk is geweest *  .
In onderstaande paragrafen zal kort worden ingegaan op de ambtsperiode van de belangrijkste gemeentearchitecten.
1.1.1. Periode Reinders en Bosboom
1.1.2. Periode J.L. van Essen
1.1.3. Periode architect L. Krook
0717 Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken
Inleiding
1. De institutionele geschiedenis van de Dienst Openbare Werken
1.1. Stadsbouwmeester en stadsarchitect
1.1.3.
Periode architect L. Krook
Datering:
(1904-1930)
Bij Raadsbesluit van 29 februari 1904 werd L. Krook, architect te Amsterdam, benoemd tot gemeentearchitect *  . Krook had in Duitsland een goede reputatie opgebouwd. Onder zijn leiding zou de samenstelling van de dienst sterk veranderen. Hij hanteerde een ijzeren discipline en werd door de aannemers de "Groot-Mogol van de Dijkstraat" genoemd. Vanaf zijn aanstelling was hij erg actief. Hij ontwierp en bouwde tal van woningen, scholen, andere overheidsgebouwen (Passantenhuis, kantoor voor Gemeentewerken, Politiebureau), bruggen en sluizen.
Bekend zijn vooral zijn ontwerpen voor een IJsselbrug (1907), de Sassenpoortenbrug (1908), een nieuw stadhuis (1912), de Menistensluis en -brug (1922) en tot slot de LTS-Mimosaschool aan de Hortensiastraat (1930-1932) *  .
Gedurende de periode Krook deden zich de navolgende wijzigingen voor in de organisatiestructuur of het takenpakket van de dienst van Gemeentewerken.
Op 7 september 1909 besloot de gemeenteraad om de begrippen stadsarchitect en stadsfabricage te vervangen door directeur en dienst van Gemeentewerken. Tegelijkertijd werd gesproken over de instructie voor de directeur van Gemeentewerken *  . Tijdens de behandeling van deze instructie in de raadsvergadering van 20 juli 1909 werd kort gesproken over de zorg voor de gemeentelijke landerijen en plantsoenen. Duidelijk werd dat hiervoor speciale opzichters waren aangesteld, die niet onder de bevelen van de directeur van Gemeentewerken stonden *  . De oude instructie van de gemeentearchitect van 6 maart 1878 werd vervallen verklaard.
De latere dienst Bouw- en Woningtoezicht ontstond aan het eind van de 19e eeuw. Het werd toentertijd bouwpolitie genoemd. Op 5 mei 1898 besprak de gemeenteraad de instructie voor de gemeentelijk opzichter bij de bouwpolitie. Kort tevoren, te weten bij raadsbesluit van 21 maart 1898, was D.A. Willemsen in die functie benoemd. De behandeling van de instructie werd echter aangehouden tot 4 juli 1898. Tijdens de raadsbehandeling werd besloten om de titel te wijzigen in "inspecteur bij de bouwpolitie" en besloot men
- na enige discussie-om deze functionaris te plaatsen onder de gemeentearchitect.
In 1909 werd in de gemeenteraad gediscussieerd over een splitsing tussen Bouwpolitie en Gemeentewerken. Een voorstel van BenW, d.d. 2 februari 1910, tot vaststelling van een nieuwe instructie sloot daarop aan. Het College was van mening, dat een scheiding in twee afzonderlijke, zelfstandige takken van dienst-hoewel niet geheel zonder bezwaren-toch moest worden uitgevoerd. Dit voorstel kwam op 7 maart 1910 in behandeling. Tijdens de bespreking van de instructie werd voorgesteld om het onaangename woord "bouwpolitie" te vervangen door "Bouw- en Woningtoezicht". De gemeenteraad besloot conform het voorstel. Ruim 27 jaar zou Bouw- en Woningtoezicht als zelfstandige tak van dienst fungeren *  .
Aan de tuinman-werkbaas over de plantsoenen J. de Groot werd per 1 november 1922 eervol ontslag verleend. Daarmee kwam een einde aan een dienstverband van 26 jaar als hoofd van de in 1894 ingestelde dienst Plantsoenen. Het College was van mening dat samenvoeging met de dienst van Gemeentewerken voor de hand lag. De gemeenteraad reageerde verdeeld. Enkele raadsleden waren niet overtuigd. Men vreesde dat de plantsoenen niet voldoende aandacht zouden krijgen.
Het voorstel werd echter op 24 juli 1922 met een krappe meerderheid toch aangenomen *  .
Het beheer van en het toezicht op de gemeentelanderijen was in 1878 een zelfstandige tak van dienst geworden. Toen in 1928 de betrekking van opzichter op de gemeentelanderijen vacant werd, ontspon zich zowel in het College als in de gemeenteraad een discussie over de vraag hoe en op welke wijze voortaan het beheer over de gemeentelanderijen geregeld diende te worden. Het College was daarover hopeloos verdeeld. Een lid wilde het beheer onder brengen bij Gemeentewerken, een ander onder de Reinigingsdienst of de Plantsoenendienst of de Dienst van de Begraafplaatsen, terwijl de burgemeester van mening was dat het beheer het best aan de Nederlandse Heide Maatschappij opgedragen zou moeten worden.
Die gedachte werd tenslotte door het voltallig College overgenomen. Het oorspronkelijk voorstel van 15 juni 1928, waarin het beheer werd opgedragen aan de dienst van Gemeentewerken en de formatie van die dienst uit te breiden met een opzichter 2e klasse werd ingetrokken *  . In plaats daarvan stelde het College op 13 november 1928 voor om deze werkzaamheden tegen een vergoeding van 1250 gulden per jaar aan de Nederlandse Heide Maatschappij uit te besteden *  . De duur van deze overeenkomst werd bepaald op 3 jaar. De gemeenteraad debatteerde hierover op 17 december 1928 en besloot conform het voorstel *  .
In 1930 stelde het College aan de gemeenteraad voor om tot reorganisatie van de diensten Gemeentewerken en Bouw- en Woningtoezicht over te gaan. Beide diensten zouden tot een dienst van Openbare Werken en Volkshuisvesting moeten worden samengevoegd. Deze nieuwe dienst zou kunnen worden gesplitst in een afdeling voor Bouw- en Woningtoezicht (met de tegenwoordige directeur J.H. Schaad als hoofd) en een afdeling Openbare Werken onder leiding van de nieuw te benoemen directeur, daarin bijgestaan door de architect van Gemeentewerken. De nieuwe dienst gaat Technische Dienst heten *  .
Deze samenvoeging is uiteindelijk niet gerealiseerd. Dit kwam vooral door de positie van de directeur van de Dienst Bouw- en Woningtoezicht J.H. Schaad, die zich verzette tegen een dergelijke constructie. Vermoedelijk is later toch het amendement-Rumbrink gevolgd, waarin werd voorgesteld om pas na pensionering van Schaad tot reorganisatie van de dienst Bouw- en Woningtoezicht over te gaan *  .
Krook nam in 1930 plotseling ontslag vanwege zijn slechte verstandhouding met wethouder E. Bredewout. Een speciale onderzoekscommissie uit de gemeenteraad onderzocht de achtergronden van dit conflict (zie hiervoor het verslag van de commissie in Bijlagen Raadshandelingen 1930, pag. 207-214). Bij Raadsbesluit van 26 mei 1930 werd eervol ontslag verleend *  .
1.1.4. Periode architect J.G. Wiebenga
1.1.5. Periode architect W.B.M. Beumer
1.2. Huisvesting
2. Geschiedenis van het archief
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Aanwijzingen voor het gebruik en openbaarheid
5. Openbaarheid
6. Literatuuroverzicht

Kenmerken

Datering:
1842 - 1949
Omvang archiefblok:
16,50 m
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Toegang:
Centrale Archiefselectiedienst (CAS), Inventaris van het archief van de Dienst Openbare Werken van de gemeente Zwolle, 1842 - 1949, Winschoten (1999).
Categorie: