Zie ook: 0129/014.
Betreft het verkopen van ondeugdelijke kaas te Alkmaar door een schipper uit Obdam.

Op verzoek van een zekere Wijnand Kloppenburg te Hoorn attesteert ‘Pieter Nanninghsz (van der) Laan’ (zie: Laan, [vd], Pieter Nannes), 22 jaar oud, afkomstig van Abbekerk, maar nu wonende te Hoorn als knecht bij de kaaskoper Jan de Moor.
De attestant, ‘die hem als knecht bij de H[ee]r Jan de Moor hem in ’t kaaskoopen v[er]scheyden jaren heeft geoffent [sic], ende alsnoch onder de v[oor]s[zeyde) Moor zijn m[eeste]r is doende, v[er]klaarden [sic] ten v[er]zoecke van Wijnant Kloppenburch woonende tot Hoorn waar ende waarachtich te zijn, dat hij getuyge tot Alckmaar op den 27e october 1679 uyt het schip van Oolleff Cornelisz’ (zie: Kornelisz, Olof), ‘schipper van Opdam, gekocht heeft zes stapels kaas, ontrent driehond[er]t stucks, voor witte Rouaanse kaas, waaronder bevonden ontrent tweehond[er]t stucks somerkaas, die hij getuyge van Oolleff Cornelis niet heeft willen ontfangen, omdat hetzelve wracke zomerkaas was, die niet leverbaar waren [sic], waarvan hij getuyge met consent van de v[oor]s[zeyde] schipper Oolleffs [sic] eenige heeft uytgeschoten, ende de rest ontfangen.
Verklaarde hij getuyge wijders, dat de kaas die Claas Langereys’ (zie: Langereis, Klaas) ‘op den 3 november 1679 tot Alckmaar uit het schip van dito schipper gekocht heeft, ontrent 700 hondert [sic] stucks, voor witte Rouaanse herfstskaas, ende gesien te hebben dat deselve niet leverbaar was, maar meest wracke somerkaas ware, zulx dat de v[oor]s[zeyde] schipper niet alleen ter quaden trouwen met hem getuyge gehandelt heeft, maar v[er]klaarde de v[oor]s[zeyde] schipper eensgelijx met Claas Langereys ter quaden trouwen hetzelve gedaan te hebben.’

Zie ook: 0129/012.
Betreft partij kaas te Alkmaar, waarop beslag was gelegd.

Op verzoek van een zekere Wijnand Kloppenburg te Hoorn attesteert ‘Pieter Nanninghsz (van der) Laan’ (zie: Laan, [vd], Pieter Nannes), 22 jaar oud, afkomstig van Abbekerk, maar nu wonende te Hoorn als knecht bij de kaaskoper Jan de Moor.
De attestant, die ‘als knecht bij de heer Joan de Moor’ (zie: Moor, de, Jan) ‘hem in ’t kaaskoopen v[er]scheyden jaren geoeffent heeft ende alsnoch onder de v[oor]s[zeyde] Moor zijne meester is doende, verklaarden [sic] ten v[er]zoecke vn Wijnant Kloppenburch woonende tot Hoorn waar ende waarachtich te zijn, dat hij getuyge tot Alckmaar op den 4e november 1679 gehoort ende gesien heeft, dat Ooleff Cornelisz’ (zie: Kornelisz, Olof) ‘hadt gearresteert in ’t huys van Meyndert Zandtvelt’ (zie: Zandveld, Meindert) ‘tot Alckmaar v[oo]rs[zeyt] ontrent 1500 stucks witte Rouaanse kaase, staande in drie pertijen toekomende dito Kloppenburch, die neffens Jacob Adriaansz Handt’ (zie: Hand, Jakob Adriaans) ‘komende aan ’t huys van dito Sandtvelt, in ’t bijwesen van Ooleff Cornels [sic] ende hem getuyge, vraaghde dito Kloppenburch wat reden hij Ooleff Cornelisz hade [sic] om zijn kaas in dito huys te arresteeren. Waarop dito Ooleff Cornelis zeyde: Omdat Claas Langereys’ (zie: Langereis, Klaas) ‘ontrent 700 stucks kaas voor de v[oor]sz[eyde] Kloppenburch van hem Ooleff Cornelis hadde gekocht, om zijn gurandt op dito 1500 stucks kaas te zoecken.

Waarop de v[oor]s[zeyde] Kloppenburch antwoorde tot Oolef Cornelis, ende zeyde hem zulx niet aan te gaan, ende Claas Langereys daartoe geen order hadde gegeven om de v[oor]s[zeyde] kaas te koopen, ende dat hij Claas Langereys daarov[er] moste aanspreecken, zulx dat de v[oor]s[zeyde] kaas van Kloppenburgh daarover niet konde gearresteert werden, waarop hij Ooleff Cornelisz aanstonts, zijnde des namiddachs ontrent te halff drie uire van den 4 november 1679, toestont de v[oor]s[zeyde] 1500 stucks kaas wierden geladen in ’t schip van Arent van Gricken’ (zie: Grieken, van, Arend), die daar mede denzelven avont is v[er]trocken naa Hoorn, ende aan ’t huys van Kloppenburch gelost heeft.
Zoo in ’t bijwesen van hem getuygen ende Jacob Adriaans Handt, zonder eenige de minste ander reden daar zijn gepasseert ende zoo van den anderen gescheyden.’2