Zie ook: 0134/098B.
Schepenakte, dus een oud-rechtelijk stuk.

Betreft huur van land onder Abbekerk in 1725 en 1726.
Op verzoek van jonkheer Wouter Chrisstoffel van Lantschot (zie: Landschot, v., Wouter Christoffel Alexanders!), baljuw en schout der stede Abbekerk, verklaart Maarten IJsbrantsz Heemskerk (zie: Heemskerk, Maarten IJsbrands), oud-schepen der stede Abbekerk, ‘dat hij getuyge, zoowat na ’t overlijden van Jan Zymonsz Rol te Abbekerk gesturven’ (zie: Rol, Jan Simons), ‘met Jan Klaasz Koeman is gegaan naar Hem, en aldaar heeft gesproken met Dirk Jakobsz Vrijer’ (zie: Vrijer, of: Deuren!, Dirk Jakobs), ‘en dat toen in zijn getuyges tegenwoordig-heyt Jan Koeman in huure heeft aangenomen voor ’t jaar 1725 een stukje graslant leggende in den bedrijve van Abbekerk, beoosten ’t dorp aan de Middelsloot, belant met Jan Groot ten zuyden, den deposant ten noorden, voor eene somme van vijfenzeventig guldens.

Dat ontrent Abbekerker kermis des jaars zeventienhondertzesentwintig ten zijnen getuyges huyze binnen Abbekerk is geweest de evengenoemde Dirk Jakobsz Vrijer uyt Hem, die na eenige andere discoursen verklaarde, dat hij als toen van zijn verhuurt bovenbeschreven lantje nog geene huurcedulle hadde.
Dat, zoo Jan Koeman als deszelfs zoon Klaas Koeman’ (zie: Koeman, Klaas Jans), ‘in ’t verleden jaar 1726 hem getuyge op onderscheydene tijden, zonder dat hij den netten dag kan bepalen, hebben verklaart, dat Jan Koeman ’t voorsz[eyde] lantje voor ’t jaar 1726 van Dirk Jakobsz Vrijer hadde in huur.
De getuyge refereert zig wegens de rede der wetenschap tot zijne ondervindinge in den text gemelt, en daaropvolgend onthoudt, maakt dienvolgens geene zwarigheyt zijn gedeposeerde, des verzogt en vereyscht werdende, met eede te sterken.’
P.S.: De genoemde huurder Jan Klaasz Koeman, woonachtig te Abbekerk, is met veel schulden overleden, terwijl er blijkbaar van deze huurovereenkomst geen schriftelijk bewijs is in de vorm van een huurcedul, waarop de huurvoorwaarden vermeld zijn.